Sieth Delhaas
Uit: MMZ-magazine, een uitgave van de Medische Missiezusters Unit Nederland/België (juni 2021)
deel 1, deel 2 , deel 3, deel 4
Ze schetst zichzelf als een bang en eigenzinnig kind. Geboren in 1933, de crisistijd, gevolgd door de inval van de Duitsers. Ze was een nakomertje met twee oudere broers en één zusje met wie ze vijf jaar scheelde. De eerste drie jaren van de lagere school vielen in de oorlog, daarna ging alles bergafwaarts. Ze miste de zesde klas, haar moeder schreef haar desondanks in voor het lyceum. In de tweede klas kreeg ze tuberculose, moest een jaar kuren, daarna de MMS, ook dat mislukte.
Het was een gouden greep van Hanny’s moeder toen ze haar dochter liet inschrijven op de vakschool voor meisjes, huishoudkundige opleiding voor inrichtingen. Zo kwam ze op de Amsterdamse huishoudschool terecht.
‘Ik voelde me er als een vis in het water. Rond mijn 19e kreeg ik een baan op de verpleegstersschool van het Onze Lieve Vrouwengasthuis, Huize Lydia, en op mijn tweeëntwintigste werd ik hoofd van de keuken.’
Toch naar het klooster?
‘Ik kom uit een religieus gezin. Mijn broers gingen naar een klooster. Mijn vader was actief in de kerk. Een geweldige kerel, met wie ik gearmd naar de kerk ging en die me Amsterdam leerde kennen. Intussen ging ik mijn eigen gang. Was stil. Had mijn eigen binnenwereld. Ik had wel eens een vriendje, maar werd niet echt verliefd. Ik had vriendinnen met wie ik naar concerten en lezingen ging. Ik was erg geïnteresseerd in alles wat met cultuur en maatschappij van doen had.’
Dan zijn er rond haar twintigste de woorden, die haar raken via een lijdensmeditatie op de radio. Ze weet: ik moet naar een klooster.
‘Dat was zo’n onverwachte flits, die ik op belangrijke momenten in mijn leven vaker had. Het was niet om de missie, maar om het religieuze, de gemeenschap.’
Ze sprak er na een tijdje over met haar biechtvader. En naar welke congregatie wilde ze? Naar de Medische Missiezusters.
Hanny:
‘Toen ik in Huize Lydia werkte, deed een medische missiezuster bij ons een tropencursus. Zij vertelde veel over haar congregatie, vandaar mijn spontane antwoord.’
Missie in Swaziland
Net als bij haar haperende lagere en middelbare scholen, ging het tijdens haar noviciaat in Imstenrade met hink-stap-sprongen door die voorbereidingstijd. Haar moeder kreeg tuberculose en hoewel haar ouders niet wilden dat ze naar huis kwam om voor haar vader te zorgen, werd haar noviciaat toch regelmatig onderbroken door bezoeken aan het ouderlijk huis.
‘Toen kreeg ik de uitnodiging om in Hilversum een verpleegstersopleiding te volgen. Na de A-opleiding ziekenverzorging-, kraam- en kinderverpleging en tenslotte de tropenopleiding, werd me gevraagd om naar Swaziland te gaan, naar een ziekenhuis waar wij nodig waren.’
Ze benadrukt de woorden dat ze werd úitgenodigd en gevráágd voor die opleiding en de uitzending.
‘Je kreeg inderdaad de keus. Als ik naar mijn oudere medezusters kijk, is er wat dat betreft een duidelijk verschil. Die kregen nog een benoeming. Dan had je te gaan. Ik was van de generatie, dat de veranderingen van de regels in onze congregatie al hadden plaats gevonden. Ik zie me nog zitten met mijn overste in de tuin toen ze dat vroeg: “wat vind je ervan?” Die nieuwe ontwikkeling is bij ons eind zestiger jaren begonnen.’[1]
In de bloei van haar leven
Zes-en-dertig was ze toen ze naar Swaziland vertrok. Naar een klein missieziekenhuis van een bisdom, waar enkele Italiaanse zusters werkten. Zij konden het niet meer aan.
‘We zijn er met z’n vieren vanuit onze Belgisch-Nederlandse district naartoe gegaan en daarna zijn er zusters van ons uit Amerika en India gekomen.
We waren in de bloei van ons leven. Ons MMZ-devies was: jezelf overbodig maken. Dat hebben we gedaan. Vijftien jaar lang. Wij werkten vooral aan de opleiding van de inlandse mensen. Het was primitief georganiseerd en het werd ondeskundig begeleid. Wij hebben nieuwe afdelingen laten bouwen, ook veel aandacht besteed aan reorganisatie. Systemen uitgedacht. Dit soort werk paste bij mij: voor een vraagstuk staan, puzzelen, initiëren, zodat anderen verder konden.
Daar heb ik de beste jaren van mijn leven gehad. En ik heb er ook mijn innerlijke kracht ontdekt.
Bezinning
Als Hanny Heselaars in 1985 terugkeert naar haar Belgisch-Nederlandse district, is voor de MMZ de tijd van zusters uitzenden naar missiegebieden voorbij. Zelf wil ze vooral bijspijkeren, cursussen volgen, zich op de hoogte stellen van alle veranderingen, die zich in de congregatie, de theologie, de maatschappij hebben voorgedaan gedurende haar tijd buiten Nederland.
Er wacht haar een tijd van bezinning, waar ze zelf veel behoefte aan heeft. Dat gebeurde eerst in Antwerpen. Daarna in de overgang naar de jaren negentig in Den Haag en Utrecht. En steeds duidelijker werd het vraagstuk voor het hele district: de krimp, die begonnen was. Geen uitzendingen meer, maar terúgkerende zusters.
‘Er moest gezocht worden naar zusters, die bestuurstaken op zich konden nemen.’
Enorme kracht
Voor die bestuurstaken leek Hanny een geschikte kandidaat te zijn.
‘Zou ze dat kunnen?’
Dat ze een enorme kracht in zich had, vermoedde Hanny eigenlijk al haar hele leven. Maar ze durfde die tot dan toe niet te benoemen. Niet onder ogen te zien. Laat staan er gebruik van te maken. Het beangstigde haar ook bij tijd en wijle. Alles viel op z’n plek toen ze gevraagd werd de opleiding Spiritual Leadership te gaan volgen in Chicago (VS).
‘Daar stond een jaar voor. De deelnemers werden opgeleid om mensen te begeleiden in hun levensproces’, licht ze toe. ‘De achterliggende gedachte was: je kunt niet mensen begeleiden, als je niet nagedacht hebt over wat er met en in je eigen leven is gebeurd. Ik werd het eerste tremester dus gedwóngen mijn eigen leven onder ogen te zien. Mijn angsten, maar ook om mijn kracht kon ik niet langer heen.’
Als het ware nog zoekend hoe dat in háár leven mogelijk is geweest, legt ze uit:
‘Vroeger kon je je verhaal nergens kwijt. Dat is wat ik bedoel, dat ik vaak ineens een flits kreeg van het klopt niet. Ik zei nooit iets. Ik had wel mijn eigen ideeën, ik voelde het aan, maar dacht: dat kan niet waar zijn. Ook in de manier van religieus leven, de soberheid, de verhouding tussen geprofesten en novicen. Je mocht elkaar niet aankijken. Ik voelde inwendig: nee, zo is het niet bedoeld.
In Chicago heb ik daardoor een draai van 180 graden gemaakt. Ze werkten op een ander niveau. Je had onderwerpen en groepen én je had een eigen begeleidster. In de kortste tijd ging alles in mij vloeien en stromen. Dat is zo’n prachtige ervaring geweest. Onvergetelijk. Ik ging intens werken met symbolen en dromen, met Gestalttherapie, psychosynthese en het enneagram.
Ik heb het als een enorme bevrijding gevoeld. Ik werd me ervan bewust, wat er in mezelf verborgen lag. Ik begreep wie ik was, kon dat echt ook be-amen. Ik herkende mijn eigen wezen.’
De laatste taken
Aan het eind van dat jaar, terug in Nederland, was ze inderdaad klaar om anderen te begeleiden. Ze begon met medezusters die de leiderschapscursus ook hadden gevolgd, in Nederland onder allerlei mensen en groepen dezelfde cursus te geven. Daarnaast werd ze gekozen in het bestuur van het Belgisch-Nederlandse district.
Later, in Amsterdam, wonend op het Begijnhof, kwam ze in aanraking met de kwantumspiritualiteit, die haar eigen spiritualiteit verbreedde. Er groeide een nieuwe kijk op haar éigen religieuze leven niet alleen, maar ook op kerk en samenleving.
Nog enkele taken wachtten haar, taken waarin ze die groei kon gebruiken en uitdragen. Totdat, wonend in Arnhem, ook haar rustperiode mocht aanbreken.
Terugkijkend weet ze:
‘Wat spiritualiteit voor mij nu is, is tenslotte ontsproten uit een levenslang proces van mezelf telkens weer afvragen: waar gaat het nu eigenlijk om? Wat is mijn echte zelf? En mijn onechte zelf? Mijn ego?
Naarmate ik ouder word, wordt alles eenvoudiger. Al dat oud zeer, die angst, is nu weg. Ik heb het allemaal ontvangen.’
[1] MMZ 80 jaar, Unit Nederland/België, uitgave juli 2019, Missiewerk in verandering, p. 58