Rosalie de Wildt
Keerpunt (Vakblad voor de geestelijke hulpverlening), nr. 6, december 2010
In de praktijk van alledag zijn we voornamelijk bezig met het min of meer overzichtelijk indelen van de immense hoeveelheid zaken die op ons afkomen. Ons gezonde verstand kiest onophoudelijk uit wat we nodig hebben en skipt onopgemerkt al het andere.
Zonder die ontwarrende functie van ons brein zouden we vast flink van slag raken.
Als er dan ook iets mis blijkt te zijn met ons geestelijk welzijn en we voor hulp naar een therapeut gaan, ligt het voor de hand dat het dit, op de praktijk gerichte, gebied van ons bewustzijn is waar hij of zij met wisselend succes aan gaat proberen te sleutelen…
Er was een tijd waarin het bijna immoreel was iemand met schizofrenie pillen te geven, omdat de ziekte in hoofdzaak getriggerd zou worden door de omgeving van de patiënt maar tegenwoordig is het ondenkbaar iemand met diezelfde diagnose medicatie te onthouden. Als het gaat om theorievorming over het ontstaan van psychische klachten zien we vaak een afwisseling van elkaar ogenschijnlijk uitsluitende gezichtspunten.
De vraag was en is echter nog steeds: Is het nu de omgeving die de problemen veroorzaakt of is het onaangepaste gedrag aangeboren? Is iemand willoos overgeleverd aan zijn verstorende symptomen simpelweg omdat de cerebrale machine hapert of spelen juist omgevingsfactoren een doorslaggevende rol bij het ontstaan van afwijkend gedrag?
De Franse tijdsfilosoof Henri Bergson (1859-1941) stelde heel andere vragen als het gaat om de werking van het bewustzijn. Zijn bredere opvatting van wat het bewustzijn zou zijn, wordt met name interessant als er ogenschijnlijk iets mis gaat. Als iemand niet meer gladjes mee kan komen met het bestaan van alledag.
Onmeetbare tijd
Er is een tijd geweest waarin mensen ‘tijd’ totaal anders beleefden dan nu. Tijd was een hoedanigheid, een kwaliteit te vergelijken met de warmte van de zon op je huid of de frisse wind door je haren.
Sinds Aristoteles (384-324 vC) werd tijd, net als ruimte, iets meetbaars, een hoeveelheid, een kwantiteit. Aristoteles zag tijd als een ‘nu’, een punt die zich langs een lijn van het verleden via het heden naar de toekomst verplaatst. Om vat te krijgen op verleden, heden en toekomst ligt het tellen van die afzonderlijke punten voor de hand.
We noemden die punten seconden en zestig van die seconden weer minuten en zo verder. Van uren naar dagen en van weken naar maanden. Er kwamen klokken en horloges om ons te helpen met al dat meten. En nu is het tellen van die tijdspunten volledig ingebakken in ons dagelijks leven en we noemen dat alles simpelweg tijd.
Rond 1900 kwam de Franse filosoof Henri Bergson met een verhaal dat onze opvatting van tijd flink aan het wankelen kan brengen. Als jonge man ondervond hij dat op het moment dat we afdalen in onszelf er plotseling helemaal geen sprake meer lijkt te zijn van minuten en uren en weken en maanden.
Als er iemand overlijdt van wie we houden dan kan geen weegschaal wegen hoe zwaar dat verdriet is en geen liniaal kan meten hoeveel tijd we nodig hebben met het verwerken ervan. Het enige wat we merken is hoe we het verdriet beleven.
Als het gaat om welke gemoedstoestand dan ook ervaren we dat er geen afgebakend begin en eind is. Verdriet gaat over in vreugde en vreugde in angst. Angst gaat weer over in onverschilligheid of overmoed. De ene toestand wordt meegenomen in de volgende, drukt daar zijn stempel weer op en kan juist daarom nooit op precies dezelfde manier terugkeren. Dat zou alleen maar kunnen als we in staat waren de tussenliggende tijd uit te wissen. Maar wat geweest is, vormt nu juist mede wat er komen gaat.
De stroom van al die bewustzijnstoestanden bestaat dus, bedacht Bergson, uit van elkaar verschillende en tegelijkertijd onomkeerbare bevindingen.
Toch ervaren we onze gemoedstoestanden wel degelijk als een temporele ontwikkeling. Het verdriet komt na de vreugde, de onzekerheid na de schrik. Het lijkt in ons innerlijk dus om een ander begrip van tijd te gaan. Bergson noemde die tijd, die duurt, voort stroomt en onmeetbaar is ‘zuivere tijd’ of simpelweg ‘duur’.
De wetenschap vergaart kennis door een enkel object of een heel systeem af te bakenen, te isoleren om metingen te kunnen verrichten, vergelijkingen te kunnen maken en overeenkomsten te zoeken met andere objecten om vervolgens tot analyseren over te gaan. Deze zogenaamde empirische methode wordt vaak als zuivere wetenschap gezien.
Volgens Bergson is het meetbaar maken van wat je wilt onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het in categorieën onderbrengen van gemoedstoestanden, echter te vergelijken met het uit elkaar rafelen van een muziekstuk.
De noten van een melodie volgen elkaar niet alleen op maar zijn met elkaar verweven. Muziek is een geheel van klanken die noodzakelijkerwijs in elkaar overvloeien. Een compositie komt pas tot leven als de klanken van de instrumenten of stemmen in elkaar doorklinken. Muziek zou eenvoudigweg niet bestaan zonder dat intieme verbond.
Nooit zullen we, meent Bergson, door meten en indelen ons onderwerp echt leren kennen.
Daar is een andere manier van benaderen voor nodig, voortvloeiend uit het soort weten dat we kunnen verwerven als we in staat zijn samen te vallen met de ‘duur’, de werkelijke tijd van het te bestuderen onderwerp.
Denken omdraaien
Om de gang van zaken onbevooroordeeld waar te kunnen nemen en de neiging van onze geest te onderdrukken om de werkelijkheid in fragmenten te splitsen en in symbolische constructies te gieten moet, volgens Bergson, de gebruikelijke denkarbeid omgedraaid worden.
Iedere keer dat we dichter bij iets of iemand willen komen zullen we een nieuwe inspanning moeten leveren, één waarvan ik denk dat we hem van jongs af aan verleerd zijn. Het intuïtief denken, zoals Bergson zijn filosofische methode van omgekeerd denken noemde, is zoiets als leven vanuit het besef dat wijzelf maar ook alles en iedereen om ons heen onafgebroken doorstroomt.
Dat tijd eigenlijk hetzelfde is als leven en dat het dus iets is waar we zelf samen met alles om ons heen deel van uitmaken, wat we eenvoudigweg ‘zijn’. Om te kunnen ‘denken in duur’(penser en durée) gaat het om een vermogen tot ‘sympathiseren’ met het andere door er binnen te gaan, het op die manier in zijn beweging te volgen en het zo wezenlijk te leren kennen. Het houdt in dat je je, bij alles wat je doet, bewust bent van de stromende en immer veranderlijke werkelijkheid van je omgeving.
De centrale gedachte van Bergsons tijdsfilosofie is dat die echte, zuivere tijd het beste beeld geeft van wat er eigenlijk in werkelijkheid gebeurt. Het intuïtief denken is, zegt Derrida, zelfs de meest exacte vorm van wetenschap.
Als het gaat om de werkelijkheid is het omschrijven van de functie van iets tastbaars zoals een tafel of een vaas niet zo moeilijk. De tafel dient om er dingen op te zetten, de vaas kan gevuld worden met water en bloemen. Ook de werking van de organen van ons lichaam, die met wat hulp van een scherp scalpeermesje niet minder tastbaar zijn, laat zich prima omschrijven: zo heeft de maag tot doel het verteren van voedsel, de lever reinigt het bloed en de hersenen sturen bewegingen en handelingen aan. Het brein herbergt daartoe veel handige zenuwcentra, zoals het spraakcentrum of de frontaalkwab.
Het bewustzijn bevat echter ook een grillig, voor het overgrote deel niet te traceren geheugen en blijkt een verborgen bron van onvoorspelbare emoties, die onze tenen kunnen doen krommen en onze buiken samentrekken of juist ons kan laten verstarren in ijzige kilte. Al dat vreemds en ongrijpbaars zou je het ruimere bewustzijn kunnen noemen waar het brein slechts een klein onderdeel van is.
Volgens Bergson balanceert het grenzeloze bewustzijn steeds tussen de onafgebroken beweging van de stromende en dynamische werkelijkheid van de echte tijd en het statische van het mentale denken, en de verstarring die nu eenmaal altijd het gevolg is van het indelen en meten, het domein van de hersenen.
Vreugde
Door de eeuwen heen hebben filosofen bij het vorsen naar de zin van het leven zelden in de gaten gehad dat de natuur zelf ons met een ‘heel precies teken’ waarschuwt als het doel van het leven bereikt is:
“Dat teken is vreugde. Ik zeg vreugde, niet plezier. Het plezier is niet meer dan een kunstgreep verzonnen door de natuur om van het levende wezen gedaan te krijgen dat het leven in stand wordt gehouden; het verwijst niet naar de richting waarin het leven zelf gaat. Maar de vreugde kondigt aan dat het leven geslaagd is, dat het terrein gewonnen heeft, dat het een overwinning behaald heeft. Overal waar leven is, is schepping: en hoe groter de schepping is, hoe dieper de vreugde”.
Bergsons denken over tijd en bewustzijn zou wellicht iets kunnen toevoegen aan de dagelijkse praktijk van welke vorm van geestelijke zorg dan ook.
Het besef dat alles continu aan het veranderen is en dat het daarbij eigenlijk niet uitmaakt aan welke kant van het bureau je je toevallig bevindt, kan lucht en licht geven in een vaak wat gekunstelde situatie.
De aldus herwonnen ruimte biedt plaats voor relativering en humor en daar knapt iedereen van op!
Noten
[1] Bron: Henri Bergson
[2] Bron: First page of the manuscript of Bach’s lute suite in G Minor
[3] Bron: Classic Amsterdam