Caribische dichtkunst
Fred de Haas
(2019) – Corsen in de ogen van anderen – Corsen en zijn tijd – invloed van het Spaans – Curaçao aan het begin van de 19e eeuw – het milieu van Corsen – conventioneel dichter – waarom het Spaans? – verdwijning van het Spaans en opkomst van het Nederlands – emancipatie van het Papiaments – Atardi en het vervolg – ‘Atardi’ in het Papiaments en Nederlands
Corsen in de Haagse Paleiskerk
Op zondagmiddag 22 september 2019 heeft in de Paleiskerk in Den Haag een drukbezocht concert plaatsgevonden ter ere van de Curaçaose musicus en dichter Joseph Sickman Corsen.
De partituren van Corsen’s muziek werden gedigitaliseerd door de Palm Music Foundation onder het voortvarende voorzitterschap van Joop Halman die ook de inleidingen verzorgde op de stukken die virtuoos werden gespeeld door de Georgische concertpianiste Ketevan Sharusmashvili. Ook werd het befaamde gedicht ‘Atardi’ van Corsen – dat op muziek werd gezet door Jacobo Palm – muzikaal vertolkt door de pianiste Ilja Huang en de tenor Thijs Haalstra.[1]
Ook werd de door de Palm Foundation uitgegeven muziekbundel van Corsen overhandigd aan het aanwezige kleinkind van Joseph Sickman Corsen, mevrouw Marie-Louise Rutten-Corsen, aan de directeur van het Curaçaohuis, mevrouw Ann de Groot-Philipps en aan de heer Marlon Titre, hoofd klassieke muziek van het Koninklijk Conservatorium Den Haag.
Hieronder volgt de lezing die Fred de Haas op die middag gaf over Corsen als (literair) kind van zijn tijd.
Het leven van Joseph Sickman Corsen zou zich afspelen op het raakvlak van twee eeuwen in de toenmalige Nederlandse Antillen, nu het autonome Land Curaçao waar veel verschillende culturen naast elkaar bestonden en elkaar, tot de dag van vandaag, hebben beïnvloed.
Onder invloed van die culturele verscheidenheid ontwikkelde Joseph Corsen, evenals veel andere inwoners van het eiland, een meervoudige identiteit waarvan de rijke schakeringen duidelijk tot uiting kwamen in zijn leven en werk als muziekleraar, uitvoerend musicus en dichter.
Corsen in de ogen van anderen
Wie was Jo Corsen? En hoe werd hij door ánderen gezien?
Een van de antwoorden op die vragen kunnen we vinden in het tijdschrift El Imparcial van 1917 waarin de Curaçaose componist José María de Lima, de volgende jeugdherinnering aan zijn muziekleraar Jo Corsen noteerde. Ik citeer:
‘Corsen was, overigens, de goedheid en welwillendheid in persoon. Zodra hij me zag ging hij achter de verticale, klankrijke Rachalspiano zitten die zijn woonkamer sierde en begon de mooiste klanken uit de toetsen te halen. Hij was één en al gevoel. ‘Een krachtige aanslag hoeft niet altijd de voorkeur te hebben’, zei hij. Let maar eens op deze passage van Chopin. En op dit stuk van Grieg. De aanslag moet nauwkeurig, buigzaam, verleidelijk en fijntjes zijn’.
Eén en al gevoel dus. In het voorwoord van de door vrienden uitgegeven bundel Spaanse en Papiamentstalige gedichten van Corsen kenschetste de essayist Benny Jesurun in 1914 de gedichten van Corsen als volgt:
‘hij was spontaan en natuurlijk in zijn verzen. Hij was niet op zoek naar ingewikkelde zaken of nieuwe vormen maar hield zich aan de klassieke patronen en de melodie van de oude dichters. Eenvoud kenmerkte zijn stijl, net als zijn leven’.
Menigeen zou al blij zijn met zulke woorden en geen behoefte hebben hier iets aan toe te voegen. Maar toch wil ik op deze plaats een poging wagen om de dichter Corsen in zijn tijd te plaatsen en de invloed aan te geven die hij, tot nu toe, op de ontwikkeling van taal, cultuur en bewustwording van de veelvormige Antilliaanse identiteit heeft gehad.
Corsen en zijn tijd
Corsen was, net als iedereen, een kind van zijn tijd. We hebben het dan over de tweede helft van de 19e eeuw en het raakvlak met de 20e eeuw.
Het was een koloniale tijd, een tijd waarin Nederland zijn culturele stempel op de Antillen drukte. Maar er bleven genoeg mogelijkheden over om te ontsnappen aan de Nederlandse invloed door je te identificeren met een andere daar aanwezige cultuursfeer, zoals de Latijns-Amerikaanse. Dat was niet zo moeilijk omdat er in die tijd duizenden, vaak goed opgeleide Venezolanen vanwege de politieke onrust in hun land hun toevlucht zochten op Curaçao. De aantrekkingskracht van die groep was groot en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de bevoorrechte creoolse klasse zich liever niet identificeerde met de Afro-Curaçaose cultuursfeer, hoewel deze vlak onder de oppervlakte lag. Maar daarover straks meer.
De praktische invloed van de Nederlandse taal viel in die tijd nogal mee. Er werd over het algemeen alleen door de elitaire protestantse bestuurslaag Nederlands gesproken en de rest van de bevolking, die overwegend katholiek was, sprak de eeuwenoude inheemse taal, het Papiaments. Er was nauwelijks sprake van goed georganiseerd onderwijs en omdat de Nederlandse autoriteiten het op dat gebied lieten afweten ontstonden er in die tijd veel privéschooltjes van wisselende kwaliteit.
We mogen in dit verband niet vergeten dat er goed en belangeloos werk werd verricht op onderwijsgebied door de Zusters van Roosendaal die op verzoek van pastoor Niewind, de latere bisschop, naar Curaçao waren gekomen. Ook op Band’abao, het platteland waar geen blanke wilde wonen, richtten de Zusters schooltjes op waar zij Papiamentstalig onderwijs aan kinderen van de Afro-Curaçaose dwangarbeiders gaven.
Pastoor Putman stichtte een schooltje op Santa Rosa waar overigens in het Nederlands werd lesgegeven. Putman schreef voor dit doel nog een boekje met Nederlands-Papiamentse dialogen: ‘Zamenspraken’.
Er waren ook Spaanse privéscholen zoals het Colegio León, het Colegio Baralt en het Colegio Santo Tomás waar onderwijs werd gegeven in het Spaans. Pater Zwijsen was rector van het Colegio Santo Tomás. Een van de leraren daar was Frater Radulphus naar wie de bekende Curaçaose Middelbare School is genoemd die nog steeds zijn naam draagt, in tegenstelling tot het voormalige Peter Stuyvesant College dat, om goede redenen die ons allen bekend zijn, is omgedoopt tot het Colegio Alejandro ‘Jandi’ Paula[2].
Invloed van het Spaans
De schrijvende kunstenaar drukte zich in die tijd het liefst uit in het Spaans, ook in de talloze gelegenheidsgedichten die er in krant en tijdschrift verschenen en werden voorgedragen op de vele culturele avonden die de bevoorrechte klasse organiseerde. Ook de Nederlandse pater Zwijsen, rector van het Colegio Santo Tomás waar vooral Zuid-Amerikaanse leerlingen op zaten, schreef zijn gelegenheidstoneelstukken in het Spaans. Daarin toonde hij zich een bewonderaar van de vrijheidsstrijd in de Zuid-Amerikaanse landen. Wonderlijk genoeg had hij als Nederlander geen enkele bedenking tegen het Nederlandse kolonialisme, terwijl in zijn tijd Cuba en Puerto Rico volop voor hun onafhankelijkheid vochten. Maar wie had in die tijd niet die blinde vlek?
Waarschijnlijk heeft Corsen de lagere school doorlopen op een van de drie Colegios waar in het Spaans werd lesgegeven ten behoeve van de talrijke vluchtelingen uit voornamelijk Venezuela. Volgens Pierre Lauffer heeft Corsen later zelf nog lesgegeven op het Colegio Baralt op Scharloo. Corsen leerde ook goed Nederlands en natuurlijk Papiaments dat in alle lagen van de bevolking thuis en op straat werd gesproken.
We gaan nu een klein stukje terug in de geschiedenis om de geest van de tijd waarin Corsen leefde beter te kunnen begrijpen en aanvoelen.
Curaçao aan het begin van de 19e eeuw
Curaçao was in die tijd een arme kolonie en in het begin van de 19e eeuw was er van onderwijs aan de zogenaamde lagere volksklasse geen sprake. Wie als geen ander die slechte situatie in de gaten had was pastoor Niewindt, de latere bisschop. Niewindt richtte buiten de gezaghebber van Curaçao om, in 1835 het verzoek tot de Nederlandse minister van koloniën Van den Bosch om geldelijke ondersteuning voor onderwijs aan de arme bevolkingsgroep en dit onderwijs ook uit te breiden tot wat hij in zijn brief noemde ‘de slavenstand’. Van den Bosch vroeg advies aan de gouverneur generaal van Suriname en aan de toenmalige gezaghebber van Curaçao, de heer Rammelman Elsevier.
De reactie van Rammelman sprak boekdelen. Hij was ervan overtuigd dat het met het geven van onderwijs aan de slaven ook meteen afgelopen zou zijn met de rust in de kolonie. Ik citeer:
‘Slavernij en geestesbeschaving zijn elkander uitsluitende denkbeelden’.
En Rammelman vervolgt (ik citeer in licht gemoderniseerd Nederlands):
‘de beschaving van het verstand wekt het gevoel van eigenwaarde te sterk op om de slaaf met geduld zijn juk te laten dragen’.
Dat was de leidende en als normaal beschouwde opvatting van de blanke bestuursklasse in die tijd. Het zou nog dertig jaar duren voordat de zogenaamde afschaffing van de slavernij in 1863 een feit was. De neerbuigende manier waarop de Afro-Curaçaose bevolking toen nog steeds werd behandeld wordt geïllustreerd door de woorden in de verklaring die Gouverneur Crol, namens de Nederlandse Koning in het Nederlands en in het Papiaments tot de voormalige Afrikaanse dwangarbeiders richtte:
‘[…] vanaf nu bent u vrij mens en maakt u deel uit van de maatschappij als ingezetenen van de kolonie. Ik wens u van harte geluk met het geschenk dat de koning u met vaderlijke zorg heeft gegeven; u mag hier echt blij om zijn, maar u moet ook bewijzen dat u dit voorrecht waard bent’.
In 1863 was Joseph Corsen tien jaar. In die sfeer groeide hij op. Twintig jaar later zou hij in het Spaans gaan dichten.
Het milieu van Corsen
Corsen kwam uit een artistiek milieu. Zijn vader was musicus en thuis stonden er in de boekenkast veel Franse, Spaanse en ook Nederlandse boeken. Zijn literaire ontwikkeling hield gelijke tred met zijn muzikale opvoeding.
Hij was dertig jaar lang de vaste organist van de Synagoge Emanu-El en was een graag geziene gast in de Sefardisch-Joodse gemeenschap op Curaçao. De omgangstaal van de Sefardische joden was Spaans (de laatste preek in het Portugees was in 1856 gehouden door rabbijn Aaron Chumaceiro). Ongetwijfeld heeft Corsen toen kennisgemaakt met de Spaans-Joodse liederen die onderdeel waren van de Sefardische cultuur.
Een van de vluchtelingen uit Venezuela die zich zou ontwikkelen tot een bindende figuur in de culturele gemeenschap van die tijd was Agustín Bethencourt (in de volksmond ‘Papa Ancu’ genoemd). Bethencourt, die oorspronkelijk van de Canarische eilanden kwam, was musicus, drukker, boekhandelaar en distributeur voor het Caribisch gebied en Latijns-Amerika. Ook verzamelde hij een groep dichters en schrijvers om zich heen die allemaal in het Spaans schreven, zoals Adolfo Wolfschoon (‘don Doll’), David Mendes Chumaceiro, Darío Salas en ook Joseph Corsen.
Conventioneel dichter
Het Spaans van die dichters was meestal niet hun moedertaal en hierin ligt meteen de verklaring van het feit dat zij in hun werk de conventionele Spaans-Amerikaanse modellen volgden en weinig echte creativiteit aan de dag legden. Om echte, oorspronkelijke creativiteit te kunnen ontplooien heb je de moedertaal nodig, een taal die je zelf beheerst en niet een vreemde taal waardoor je meestal beheerst wordt. De dichters van de Spaanse School (de term is van Colá Debrot) waren vaak gelegenheidsdichters die, hoewel het vaak hun moedertaal niet was, goed en zorgvuldig Spaans hanteerden.
Zo schreef Corsen in 1885 – hij was toen 32 jaar – een sonnet bij het overlijden van Bethencourt:
Un pueblo entero tu ataúd circunda, |
Een menigte staat om je doodkist heen, |
Zoals we al zagen was Joseph Corsen een bescheiden mens. Ook in zijn dichtkunst was hij niet ambitieus. Hij schreef over gewone, alledaagse dingen en gebeurtenissen in mooi Spaans. Hij was katholiek, een gelovig mens en stak dat niet onder stoelen of banken. Zijn gedichten worden vaak gekenmerkt door een moraliserende toon en zijn onderwerpen ontleende hij aan het gewone leven: familie, gezin, kinderen, een enkele maal aan een of andere historische gebeurtenis. Corsen was niet een man die indruk op anderen wilde maken of ook maar in de verste verte de pretentie had om een gids te zijn.
Wat opvalt is dat hij, net als zijn tijdgenoten, grote bewondering had voor de strijd voor de onafhankelijkheid van de Zuid-Amerikanen tegen de Spanjaarden. Hij schreef, bijvoorbeeld, een ‘Homenaje a Bolívar’, een eerbetoon aan Simón Bolívar in de ronkende Spaanse stijl van die tijd:
Bolívar, de placer se estremecieron |
Bolívar reed voorbij, de Andes |
Dat was de stijl die men mooi vond in die tijd, hoewel veel Zuid-Amerikanen en bewonderaars van het Latijns-Amerikaanse daar heden ten dage nog erg gevoelig voor kunnen zijn.
Wat vooral opvalt is dat de Curaçaose dichters die zich in hun werk zo lovend uitlieten over de vrijheidsstrijd van de Zuid-Amerikanen het kennelijk niet tot zich lieten doordringen dat zij zelf ook in een koloniale situatie verkeerden. Het idee om zelf hun stem tegen die bevoogdende situatie te verheffen kwam eenvoudig niet in hen op.
Het is nu eenmaal moeilijk voor een spin om zichzelf in zijn web te zien zitten.
Waarom het Spaans?
Waarom voelden die dichters zich voor hun werk zo aangetrokken tot de Spaanse taal en niet tot het Nederlands of Papiaments?
Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats was het Nederlands een taal waarmee men in principe geen culturele verwantschap voelde. Het was de taal van de kolonisator die, zoals gezegd, voornamelijk werd gesproken door de bevoorrechte bestuurs- en middenklasse van blanke protestanten van Nederlandse afkomst. De rest van de bevolking sprak Papiaments en slechts gebrekkig Nederlands.
De voornaamste reden waarom het Spaans zo op een voetstuk werd gezet lag in het feit dat de omgangstaal, het Papiaments, door velen als een minderwaardige taal werd beschouwd.
Benny Jesurun die in 1914 het voorwoord schreef bij de uitgave van de gedichten van Corsen had het over de rijke taal van Vondel en de welluidende taal van Garcilaso de la Vega terwijl hij het Papiaments, dat in alle lagen van de bevolking werd gesproken, wegzette als een dialect. En die opvatting bleef heersen tot ver in onze tijd. Ik heb goed opgeleide mensen vaak horen beweren dat het Papiaments geen echte taal was omdat het geen vervoegingen had.
Die onderwaardering van de inheemse taal had natuurlijk een voor de hand liggende reden. Toen Corsen werd geboren zou de zogenaamde ‘afschaffing van de slavernij’ nog tien jaar op zich laten wachten, maar in de beleving van veel mensen zou het Papiaments toch een taal blijven die de Afrikaanse dwangarbeiders uit West-Afrika hadden meegenomen, dus een taal met een donker verleden waaraan men liever niet meer herinnerd wilde worden. Dat had mede tot gevolg dat men zich in de literatuur liever bediende van het prestigieuze en onbesmette Spaans. Inmiddels weten we dat het Spaans niet zo onbesmet was als met dacht …
Een tijdschrift waarin veel van Corsen’s Spaanse gedichten werden opgenomen was het door hem opgerichte Notas y Letras dat verscheen van 1886-1888 en dat literatuur uitgaf van vluchtelingen en passanten. Ook López Penha en Adolfo Wolfschoon schreven voor dit tijdschrift, dat ook muziekpartituren publiceerde. Notas y Letras was overigens niet zozeer gericht op Curaçao als wel op Europa en Zuid-Amerika. Joseph Corsen en Ernesto Römer waren de redacteuren van het tijdschrift dat, zoals veel tijdschriften in die tijd, maar een kort bestaan heeft gekend.
De ‘Spaanse School’ hield, heel symbolisch, op te bestaan in 1937 toen de drukkerij annex boekhandel van Agustín Bethencourt e Hijos werd afgebroken. Bij deze sloop werd een enorme voorraad Spaanse boeken, tijdschriften, muziekwerken en zelfs manuscripten vernietigd.
Verdwijning van het Spaans en opkomst van het Nederlands
Het Spaans verdween achter de horizon en de Nederlandse taal en cultuur die sinds het eind van de 19e eeuw in opkomst was, won aan kracht. En toen de Fraters van Tilburg tegen het eind van de 19e eeuw op Curaçao kwamen om het onderwijs in te richten, werd het Papiaments op de scholen zoveel mogelijk, tot op het schoolplein toe, bestreden. Het Papiaments werd door hen beschouwd als een onbeschaafde taal. Frater Walboomers schreef in de Amigoe:
‘Nederlands is een cultuurtaal, het leren ervan een nationale plicht in Groot Nederland’.
En in 1932 schreef iemand in de Amigoe:
‘Gij, jongelui die vooruit wilt komen, spreekt Hollandsch. Ontwikkelt u in en door het Hollandsch’.
In een Gedenkboek uit 1934 lezen we dat de Nederlandse taal moest worden gepropageerd. Die aansporing ging vergezeld van het hypocriete zinnetje:
‘[…] zonder minachting en verwaarlozing van het autochtone’[5].
De Emancipatie van het Papiaments
Terug naar Corsen en zijn tijd. Zoals we hebben gezien werd er 100 jaar geleden en tot diep in de 20e eeuw geen aandacht besteed aan de Afro-Curaçaose cultuur, terwijl deze alom aanwezig was onder de bevolking.
Tambúfeesten waren tot 1932 verboden en men had evenmin belangstelling voor de Zumbimuziek die door begenadigde kunstenaars onder de Afro-Curaçaose bevolking werd beoefend.
Maar tegen alle verdrukking in bleef de inheemse bevolking een taal spreken die uit West-Afrika naar de eilanden was meegenomen. Een taal die oorspronkelijk van het Portugees was afgeleid, geschreven en uitgesproken werd zoals men het hoorde en die later, omdat het contact met het Portugees verloren ging, haar vocabulaire voornamelijk aan het Spaans ontleende. Kortom een Afro-Romaanse taal die stelselmatig werd ontkend en in de verdomhoek gezet.
Waarom dan, meer dan honderd jaar geleden, die enkele opmerkelijke gedichten die Corsen in het Papiaments, die zo verguisde taal, schreef?
Dat zal altijd wel een vraagteken blijven.
Pierre Lauffer meende dat Corsen dat waarschijnlijk had gedaan na een discussie met Wolfschoon en Salas waarin hij hun wel eens zou laten zien dat het ook mogelijk was om in het Papiaments te dichten. Er is ook gesuggereerd dat een van de Papiamentstalige kranten als La Cruz of La Unión daartoe had uitgedaagd, maar bewijs daarvoor ontbreekt.
De stelling van Lauffer lijkt mij zo gek nog niet. En Lauffer heeft recht van spreken, want hij was het die in de jaren 40 van de 20e eeuw met Renee de Rooy en Jules de Palm vond dat er een tegenwicht moest worden geboden aan de overheersende Zuid-Amerikaanse, Amerikaanse en Nederlandse liedcultuur door het schrijven van originele teksten in het Papiaments en het creëren van originele melodieën op Antilliaanse ritmes.
En ze hebben onder de naam ‘Julio Perrenal’ de daad bij het woord gevoegd.
Atardi en het vervolg
Corsen was de eerste die in de inheemse taal het gedicht schreef waarvan elke Curaçaoënaar tenminste heeft gehoord en de eerste strofe kent: Atardi. Later zijn er vele Atardi’s geschreven, ook in Aruba, onder andere door Fèchi Beaujon. Maar die hebben niet de impact gehad van de Atardi van Jo Corsen.
Corsen was overigens niet de eerste die in het Papiaments schreef. Van 1871-1875 verscheen het kritische Papiamentstalige blad Civilisadó dat zich voornamelijk tot de Creoolse bevolking richtte en daarmee een belangrijke bijdrage leverde aan de emancipatie van de inheemse taal.
Corsen’s verdienste was dat hij bewees dat er in het Papiaments literatuur kon worden gemaakt. Hij staat daarmee aan het begin van de emancipatie van de Afro-Curaçaose letterkunde die in de loop van de 20e eeuw tot volle wasdom zou komen.
We denken dan, wat Curaçao betreft, aan dichters als Pierre Lauffer en Luis Daal die zich voornamelijk bezighielden met de Curaçaose mens en het eiland, thema’s die hen tegelijkertijd dwongen tot zelfbeschouwing. Later kwamen er tijdschriften als Simadán dat alleen in het Papiaments verscheen. Ook de politiek begon te ontwaken. In de eilandsraad begon men Papiaments te spreken, later ook in de Staten.
Schrijvers als Guillermo Rosario, Elis Juliana en vele anderen schreven in hun eigen taal. Ook verschenen er publicaties in het Nederlands waarin men op zoek ging naar de eigen Antilliaanse identiteit, zowel in Curaçao als op Aruba. We denken aan Vitó en Kambio. Ook het door de Arubaan Henry Habibe in Nederland opgerichte tijdschrift Watapana was op zoek naar een eigen identiteit en speelde vanuit een bevlogen redactie in Nederland een belangrijke rol. De Arubaanse en Curaçaose Papiamentstalige literatuur kwamen eindelijk tot bloei[6].
Dames en heren, ik heb geprobeerd een tijdsbeeld te schetsen van de mens en de kunstenaar Joseph Corsen, een intelligente, bescheiden man die, onbewust, aan de wieg heeft gestaan van de Papiamentstalige literatuur. Hoewel hij nog andere, niet onverdienstelijke gedichten heeft geschreven in het Papiaments, zou ik willen eindigen met het voorlezen van zijn beroemd geworden Atardi uit 1905.
Ik lees de eerste en laatste strofe in het Papiaments en dan vervolg ik met de Nederlandse vertaling die ik in 2005 van het gedicht heb gemaakt, 100 jaar na de creatie ervan.
Atardi |
Einde van de dag |
Ta pa kiko mi no sa Talbes ta un presintimentu, P’adilanti podisé Tin kisás den mi memoria O talbes mi nervionan Mi no sabi ki armonía, Ma spiritu di doló TE AWORÓ? Ma enter anochi! TE AWORÓ? Ma te majan Promé Solo bolbe hari, Causa mi doló no tin; |
Waaróm kan ik niet zeggen, nee, Is het misschien een voorgevoel Van tevoren, heel misschien, Of voel ik dat heel diep verscholen Of is het vrees waaraan ik lijd, Een onbekende klank vermag En een geest van pijn en zorgen Tot morgen? Ik ben als de dood! Te aworó? Maar van de morgen Voordat de zon weer lacht en brandt Waaróm ik pijn heb weet ik niet, |
J.S Corsen (1905) |
(2005) |
Noten
[1] Zie: voor een vorige opname met medewerking van de violiste Eleanne Haalstra tijdens het Zomerconcert 2019 van de Palm Music Foundation binged.it/2LJk3C7.
[2] Peter Stuyvesant was directeur van de kolonie Curaçao van 1643 tot 1645. Hij was in dienst van de West-Indische Compagnie die nauw verbonden was met de slavenhandel. Zijn standbeeld heeft jarenlang vóór de middelbare school gestaan die zijn naam droeg tot het in 2011, terecht, werd verwijderd. De middelbare school heet sindsdien ‘Kolegio Alejandro ‘Jandi’ Paula’
[3] Bron: Alejandro ‘Jandi’ Paula – Kolegio Alejandro Paula
[4] Bron: Mgr. Martinus Joannes Niewindt (1844) – Johann Peter Berghaus, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-27.707
[5] Merkwaardig genoeg vinden we ongeveer — mutatis mutandis — dezelfde opvattingen in een advies dat de Nederlandse Taalunie op verzoek van de Nederlandse Regering in 2015 uitbracht over het onderwijs in het Nederlands op Bonaire. Bonaire is nu een bijzondere Gemeente van Nederland.
In het advies van de Taalunie wordt het Nederlands gezien als ‘de poort naar kennis’, alsof er geen andere poorten naar kennis zouden bestaan. De Engelse taal zou ook zo’n poort kunnen zijn, om maar eens wat te noemen. Hoewel er in het advies wordt erkend dat het Papiaments een belangrijke, vormende factor voor de identiteit is, lijkt die taal toch geen aanspraak te kunnen maken op de titel ‘poort naar kennis’. In het advies wordt wat neerbuigend verwezen naar het ‘handjevol’ leer- en leesboeken dat tot dan toe in het Papiaments is verschenen. Een bewering die niet strookt met de werkelijkheid. Ook zouden de kinderen daardoor te weinig leesplezier hebben, volgens de Nederlandse Taalunie.
We begrijpen natuurlijk wel dat de Taalunie, gezien de politieke situatie van dit moment, een lans wil breken voor het Nederlands, maar het is toch op zijn minst merkwaardig dat de Taalunie voorstelt om de taal op de middelbare school in Bonaire voor 90% Nederlands en voor 10 % Papiaments te laten zijn.
[6] Een onzekere factor bleef de spelling van de taal. Corsen was voor één schrijfwijze. Hij kon niet vermoeden dat men ooit het besluit zou nemen om twee spellingen te gaan hanteren, één voor Aruba en één voor Curaçao c.q. Bonaire. Twee spellingsystemen voor ± 250.000 mensen die het verdienen dat, ter bescherming van de taal en ook om economische redenen (denk aan alle schoolboeken die in één spelling zouden kunnen verschijnen) er één uniforme spelling wordt ontworpen.
Ter geruststelling en tot verzachting van alle emoties zou ik willen zeggen: niemand hoeft bij een uniforme schrijfwijze bang te zijn voor een verlies aan identiteit. De taal is het voornaamste deel van de identiteit. Niet de spelling. Spelling is een keuze. Dat zou Joseph Corsen, denk ik, van harte hebben beaamd.