Het ware en het goede in het boeddhisme

0

Han F. de Wit

Onderstaande tekst is een enigszins bewerkte transcriptie van een voordracht die Han F. de Wit gehouden heeft in het boeddhistische meditatiecentrum ‘Jewel Heart’ te Nijmegen (2004)
Eihei Dogen [1]

De term, waarmee in het boeddhisme het ware wordt aangeduid is dharma. De motivatie om de dharma te zoeken en te beoefenen is heel nauw verbonden met het zoeken van het goede, met menslievendheid: we beoefenen meditatie en bestuderen de dharma niet alleen voor onszelf, maar voor het welzijn van alle levende wezens. Deze benadering vinden we heel nadrukkelijk geformuleerd in het Mahayana-boeddhisme. Deze vorm van boeddhisme is een brede traditie; ze omvat niet alleen het boeddhisme van Tibet, maar ook de zentraditie uit Japan en de Chinese chan-traditie zijn Mahayana-stromingen. Als beoefenaar van het Mahayana zijn we ons ervan bewust dat het onze diepste wens is dat het goed gaat in de wereld, dat het goed gaat in onze omgeving, dat de wereld om ons heen bloeit. Die wens vernauwt zich weliswaar soms tot het zoeken van ons eigen voordeel, maar als we kijken naar wat ons ten diepste inspireert, dan is dat de vreugde om hetgeen goed gaat. Met die wens als achtergrond bestuderen en beoefenen we de dharma. Ik wil dat nu doen aan de hand van een uitspraak van Dogen, de grondlegger van de Soto-traditie in het zenboeddhisme, in de dertiende eeuw:

De dharma verkennen is onszelf verkennen
en onszelf verkennen is onszelf vergeten
en dan zien we de tienduizend dingen.

De dharma verkennen is onszelf verkennen

Dat is een interessante uitspraak, want waar die korte metten met het idee dat de dharma iets buiten ons zou zijn. Die indruk wordt natuurlijk gemakkelijk gewekt. We hebben dharma-boeken en dharma-teksten. We hebben het gevoel dat de dharma iets is wat we tot ons moeten nemen. Daar zit natuurlijk aan de ene kant wel wat in, maar waar het om gaat is een proces van het veranderen van onze kijk op ons bestaan. En vanuit die veranderde kijk zouden wij anders omgaan met de wereld om ons heen. Al die boeken, alle voordrachten, alle beoefeningen waarmee we geconfronteerd worden, zijn bedoeld om onze wijze van kijken, onze optiek, onze visie, onze belevingswereld te transformeren, zodat we onbevangen door onze vooropgezette ideeën, de werkelijkheid, de dharmata, zien, in plaats van bevangen te zijn door de werkelijkheid zoals we denken dat ze is. Vandaar dat de dharma onderzoeken onszelf onderzoeken is.

Onszelf verkennen is onszelf vergeten

De volgende uitspraak van Dogen is: wanneer we ons zelf verkennen vinden we helemaal niet zoiets als ons ‘zelf’. Het enige wat we aantreffen is die grote waaier van verschijnselen, een totaal veld van ervaringen waar we voortdurend in zitten. Zoals nu, dit is ook een veld van ervaring. Dat is eigenlijk het enige dat we waarnemen. De waarnemer zelf zou, als we die al konden waarnemen, tot het veld van waarneming horen. Het pad van de Boeddha gaat over de manier waarop we tegenover die grote totaliteit staan.

Dan zien we de tienduizend dingen

Wanneer we dat totale ervaringsveld helemaal zien, zonder daar enig concept overheen te gooien, zonder er enige interpretatie of een opinie overheen te leggen, zien we alles wat zich daarin bevindt, alle verschijnselen in hun zuiverheid. Dan zien we wat in de traditie tathata wordt genoemd: zo-heid. We komen helemaal terug bij een babytaal: tathata! Dat is alles wat er is, het eerste wat je zegt, misschien nog wel eerder dan mama. Dat-heid is het. Dat bedoelt Dogen als hij het heeft over het zien van de tienduizend dingen. We zien alles in hun juiste samenhang, in hun onderlinge afhankelijkheid, zonder daar een opinie of een vooropgezet idee overheen te gooien. In die zin is dit totale ervaringsveld bevrijd van alle door ons eroverheen gegooide concepten. Er zijn in de boeddhistische traditie eindeloos veel vormen van beoefening ontwikkeld, zo in de laatste 2500 jaar, met steeds verdere verfijningen, afhankelijk van tijd en plaats. Het zijn allemaal middelen om onze kijk, onze optiek, te verhelderen.

Waarom zouden we überhaupt meditatie beoefenen en de boeddhistische visie bestuderen? Het antwoord dat in de traditie wordt gegeven, ligt dicht bij onze persoonlijke motivatie. Op de een of andere manier hebben wij bij tijden, en soms voor hele lange tijd, moeite met het menselijk bestaan, met het menselijk leven zoals we dat beleven. Alle mensen, zo wordt gezegd, willen gelukkig zijn. En ieder van ons ontwikkelt daarom een idee over wat geluk is en hoe je dat zou kunnen nastreven. Stel nu dat onze ideeën over wat geluk is en wat ons werkelijk gelukkig zou maken, niet realistisch zijn. Dan kan het niet anders dan dat datzelfde idee tot lijden leidt. Dat is eigenlijk het startpunt van de boeddhistische visie en van wat de Boeddha ontdekte.

Siddharta Gautama zag dat mensen lijden aan het menselijk bestaan zoals ze dat doormaken en hij zag dat de oorzaak van dat leed misschien in de levenshouding ligt, in de manier waarop men in het leven staat en er mee om gaat. Was er misschien een levenshouding te vinden die het menselijk bestaan met alles erop en eraan ― met zijn ziekte, ouderdom en dood en het feit dat het leven niet altijd gaat zoals wij dat willen en soms gaat zoals wij het niet willen ― kan accepteren en omarmen, dat het beste dat in ons leeft, die diepe wens dat het leven moge bloeien, niet wordt gefrustreerd of omslaat in wrok, maar dat die als het ware vrij blijft stromen, zodat we elke situatie vanuit die diepe wens blijven benaderen, ook de heel moeilijke, de heel pijnlijke situaties, zodat op de een of andere manier onze boeddhanatuur zich vrij kan blijven manifesteren? Is er zo’n levenshouding te vinden? Dat is de kernvraag van de boeddhistische traditie. En die levenshouding werkt door in de manier waarop we handelen en spreken en omgaan met onze medemensen, met de wereld om ons heen.

Zoals we weten vond Siddharta die levenshouding en werd de Boeddha, de Ontwaakte. Terugkijkend realiseerde hij zich welke weg hij was gegaan. Zowel die levenshouding, de ontwaakte staat of ‘verlichting’ en het pad naar verlichting begon de Boeddha te onderwijzen. De manier waarop hij dat deed, was gebaseerd op het besef dat we op de een of andere manier de zaken verkeerd hadden bekeken. Wanneer we ons leven op de verkeerde manier bekijken, leven we in onwetendheid, avidya in het Sanskriet, marigpa in het Tibetaans. Ons lijden ontstaat doordat we de zaken niet helder zien, doordat we op een bepaalde manier blind zijn. We zien de werkelijkheid niet, we zien de dingen niet zoals ze zijn. We zien de dharmata niet.

Vier vormen van een verkeerde kijk op ons leven

Het idee, dat we op een bepaalde manier blind zijn moet ik u toch verder zien te verkopen. Boeddhisten houden van rijtjes. Vier vormen van een verkeerde kijk op ons leven heeft de Boeddha genoemd.

De eerste vorm is dat we wat onzuiver is voor zuiver aanzien.

Daarmee wordt bedoeld dat wij wat onhelder is, voor helder aanzien, dat onze vage ideeën of onze ideeën überhaupt, niet passen op de werkelijkheid. Wij houden ze voor exact, concreet, waar, helder, zuiver. Er zijn een heleboel dingen die voor ons helder zijn en waarvan we toch, gek genoeg, na een jaar zeggen: dat was niet zo helder, dat was niet zo duidelijk, ik zie het nu toch zuiverder. Gelukkig wel, er zit beweging in de zaak. Er zijn een heleboel zaken die we als uitgekristalliseerd beschouwen, goed gedefinieerd, duidelijk, terwijl we later toch weer tot de ontdekking komen dat het helemaal niet zo is. We houden er tegen die tijd andere duidelijk uitgekristalliseerde opvattingen op na. Zo gaan we van de ene visie naar de andere, steeds onze huidige visie verabsoluterend.

Een tweede vorm van blindheid is dat we wat pijn doet aanzien voor plezier.

Dat klinkt misschien heel ongeloofwaardig. Waarom zouden we dat nu doen? Daarmee wordt gezegd: we stellen ons datgene wat ons geluk zou moeten brengen, zo voor dat het tot pijn leidt.

Een voorbeeld. Wat zou het heerlijk zijn om eens even op vakantie te gaan. Eens even een weekje in de sneeuw, in de Alpen, een beetje leren skiën, misschien wel! Maar hoe is de praktijk? Daar liggen dan die mooie besneeuwde heuvels! En je bent daar een beetje aan het stuntelen op je ski’s, je hebt wat lesjes gehad en het gaat allemaal wel een beetje. En dan komen die lui met een rotvaart langs je, zodat je je voortdurend bedreigd voelt en je blij bent dat je ski-sessie er voor vandaag weer opzit! Ik wil hiermee zeggen: het idee was aardig, skiën, wandelen in de sneeuw, hoge bergen, zicht op de Mont Blanc, die trouwens nauwelijks te zien was, maar de praktijk is anders. Je kunt een fantastisch leuke vakantie hebben gepland in het naseizoen en dat blijkt dan net de tijd te zijn dat de wespen er ook zijn en tijdens de maaltijden op het nazomerend terras zit je die beesten van je af te slaan. Toch dachten we dat dàt precies was wat we wilden doen: een weekje in de Alpen, een vakantie in het naseizoen en zo. Kortom, onze ideeën over wat geluk is en wat aangenaam is, zijn vaak zo primitief en zo bezijden de feitelijke ervaring, dat we inderdaad kunnen zeggen dat we in het algemeen ons pijnlijke situaties voorstellen als iets dat genoegen zal brengen: ‘En zij leefden nog lang en gelukkig’! U hoeft het hier niet mee eens te zijn. We kunnen daar straks over van gedachten wisselen.

Een derde vorm is wat vergankelijk is aanzien voor onvergankelijk.

Boeddhabeeld Hong Komg [2]

Die neiging hebben we. Daar heeft u vast wel meer over gehoord. Dat is ook zo’n klassiek boeddhistisch feit. We zijn geneigd onszelf als een onvergankelijke entiteit op te vatten. Zozeer dat we zeggen: ik was eerst een baby, toen was ik een peuter, toen was ik een kleuter, toen was ik een kind, toen was ik een adolescent. Alsof dat verschillende vormen zijn die één en dezelfde onvergankelijke entiteit zo door de loop der jaren aanneemt. We kunnen ons dat wel zo voorstellen, maar in feite is onze volwassenheid voortgekomen uit ons baby-zijn. Er is wel een continuïteit, maar geen identiteit.

Het is niet zo dat wij dezelfde waren; nee we zijn juist helemaal niet dezelfde gebleven, tot op onze cellen aan toe. U weet misschien wel dat na zeven jaar al onze cellen zijn vernieuwd. Vroeger dacht men dat de hersencellen niet mee werden vernieuwd, maar die worden ook mee vernieuwd. Het is allemaal voortdurend in beweging, steeds ietsje anders. We zijn niet diegene die we gisteren waren en we zijn morgen ook niet degene die we vandaag zijn. Toch hebben we het gevoel dat er een soort blijvende kern in ons zelf te vinden is. En niet alleen dat. Zijn we ook niet vaak geneigd aan te nemen dat we ― al weten we intellectueel wel dat er aan ons leven een eind komt ― min of meer blijven zoals we nu zijn? Ja, we weten wel dat het wat anders wordt, maar toch over het algemeen gaan we uit van de blijvendheid.

Er is echt niets dat blijvend is. Het is alleen maar de suggestie die gewekt wordt door het tempo van de tijd, waardoor we denken dat sommige zaken blijvend zijn. U kent misschien die filmpjes wel waar ze een bloem filmen, elke minuut wordt er een klein fotootje van genomen en daar wordt een filmpje van gemaakt. Dan zie je die bloem heel snel uit de aarde komen, opengaan, verdorren en neervallen. Je ziet iets bewegends, iets dynamisch, je ziet niet een statisch iets, je ziet geen object, maar een gebeuren. Als we de tijd ervoor hadden, zouden we dat met bergen en dalen ook kunnen doen. Het is allemaal in voortdurende beweging. Er is geen enkel vast punt in te vinden, nergens. Alles wat samengesteld is ― zo wordt dat in de traditie gezegd ― valt ook weer uiteen. Per definitie. Vanwege het feit dat het samengesteld is, omdat het in beweging is, gaat het ook weer uiteen. Elk samenkomen eindigt in een scheiding. Toch zijn we geneigd onze werkelijkheid te construeren als min of meer constant. Maar ze is eigenlijk altijd in beweging. We construeren de zaak voortdurend alsof alles statisch is. Die zienswijze is nauw verbonden met de volgende vorm van blindheid.

De vierde vorm van blindheid of onwetendheid is: we denken dat vaste entiteiten echt bestaan, maar dat is niet waar.

Wij denken in termen van dingen die bewegen, in termen van biljartballen die een duwtje krijgen en dan bewegen. Als we ons werkelijk die visie van de vloeiendheid van de werkelijkheid eigen zouden maken, zagen we dat in die vloeiende stroom geen balletjes drijven, geen objectjes. Die objectjes worden geconstrueerd door onze manier van kijken naar die stroom. Er zijn geen vaste entiteiten, er zijn geen objecten.

Deze vierde vorm is een van de diepste en moeilijkst te begrijpen vormen van onwetendheid of avidya. We zouden toch zeggen: hier staat een tafel, hier is een stoel, ik zit hier, er zijn lampen, mensen, dat zijn allemaal aparte entiteiten. Zo construeren we onze werkelijkheid. Maar je kunt er ook op een andere manier naar kijken. En dat is terug maar die tienduizend dingen van Dogen. ‘Dingen’ is een slechte vertaling; tienduizend verschijnselen moet dat zijn. Wat we voortdurend ervaren is het totale veld van de verschijnselen, waarin we met behulp van begrippen bepaalde aspecten als het ware kunnen benoemen en daarmee de suggestie wekken dat ze op zichzelf bestaan. Maar niets en niemand staat op zichzelf. We zitten hier omdat de grond ons draagt. Deze grond hier is afhankelijk van de aarde die ons draagt. Die aarde is afhankelijk van de grotere totaliteit waarin die aarde rond de zon cirkelt. Er is dus een enorme samenhang tussen alle verschijnselen.

Ook als we op zoek gaan naar onszelf, als naar een op zichzelf staande entiteit, vinden we niet veel anders dan een zelfbeeld. We hebben zo’n idee over wie en wat we zijn. Ons zelfbeeld is wat het dichtste bij komt. Als we ons afvragen wie we zijn, halen we als het ware een mentaal fotootje van onszelf te voorschijn en zeggen we: dit ben ik; ik ben iemand die zus en zo is en dit en dat heeft gedaan, een soort persoonlijke geschiedenis. Maar die persoonlijke geschiedenis is niet anders dan een herinnering, een voorstelling, een gedachte in onze geest. Als u zou zeggen: ‘Wel, ik ben gewoon een gedachte in de geest’, dan ga ik daar graag mee akkoord. Maar als dat is wat we zijn, is dat niet veel; een gedachte in de geest. Stel je voor dat je die gedachte kwijt raakt, wie ben je dan nog?

Totale toewijding

Soms raken we die gedachte ook inderdaad kwijt. Wanneer dat is? Op momenten waarop we met totale toewijding iets aan het doen zijn, momenten waarin we ons niet meer afvragen wie of wat we zijn, maar waarin we volledig verenigd zijn met de situatie waarin wij verkeren, waarin er geen gevoel is van ‘ik hier’ en ‘dat daar’, waarin de scheiding tussen ik hier en dat daar is weggevallen. Dit noemen we een non-dualistisch perspectief. We zouden kunnen zeggen dat we één zijn met de werkelijkheid, maar dat is toch nog één teveel. Want als er geen ‘ik hier’ meer is dan valt ook een ‘dat daar’ weg. We kunnen beter zeggen dat die hele dualistische conceptualisatie, die hele manier van concipiëren van de werkelijkheid, niet meer aan de orde is. We kunnen beter zeggen dat er geen ‘ik hier’ en geen ‘dat daar’ is, maar dat er een totaal open veld is. Met andere woorden, die totale toewijding gaat verder dan twee handen die op elkaar passen. Ik zou niet weten hoe je dat zou moeten aangeven. Het is meer dat die handen in elkaar gevloeid zijn. Er zijn geen twee handen meer. Alhoewel de weg die we afleggen er een is die er vanuit ons dualistisch perspectief uitziet als vereniging, is er vanuit het non-dualistisch perspectief zelfs helemaal geen sprake van vereniging, maar van shunyata, van wijd open ruimte, waarin geen ‘ik hier’ en ‘dat daar’ te vinden is. Die totale openheid stelt ons in staat de tienduizend dingen te zien, de wereld van de verschijnselen in zijn puurheid te zien. Dat is tathata.

Dit klinkt allemaal misschien erg abstract, maar je moet maar eens voor jezelf kijken naar momenten waarop je met totale toewijding iets doet. Dat is vaak heel verhelderend. Zien hoe we ons in de positieve zin van het woord kunnen verliezen in ons bestaan. En hoe ons bestaan zich verliest in ons. En hoe er eigenlijk helemaal geen sprake is van een verliezer, een verlorene of de daad van verliezen. Dit klinkt misschien weer erg filosofisch. Maar kijk maar gewoon voor jezelf naar momenten waarop je met totale overgave iets deed. Dat is heel, heel instructief.

Hoe komt het dat op die momenten onze innerlijke agenda met wat er zou moeten gebeuren, nog moet gebeuren, wat we zelf zouden vinden dat er met ons of met anderen moet gebeuren, of wat er had moeten gebeuren, dat die hele zaak totaal is verdampt? Dat we volslagen helder en bij de tijd zijn? Er is maar één tijd en dat is nu. Als we zeggen ‘we zijn bij de tijd op die momenten’ dan is dat niet omdat we ingeordend zijn in een tijdsdimensie, wetend wat er morgen gaat gebeuren en wat er gisteren is gebeurd, maar het is bij de tijd zijn in de zin van totaal bij dit moment zijn, daar totaal in verkeren, totale openheid zonder ‘ja maars’. Zo zijn die momenten toch, is het niet? Volkomen helder. We zijn in staat, juist omdat we volledig zijn toegewijd aan de situatie waarin we staan, om effectief te handelen. Dat kan een moeilijke situatie zijn of een makkelijke, een leuke of een nare, dat maakt niet uit.

Die totale toewijding is geen passieve toestand, het is een situatie waarin we volledig kunnen omgaan met het moment waarin wij staan, waarin wij effectief zijn, helder van geest en waarin de wereld om ons heen ons net zo lief is als ons zelf; even aangenomen dat u van uzelf houdt. Juist omdat we allemaal momenten van totale toewijding kennen, kunnen we daar een nieuwe geluksopvatting uit halen: ‘Aha, inderdaad, zo kan ik zijn, zo ben ik soms; het komt niet zo vaak voor, maar er zijn van die momenten, zowel in voorspoed als tegenspoed. Dat is waarachtig, dat is het meest humane, de meest echte manier van bestaan, daar moet ik naar streven. Dat is het goede’. Maar dan denken we er al gauw achteraan: alles wat dat in de weg staat, daar moet ik van af zien te komen. Vanuit de boeddhistische optiek is die aanpak er eentje die nooit veel verder zal komen dan wishful thinking, dan hopen dat we van onze sores af komen en vanuit die totale toewijding kunnen gaan leven. Daarna streven werkt niet, omdat alle pogingen geluk te bereiken aan de hand van een bepaalde opvatting over geluk en over wat dat geluk in de weg staat uiteindelijk gebaseerd zijn op afweer: ‘Dit is wat ik wil hebben en dat is wat ik kwijt wil’.

Niet streven

Aan de Boeddha werd gevraagd hoe hij naar verlichting had gestreefd, hoe hij dat had aangepakt. Het antwoord dat je in de soetra’s vindt is: door niet te streven. Dat geeft een hele waardevolle aanwijzing. Die is, dat we moeten beginnen vanuit deze visie van de Boeddha en moeten kijken wie en wat we nu zijn, om onze feitelijke manier van in het leven staan, onze feitelijke visie, te onderzoeken. Dat is precies wat Siddharta deed toen hij na zes jaar van oefeningen en ascese onder die bodhiboom ging zitten en onderzocht: wat zit er nu hier onder die bodhiboom? Wie, wat ben ik, wat is dat: mijn mens zijn?

Gewoon eens even kijken naar wie en wat we zijn. Dat betekent dat het startpunt van het boeddhistische pad is: onszelf zien zoals we zijn in plaats van te denken, was ik maar meer zus of meer zo. In de boeddhistische optiek is het belangrijk te kijken wat de gedachte ‘was ik maar meer zus of zo’ met onze geest doet. In plaats van ons te laten leiden door die gedachte, zien we hoe onze geest denkt ‘was ik maar meer een beetje zus, was ik maar meer een beetje zo’. Of ‘waren mijn levensomstandigheden maar anders dan ze zijn, misschien kan ik dat voor elkaar krijgen’. Die pogingen onszelf steeds nieuwe doelen te stellen, nieuwe pogingen aan te wenden, die volgens onze geluksopvatting van dat moment vervulling zouden brengen, vormen een eindeloos proces. We kunnen eindeloos denken, ‘deze keer heb ik naar dat en dat gestreefd, ik heb het niet bereikt, volgende keer beter’ of ‘ik heb naar dat en dat gestreefd, ik heb het ook bereikt en wat nu? Waar ga ik nú naar streven?’ Dat is een eindeloos proces, een uitzichtloze manier van omgaan met onze levenstijd, waarin we in cirkels ronddraaien, van het kastje naar de muur. Dit wordt in de traditie samsara genoemd. ‘Samsara’ betekent letterlijk ‘rondgang’. Het is het voortdurend op zoek zijn naar iets beters of iets minder ergs, en daardoor nooit toekomen aan het feitelijk kijken naar wat er nu eigenlijk aan de hand is. ‘Het is deze keer niet gelukt, dan maar nog één keer proberen, nog één keer.’ Als het wel lukt zeggen we: ‘Hoe nu verder, wat zullen we nu weer bedenken?’ Steeds nog één keer. Maar nog één keer en nog één keer betekent: steeds. We kunnen ons leven er mee vullen, totdat we tot het besef komen dat wat we ook ondernemen om anders te zijn dan we zijn, een levenshouding is die zichzelf in zijn staart bijt. Ik zag eens een cartoon van Kamagurka waar twee psychologen met elkaar zitten te filosoferen, samen zitten na te denken. De een zegt tegen de ander: ‘We moeten leren onszelf te zijn’. Dan zegt die ander, na daar diep over te hebben nagedacht: ‘Ja maar als ik daarin slaag ben ik dan nog wel mezelf?’ Proberen anders te zijn dan we zijn, weerhoudt ons van het verkennen en het kijken naar ons leven zoals het nu is. Het weerhoudt ons ervan het ware, de werkelijkheid zoals die nu is onder ogen te zien. Het is een enorme verandering als we ophouden te willen veranderen. Van die kant kun je het ook bekijken: de enorme hoeveelheid energie die gaat zitten in pogingen anders te zijn dan we zijn. Niet te geloven.

Meditatie

Bodhisattva in yogahouding [3]

Maar is dan de beoefening van meditatie geen manier om te proberen anders te worden dan we zijn? Dat wordt een lastige zaak, want het antwoord is: nee. De beoefening van onze meditatieve disciplines geeft ons steeds meer zicht op al die mentale bewegingen die we voltrekken om onszelf in deze of die richting te duwen, om anders te zijn dan we zijn. De beoefening van meditatie geeft ons steeds meer zicht op het feit dat we daardoor nooit kunnen rusten in ons bestaan. Op het moment dat we beginnen te ontdekken hoe we kunnen rusten in ons bestaan, beginnen wij onszelf los te weken van onze opvattingen over wie wij denken te zijn, wie we hadden moeten zijn, wie we willen of moeten zijn. Onze beoefening brengt ons als het ware naar een perspectief waarin we met toewijding tegenover onze geest staan. Dat perspectief stelt ons in staat onze geest en hoe hij een verbeelde werkelijkheid schept te doorzien.

Het beeld dat ik vaak voor onze denkende, voelende en verbeeldende geest gebruik, is dat van een baby. Aandachtig bewust zijn, dat we trainen met behulp van meditatie, is dan zoals een moeder haar baby in haar armen houdt; het kan ook een vader zijn. Met toewijding en intimiteit houdt zij die baby die sputtert, spuugt, rood aanloopt, poept, snottert enz. in haar armen. Alles wat die baby doet, is geaccepteerd. Degenen onder u die al langer meditatie beoefenen, weten dat onze geest is als die baby, die sputtert, die poept, die snuift, en zich bij tijden ontzettend opwindt en dan in slaap valt op de meest ongewenste momenten. De beoefening van meditatie is simpelweg het oplettend in onze armen houden van onze geest. Dat is een hele andere relatie dan wanneer we ons identificeren met die baby, met al die opwellingen en toestanden die in onze geest rondgaan. Het is een heel andere relatie wanneer wij die gewoon in onze armen kunnen houden. Wat we dus niet doen, wanneer die geest, die baby, sputtert en van alles en nog wat doet, is zeggen ‘nou, het is me wel even genoeg hoor’ en dan die baby ergens neerleggen en de andere kant op kijken. Dat doen we niet. We blijven in die intimiteit staan met die baby, die samsarische geest. Die samsarische geest doen we niet weg, maar we ontwikkelen er een andere relatie mee.

Aan het begin van ons boeddhistische pad zijn we die baby. Maar we ontdekken steeds meer dat er een basis is van waaruit we onze geest kunnen zien en zo worden we meer die moeder. Deze moeder heet ook wel prajna. Prajna is een Sanskriet woord, sherab in het Tibetaans. En gezegd wordt dat prajna de moeder van alle boeddha’s is. Ze wordt voorgesteld als bijvoorbeeld Vajrayogini. Vajrayogini is Prajnaparamita, de moeder van alle boeddha’s.

Wat ik vooral aan u wil overbrengen, is dat we onze feitelijke manier van in het leven staan, zoals die nu is, moeten willen leren kennen en als uitgangspunt nemen. Zoals die moeder die baby leert kennen, steeds meer en steeds beter, zo kunnen wij ook onze geest steeds meer en beter leren kennen. Dit staat in contrast met dromen over totale toewijding, over verlichting enzovoort. Het is onze onverlichte staat van geest die de basis vormt van ons pad. We hoeven ons dus ook op geen enkele manier voor die onverlichte staat te schamen, iets wat diep in onze cultuur zit. We hoeven ons op geen enkele manier te schamen voor wie of wat we zijn.

De discipline van meditatie bestaat er juist uit allereerst onszelf totaal te leren accepteren zoals we nu zijn. Als we dat doen, hebben we een veld, een akker, een werkterrein, dat we kunnen gaan verkennen en dat we kunnen bewerken. Als we die akker of dat veld überhaupt niet willen zien, ontnemen we ons daarmee de basis om voortgang te maken op het pad. Dan blijft spiritualiteit wishful thinking. Dan is er alleen maar: ‘Wanneer raak ik nu eindelijk eens een beetje verlicht? Wanneer doet zich dat voor? Wanneer heb ik nu eens een keer een bijzondere ervaring zoals je dat in de biografieën van Milarepa, Tsongkhapa of Padmasambhava leest of zo. Wanneer komt dat eindelijk eens aan bod? Ik praktiseer al zolang, ik merk niks’. Wel, het is een hele accurate observatie als we vaststellen: ik merk niks. Dat betekent dat we contact beginnen te maken met onze geest, met de ‘Ha-ik-merk-niks-baby’, die we in onze armen houden. Zo verkennen en herkennen we onze geest.

Ik vind dit zelf altijd een heel belangrijk punt. Als we niet beginnen met op de een of andere manier vriendschap te sluiten met onszelf, met onze geest zoals die nu is, als we daar niet op de een of andere manier in slagen, hebben we geen basis. Dan zullen we steeds van onszelf weg willen. Dan voeden we onze zelfhaat, om het maar even met een heel sterk woord uit te drukken, of de gêne voor onszelf. Die voedt dan de neiging van onszelf vandaan te willen, anders te zijn dan we zijn.

Noten

[1] Bron: Dogen
[2] Bron: boeddhabeeld Hong Kong
[3] Bron: the Bodhisattva is seated in the yoga position, left hand in his lap, palm up. The right hand rests on the knee and points to the ground. This posture is (in Thailand and Laos) better known as ‘calling the Earth to witness’.

Avatar foto

promoveerde als psycholoog. Als research fellow was hij verbonden aan de University of California (Berkeley, VS) en aan de Naropa University (Boulder, VS). Het onderzoek dat De Wit in de Verenigde Staten begon, leidde tot een nieuwe vorm van psychologie, de contemplatieve psychologie, waarmee hij internationale bekendheid verwierf. In 1975 werd hij leerling van de meditatie-meester Chögyam Trungpa Rinpoche, die hem opleidde en machtigde om de boeddhistische visie en beoefening te onderrichten.

Schrijf een reactie