Dichter bij de politiek: Quito Nicolaas

0

Fred de Haas

Een Arubaanse jeugd

Quito Nicolaas – tekening Josee Tesser

In het hechte gezin waarbinnen Quito Nicolaas (1955, San Nicolas, Aruba) opgroeide, heerste een liberale, maar strenge sfeer. Discipline stond hoog in het vaandel, men werkte hard en er hing een geest van ondernemerschap. Thuis lagen er Spaanstalige tijdschriften, zijn broers brachten boeken voor hem mee als ze van een dienstreis thuiskwamen en zelf liet Quito geen gelegenheid voorbijgaan om kennis op te doen. Om een tijdelijk abonnement op Times te kunnen nemen verdiende hij vóór zijn vertrek naar Nederland wat geld met het wieden van onkruid in de tuin van de pastorie. Dat heeft hem overigens niet nader tot God gebracht maar wel tot een vroegtijdige verwondering over de constatering dat Kerk, School en Café altijd vrij dicht bij elkaar lagen en aldus op wonderbaarlijke wijze de idee van de Drie-eenheid leken uit te stralen.

De lagere school op Aruba was ouderwets streng met ouderwetse opvattingen. Een klein voorbeeld uit de praktijk hiervan is dat Quito, zoals vele linkshandigen, door de onderwijzer werd gedwongen om met zijn rechterhand te schrijven. Als hij het waagde om zijn linkerhand te gebruiken, kreeg hij te maken met stokslagen en tikken met de liniaal.

In 1972 vertrok hij naar Nederland om zijn middelbare schoolloopbaan voort te zetten op het Veluws College in Apeldoorn, waar hij zich voor het eerst bewust zou worden van het bestaan van discriminatie en racisme. Op Aruba had hij daar tot dan toe nooit veel van gemerkt. Op straat was iedereen Arubaan en op school waren de leerlingen zwart, blank en alle schakeringen daartussenin. De een kwam uit de wijk Brazil, een ander uit Savaneta, een derde uit Lago Heights, enzovoorts. Alles was vanzelfsprekend en niemand maakte problemen.

In Nederland ondervond hij overigens nauwelijks hinder van discriminatie. Men zag hem daar aan voor een ‘Indische jongen’ en met die mensen had de Nederlander van die tijd geen moeite. Indische mensen spraken allemaal goed Nederlands en waren uitstekend ‘aangepast’. Indische gewoontes en tradities werden thuis in ere gehouden en de Nederlanders vonden dat allemaal gewoon en prettig exotisch.

Na zijn middelbare schooltijd in Nederland studeerde hij Culturele en Maatschappelijke Vorming aan de HBO en volgde onder andere colleges politicologie aan de Universiteit van Amsterdam.

Een van de vele activiteiten die Quito Nicolaas in Nederland heeft ontplooid was het in 2001/2002 ― samen met Libèrta Rosario ― bedenken en oprichten van een schrijversgroep die een podium zou vormen voor de nieuwe generatie Caribische (voornamelijk Arubaanse en Curaçaose) schrijvers en dichters. De naam van de Stichting die in 2003 werd opgericht, werd Simia Literario (= Literair Zaad). Quito Nicolaas werd voorzitter, Richard de Veer penningmeester en Natalie Wanga secretaris.

Aanvankelijk telde de schrijversgroep ruim twintig leden onder wie Chila Bolívar, Igma van Putte, Olga Orman († 2021), Frida Winklaar Domacassé, Joan Lesley, Richard de Veer († 2014), Alida Kock, Charlton Marcos en vele anderen. Simia Literario organiseerde workshops, lezingen, een Literair Café, radio- en TV interviews en bracht talrijke publicaties uit[1]. De leden en aspirant-schrijvers van de groep kwamen regelmatig bijeen om elkaars gedichten en verhalen te beluisteren en te bekritiseren.

Na veel interne moeilijkheden, waardoor het aantal leden drastisch terugliep, trad Quito Nicolaas af in 2004. Simia Literario zou weer opbloeien onder voorzitterschap van Gerarda Lauf en Olga Orman als secretaris. Beiden zouden jarenlang de groep met hun niet aflatend enthousiasme bezielen en leiden. Quito bleef erelid.

Het aantal leden is, nadat Gerarda een paar jaar geleden verhuisde naar Curaçao en Olga Orman haar functie als secretaris neerlegde, weer sterk afgenomen. Aansluiting bij andere ― gelijkgestemde ― groepen als Splika[2] en de Vereniging Antilliaans Netwerk (opgericht in 2000) zou hierin positieve verandering kunnen brengen.

Sociale bewustwording

Hoewel op Aruba de omgang met elkaar op straat en op school in San Nicolas probleemloos was, werd de jonge Quito zich al gauw bewust van bepaalde klassenverschillen. Zo vroeg hij zich af waarom zijn zwarte schoolkameraden allemaal woonden in ‘The Village’[3].

Ook kwam hij al vroeg in aanraking met vormen van sociale onrust. Als er ergens een staking was nam zijn vader hem mee en legde hem uit waar die staking om ging. Zo werd zijn inzicht in de sociale problematiek al op jonge leeftijd gescherpt. Dat alles zou onmiskenbaar zijn weerslag vinden in zijn latere werk.

Na zijn studietijd in Nederland ging Nicolaas in 1981 werken als ambtenaar bij de Arubaanse overheid, Sectie Sociaal-Economische Planning. Het beleid werd in zijn tijd langzaam omgebogen. Activiteiten die voorheen alleen geconcentreerd waren in Oranjestad breidden zich ook uit naar de wijken en districten. Buurtcentra werden belangrijke plaatsen van cultuur waar toneel werd gespeeld en cursussen werden gegeven. Ook de bibliotheekvoorzieningen werden uitgebreid. Wat de politiek betreft koos Nicolaas niet voor een bepaalde politieke partij, maar identificeerde zich wel met de strijd voor de Status Aparte van de M.E.P., de van de AVP afgescheiden partij van Betico Croes. Duidelijke sporen hiervan vinden we terug in zijn poëzie.

In 1984 besloot hij om weer naar Nederland te vertrekken. Hieraan ten grondslag lagen persoonlijke motieven en het weinig aanlokkelijke idee om te moeten leven in een betrekkelijk gezapige cultuur die weinig culturele uitdagingen bood. Hij zou zich niet meer metterwoon vestigen op zijn geboortegrond, hoewel de band met Aruba altijd zeer hecht zou blijven. Het ‘paradijselijk’ verlangen van een bewust (on)mogelijke terugkeer naar de ‘bruid’ Aruba zou hij als volgt verwoorden:

Preludio

Voorspel

Un tapijt di rama
m’a cana riba teniendo
sin ke laga bai
pa mi emigra
den bo curpa.

Trece e lancha
mas cerca di costa
unda den mi delirio
lo bo keda mi bruid
pa eternidad.

Ik liep
aan één stuk door
over een bloemtapijt
om te migreren
naar je lichaam.

Vaar de sloep
nog dichter langs de kust
waar, in mijn paradijselijke waan,
je voor de eeuwigheid
mijn bruid zal zijn.

Wortels van het schrijverschap

Quito Nicolaas heeft ooit gezegd dat hij het schrijven serieus is gaan beoefenen toen hij tijdens zijn verblijf in Nederland veelvuldig naar zijn ouders op Aruba schreef. Later werd de kunst van het schrijven hoe langer hoe meer uitgebouwd, waarbij hij ernaar streefde zo origineel mogelijk voor de dag te komen. Die ― elliptische ― originaliteit vertaalde zich later ook in zijn poëzie en dat had tot gevolg dat zijn gedichten niet altijd makkelijk toegankelijk zijn.

Het uitgebreide notenapparaat achterin de bundel uit 2015 verschaft de nodige achtergrondkennis om de gedichten met vrucht te kunnen lezen.

Poëzie en ‘Ronde Tafel’

Hoewel hij niet de ambitie heeft om de geschiedenis in te gaan als ‘politiek’ dichter, zijn de echo’s van politieke en sociale ontwikkelingen in de poëzie van Nicolaas luid en duidelijk.Uit zijn poëzie spreekt een grote betrokkenheid bij het wel en wee van zijn geboorteland en het soms pijnlijke politieke proces waarin Aruba verzeild was geraakt. En hij heeft ― gelukkig ― de onweerstaanbare behoefte gevoeld zijn lezers in zijn denken en gevoelens op dit terrein te laten delen:

Aña di Luna

Jaar van de Maan

Na mesa di paz
b’a molestia mi
fingi un guera
na ora di divorcio
pa por sigui carga e corona.

Aan de Ronde Tafel
heb je mijn ziel getart,
oorlogje gespeeld
op het ogenblik van scheiding,
en dat alles om de Kroon niet te verliezen

In bovenstaande regels die verwijzen naar de tijd dat in Den Haag de rondetafelconferenties plaatsvonden over de herstructurering van het Koninkrijk met als voornaamste thema de afscheiding van Aruba, proeft men de aloude animositeit tussen Curaçao en Aruba.

De voormalige minister voor Nederlands-Antilliaanse Zaken Fons van der Stee heeft ooit in een interview (Oostindie, 1999) gezegd:

‘Er was sprake van een ongekende vijandigheid in de verhoudingen tussen die twee eilanden. Dat wilden we kanaliseren. Op een gegeven moment houd je het niet tegen. Dit was onafwendbaar. Die afkeer zat zo diep. Het was niet met Betico Croes begonnen’.

Federico Oduber

Nicolaas is de dichterlijke getuige geweest van wat een eindfase genoemd kan worden in de politieke aanloop naar de Status Aparte van Aruba. Beschouwd in het perspectief van het verleden, staat hij op de schouders van die andere, bevlogen, Arubaanse dichter, Federico Oduber, die in de jaren 1960 in het tijdschrift Kambio de volgende woorden neerschreef in de aarzelende spelling van die tijd:

Mi ta convinci

Ik kén

di mi vocacion
di mi amor
di mi odio
mi exclamacion
pa nos isla bira
un isla jen di bida nobo

mijn roeping,
mijn liefde,
mijn haat,
mijn schreeuw om een eiland
vol nieuwe bezieling:
óns eiland!

Oduber is ervan overtuigd dat die nieuwe bezieling er ooit zal komen en net zo onafwendbaar zal zijn als rivieren die naar zee toe stromen:

Mi ruman
riw ta corre bai lama
cada grito ta jora embano
pero nos ilusion
nos siminja ta plamá
i manera un orkan nos lo pasa
ranca ruina i mentira

Beste broeder landgenoot:
rivieren banen zich een weg naar zee
en zinloos is ons ‘ach en wee’;
zinvol zijn de dromen die we zaaien
en die naar alle kanten waaien.
Als stormwind razen we vooruit:
wég rottenis, wég leugens, álles gaat eruit!

Uit: ‘Cinco cantica di espada’
(tijdschrift Kambio, 1966)
Uit: ‘Vijf zwaardvechtersliederen’

Het doel waar Oduber naar streefde is ― zeer gedeeltelijk ― werkelijkheid geworden in de jaren 1980, toen, onder leiding van de onderwijzer/ politicus Betico Croes Aruba autonoom werd binnen het Koninkrijk der Nederlanden onder de noemer van de zogeheten ‘Status Aparte’. 
Croes zelf heeft door een fataal ongeluk het moment van verwezenlijking niet meer mogen beleven.
In de woorden van Nicolaas:

Status Nascendi 00.00

Status Nascendi 00.00

El a haci falta
e tata di e recien naci
kende te awe ta grita yora
su ausencia permanente.

Hij was er niet,
de vader van de pasgeborene
die tot vandaag uitzinnig rouwt
om zijn afwezigheid die blijvend is.

Tegelijkertijd is Nicolaas zich ervan bewust dat zijn landgenoten die kostbare erfenis moeten koesteren en vrucht laten dragen:

Lanterna

Lantaren

Yerno, carga ― stiwa,
labizjan cu patriotismo;
un transhi pa n’ sofoca
p’e orcan fuerte.

Kinderen van kinderen, draag de mandfles,
vul haar tot de rand met liefde voor het vaderland:
een stenen muur die niet door de orkaan
van adem wordt beroofd.

Wie niets voor zijn land over heeft en het liefst een vrijblijvend en parasitair leven leidt op kosten van een ander kan rekenen op een honende schimpscheut. Sprekend over zo’n parasiet zegt hij:

Mentalidad

Mentaliteit

Drumi lanta
riba bo custia
sin haci nada
y sin nad’i haci
te ora solo baha.

[…]

anochi tin bida
presta mi shen heldo
esta bon hende bo ta.

(hij) gaat liggen of staat op,
zit op jouw kosten
niks te doen
van noen
tot noen

[…]

’s Nachts is er volop leven, tot de morgen.
Kan jij, goede vriend,
voor een paar tientjes zorgen?

Erfenis en rentmeesterschap

De gedichten van Nicolaas houden voor de goede verstaander een onverbiddelijk oordeel in: de Arubaanse regeringen die na de Status Aparte (1986) aan de macht kwamen hebben niet zo goed op de erfenis gepast (Oostindie, 2001 deel III, hoofdstuk 10. Gefrustreerd dekolonisatiebeleid, 1975-1989; en hoofdstuk 11 onder andere De kwaliteit van het Arubaanse bestuur en de commissie De Ruiter, 1996-1997).

Tegen deze achtergrond heeft Quito Nicolaas geschreven en hoewel hij, zoals gezegd, niet als politiek dichter de geschiedenis wil ingaan, ademen zijn gedichten, behalve vreugde over de autonome status c.q. de afscheiding van Curaçao en de speciale band met Nederland, ook nauw verhulde wanhoop over de kwaliteit van het politieke en sociale beleid van de opeenvolgende Arubaanse regeringen.

Atardi

Schemer

Grito di mi poemanan
resona man’e biento fuerte
entre seronan di bida,
colga n’e liña di bida
reproduciendo un eco
di skina pa skina

De kreet van mijn gedichten
weerklinkt als straffe wind
tussen de heuvels van het leven,
hangend aan de levenslijn,
weergalmend
tot in verre hoeken

Het Indiaanse en koloniale verleden

Om het Arubaanse verleden en heden in zijn dichterlijke greep te vatten maakt Nicolaas gebruik van een voor de hand liggende metafoor die ook is aangewend door zijn voorgangers en als een Phoenix uit zijn as herrijst om op te stijgen in een vlucht van nieuwe beelden. Wie het gedicht Monumento / Monument leest wordt opgenomen in een wervelwind van gedachten en toespelingen rondom het monumentale beeld van de watapana, de waaiboom van de Benedenwindse eilanden. De watapana is van alle tijden en overleefde zelfs de verstikkende zwijgcultuur ― verzinnebeeld in onderstaand fragment door de ‘geheimen’- die zo kenmerkend is voor kleine Caribische gemeenschappen:

Monumento

Monument

Bou tera hundo
e secretonan a muri
sin afecta e raisnan
cu a brinda
e takinan un testimonio.

Diep onder de grond
zijn de geheimen afgestorven
zonder de wortels aan te tasten
die de takken
hun getuigenis brachten.

Niet alleen het heden, maar ook het verleden van vóór de Spanjaarden toen de Caquetío indianen nog het eiland bevolkten, en de tijd waarin de Nederlanders de macht over het eiland veroverden op de Spanjaarden, komen terug in de gedichten, hoewel nooit obsederend en vaak melancholisch. De geschiedenis is nu eenmaal geschiedenis, ongrijpbaar en vol hiaten:

Resonancia

Resonantie

E blachi cu a bula bai;
e letranan, palabranan,
mi historia, mi pasado
graba den e cuebanan
na Fontein y Ayo.

Het blaadje dat is weggevlogen,
al die letters, al die woorden,
mijn verhaal van het verleden dat
gegrift staat in de grotten
van Fontein en Ayo.

Hier is geen sprake van exotisme of geflirt met het indiaanse verleden zoals dit, bijvoorbeeld, het geval is bij Franse schrijvers als Voltaire, Jean-Jacques Rousseau en Chateaubriand, een benadering die in de 19e eeuw werd nagevolgd door Latijns-Amerikaanse schrijvers die op die manier een valse voorstelling creëerden van ‘de indiaan’, ‘le bon sauvage’ (= de goede wilde) die ver afstond van de werkelijkheid, een mythe die al kort na Columbus was ontstaan en werd bevestigd door onder andere Bartolomé de las Casas in zijn Brevísima relación de la destrucción de las Indias (1552) waarin hij de Spanjaarden vergelijkt met wolven die een aanval plegen op de indiaanse schapen.

Ook de Bonairiaans-Arubaanse schrijver Hubert ― Lio ― Booi heeft zich ‘schuldig’ gemaakt aan dit ‘indianismo’. Een voorbeeld hiervan is het volgende fragment (in de door Booi zelf gehanteerde ‘fonologische’ spelling):

E ultimo Karibe

De laatste Caribiër

T’ami t’esun indjan, ku wowo penetrante,
ku a biba den baranka, den mondinanskondí,
mi pianan a kamna, a kore tur instante,
pa konosé mi isla, mi perla tan kerí.

Die indiaan ben ík; doordringend zijn mijn ogen.
Ik woonde in de grotten, in het bos, verborgen,
kende heel mijn eiland, verkende het te voet:
parel van mijn hart, juweel van mijn gemoed.

Wie geboren is in de smeltkroes van Aruba kan er nauwelijks zeker van zijn, laat staan er prat op gaan, dat hij/zij afstamt van ‘de oorspronkelijke indianen’, hoewel er zeker een aantal mensen is die onmiskenbaar indiaanse trekken op hun gezicht dragen en waarschijnlijk voorouders hebben die in de vijftiende en zestiende eeuw uit het gebied ten westen van het meer van Maracaibo naar de Benedenwindse eilanden kwamen.

De ‘echte’ Arubaan

Arubaanse schrijvers en dichters hebben zich in de loop van de tijd afgevraagd wie er nu eigenlijk kan zeggen dat ie een ‘echte’ Arubaan is.

Zijn dat de mensen die afstammen van het geringe aantal indiaanse voorouders die in de Europese late middeleeuwen Aruba bevolkten? Daarmee zou je, denk ik, vele anderen tekort doen.

Zijn dat de mensen die op zijn minst een paar eeuwen op Aruba hebben gewoond? Dat lijkt me eveneens een onterechte claim. Toch is dat de mening van de politicus Julio Maduro die zich op een later tijdstip van zijn leven aan de poëzie heeft gewijd en in een prozagedicht van 24 strofen omstandig uit de doeken heeft gedaan wat men diende te verstaan onder een ‘echte’ Arubaan (de vertaling van onderstaand fragment is van Jules de Palm, 1998):

Mi ta Arubiano: no pasobra m’a nace sol (sic!) na Aruba; pero pasobra dos-tres siglo pasá mi hendenan a radicá aqui. Nan a adquirí tereno y nan a sembra, pa nos tur. Ni bon ni mal tempo no a corre nan. Nan a queda […]
Mi ta Arubiano: mi a dwal den mondi busca parha, piqui druif i shimarucu, dadel di cadushi, breba, maripampun. Zambuya na lagun, busca cleconchi y tira liña na baranca, drenta kloof y tur spelonk. Hiba susto cuanto biaha. Te awe mi ta asombrá.

(Ik ben Arubaan: niet alleen omdat ik hier geboren ben, maar omdat sedert twee à drie eeuwen de wortels van mijn voorouders hier liggen. Ze hebben grond verworven en ze hebben voor ons allen gezaaid. Ze lieten zich niet verdrijven door slechte tijden. Dankzij goede tijden zijn zij gebleven. […]
Ik ben Arubaan: bij het dwalen door de bossen heb ik op vogels geschoten met een katapult, ik heb druiven, shimaruku[4] en ook cactusvruchten geplukt. In een lagune heb ik gedoken op zoek naar schelpen en ik heb op rotsen staan vissen. Ik ben alle grotten en spelonken binnen geweest. Doodsangsten heb ik uitgestaan en tot op heden sta ik er versteld van dat ik nog leef.)

Quito Nicolaas mengt zich niet in die wat absurdistische en vooral zinloze discussie. Wel betoont hij zich een voorstander van het behoud en de verdediging van de eigen Arubaanse cultuur:

Carga bo cultura
den tur hofi na mundo
laga e musica crioyo
bati man’e bo curazon.

Breng je cultuur
in alle tuinen van de wereld,
laat de muziek van eigen grond
het ritme van je hartslag dragen.

Arte di palabra
Woordkunst

Hij heeft in dit verband kritiek ― terecht of onterecht ― op landgenoten die alles wat ze in het buitenland c.q. Nederland hebben geleerd willen overplanten naar hun geboorteland:

Regresando nan tera
cu maletanan yen
di ideanan aheno
y locuranan metropolitano.

Ze gaan terug naar hun land,
hun koffers afgeladen vol
met vreemde ideeën en
‘moederlandse’ dwaasheid.

Criaturanan
Schepselen

Schrijfwijzen van het Papiaments

Wie bovenstaande teksten van Quito Nicolaas en anderen in het Papiaments heeft gelezen, zal hebben geconstateerd dat Nicolaas consequent de officiële ‘etymologische’ spelling hanteert die, sinds 2009, op Aruba in krant en tijdschrift gebruikelijk is. Sta mij toe over de spelling in dit verband een paar opmerkingen te maken.

Aan de schrijfwijze van een taal kleven onder andere politieke en economische aspecten. Door de keuze van een ‘etymologische’ schrijfwijze komt Aruba binnen de invloedssfeer van het Spaanssprekende vasteland van Zuid-Amerika waarvan de inwoners geen moeite zullen hebben met het lezen van Papiamentstalige kranten in de Arubaanse spelling.

Dat is niet in het geval met de ‘fonologische’ spelling van Curaçao en Bonaire die het lezen voor een Spaanssprekende enigszins bemoeilijkt en vertraagt.

In de onderhavige Inleiding en in het Notenapparaat van de bundel Cucuisa Cabisha wordt de lezer geconfronteerd met verschillende spellingwijzen van het Papiaments. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat de citaten zijn gekozen uit teksten die zijn geschreven vóór de invoering van de officiële spelling.

Als er een tekst wordt geciteerd uit het midden van de 20e eeuw of vroeger dan zie je dat een schrijver als Federico Oduber een spelling kiest die hem het beste uitkomt of het meest praktisch lijkt. Omdat de spelling in die tijd nog niet officieel was vastgelegd kon iedereen de taal schrijven zoals hij/zij wilde en de lezer kon niet anders dan daarmee genoegen nemen.

Pas toen men zowel op Aruba als op Curaçao en Bonaire de spelling van de taal is gaan vastleggen, kregen we te maken met twee officiële spellingwijzen:

  • die welke wordt gebruikt op Aruba (de zogenaamde ‘etymologische’ spelling) en;
  • de spelling die op Curaçao en Bonaire wordt gehanteerd (de zogenaamde ‘fonologische’ spelling).

Beide spellingwijzen zijn geaccepteerd. Schrijvers zijn vrij om de spelling te gebruiken die ze het meest bij hen vinden passen. Zo zijn de gedichten van de Arubaanse dichters Richard de Veer, Quito Nicolaas en Olga Orman geschreven in de Arubaanse spelling, terwijl de ― eveneens Arubaanse ― dichters Henry Habibe, Denis Henriquez, Pedro Velásquez, Frida Winklaar Domacassé en Frank Booi de Curaçaose spelling aanwenden. Ook gebeurt het dat bij een en dezelfde schrijver, hoewel in ongelijke proporties, beide spellingen voorkomen. Van dit laatste is Hubert Booi een voorbeeld (zie het bovenstaand fragment uit ‘E ultimo Karibe’).

Het feit dat relatief veel Arubaanse schrijvers de fonologische spelling hanteren betekent natuurlijk niet dat deze spelling ‘beter’ is. Dat zou een onjuiste conclusie zijn.

In de Arubaanse spelling wordt nauwelijks of geen gebruik gemaakt van accenten. Dat is in elk geval een nadeel voor een buitenlander die de taal wil leren en graag wil weten waar de klemtoon valt in bepaalde woorden.

Een klein voorbeeld van deze kenmerkende afwezigheid van accenten is de schrijfwijze van de titel van de bundel ‘Cucuisa Cabisha’. De vertaler zou graag een accent hebben geplaatst op de laatste A van CabishA omdat op die A de klemtoon valt: Cabishá. Maar de officiële ― Arubaanse ― spelling schrijft voor dat er geen accent op die plaats mag komen. Waarom is niet duidelijk. Misschien omdat men ervan uitgaat dat de native speaker toch wel weet waar de klemtoon valt. Maar is dat een goede reden? In dit geval heeft de vertaler natuurlijk toegegeven aan de wens van de auteur die de officiële Arubaanse spelling wilde handhaven. Maar we kunnen erop rekenen dat de titel van de bundel tot in lengte van jaren verkeerd zal worden uitge-sproken. Ook een Spaanstalige lezer zal de klemtoon automatisch op de ‘i’ van ‘cabisha’ leggen.

Niet erg consequent in de Arubaanse spelling is dat een Arubaanse geografische naam als ‘Andicuri’ (waarin de C als een K wordt uitgesproken) volgens de gangbare spelling met een C wordt geschreven en dat een eilandelijke plaatsnaam als Kudawecha (waarin de K óók als een K wordt uitgesproken) in diezelfde spelling met een K wordt weergegeven. Zoiets valt niet goed uit te leggen, in hoeveel bochten men zich ook wringt. Maar men heeft waarschijnlijk willen voorkomen dat mensen zich zouden voelen aangetast in hun identiteit als hun vertrouwde plaatsnaam ineens anders zou worden geschreven vanwege een nieuwe spellingregel.

De Curaçaose spelling lijdt daarentegen aan accentuïtis. Waarom staat er een accent op dòkter, lès, djòp en áwaseru? Waarom twee accenten op sòldá, ougùstùs, kònsèrt, pèrkurá en hòrtá? En waarom helemaal geen accent op hulandes, moveshon, ekonomia, bisa-mi, tabata en djestres?

Je krijgt hierdoor de ― vanzelfsprekend onjuiste ― indruk dat de spellingmeesters op beide eilanden hun gang maar zijn gegaan omdat er toch niet zoiets als een ‘wetenschappelijke’ spelling bestaat.

Het zijn echter allemaal keuzes die worden gemaakt. Niet meer dan dat.

Als de aloë sluimert …

Veel van de gedichten uit Cucuisa Cabisha (Nicolaas, 2015) zijn een duidelijke weerslag van de veranderingen die zich op Aruba hebben voltrokken sinds de dag dat de droom van Betico Croes zich heeft verwezenlijkt: 1 januari 1986, de dag dat Aruba de zogeheten Status Aparte verwierf waardoor het een autonome positie verkreeg binnen de structuur van het Koninkrijk der Nederlanden.

Dat was een belangrijke fase in het proces van dekolonisatie dat sinds het midden van de 20e eeuw bezig was zich te voltrekken en dat nog steeds naar bevredigende uitkomsten en oplossingen zoekt.

De Status Aparte liet niet na een positieve invloed uit te oefenen op de geest van de bevolking en had tot gevolg dat er allerlei activiteiten werden ontplooid op cultureel gebied en er gerichte aandacht kwam voor de eigen geschiedenis. Ook de waardering voor de eigen taal kreeg een nieuwe impuls, hoewel het Papiaments niet meteen werd omarmd als taal van instructie binnen het onderwijs.

Dichter en politiek

Een dichter is vaak geen politicus. Een politicus die ook gedichten maakt is minder uitzonderlijk in Latijns-Amerika. Soms bevinden we ons wat dat betreft in een grijs gebied. De dichter Nicolaas heeft zich op zijn beurt geuit over de veranderde en veranderende sociaal-politieke situatie op Aruba.

Zijn gedichten mogen dan lyrisch van inhoud en vorm zijn, ze geven er blijk van dat de auteur de gebeurtenissen op zijn geboorte eiland nauwlettend heeft gevolgd en nog steeds volgt. Daarbij schroomt hij niet de mentaliteit van menige Arubaan aan de kaak te stellen en aan te wijzen als een duidelijke belemmering voor de vooruitgang op belangrijke gebieden: politiek, sociaal, economisch, cultureel. Een zekere gemakzucht, een ingebakken terughoudendheid om initiatief te ontplooien en zelfstandig beslissingen te nemen en de invloed van de naweeën van een eeuwenlange kolonisatie zijn kenmerken van een wijdverbreide geesteshouding. Het is van groot belang dat de bevolking zich hoe langer hoe meer bewust wordt van de verantwoordelijkheden die autonoom bestuur met zich meebrengt. Regeringen dragen hierin de allergrootste verantwoordelijkheid en moeten het goede voorbeeld geven.

In dit verband wierp de politiek zijn schaduw over de titel van een van de bundels van Nicolaas die hij de titel meegaf van ‘Eclips Politico’ (1990). Daarmee heeft hij de verkeerde koers willen aanduiden die door de verschillende elkaar opvolgende regeringen werd gevaren.

De gedichten illustreren echter vooral het verhaal van een volk dat onderweg is en nog steeds bezig is zich los te maken van een verleden dat zijn stempel heeft gedrukt op de geest van de mensen. Ze houden ook een duidelijke boodschap in die de eigen verantwoordelijkheid voor de vooruitgang benadrukt.

Auteur en lezer

Quito Nicolaas heeft zelf aangegeven hoe hij de functie van dichter en gedicht ziet. In het voorwoord van de bundel ‘Destino’ (2000) schrijft hij:

‘un poeta no por ta mara na reglanan; e mester ta liber den su forma di expresion. Si cada palabra tin un curazon, anto mester percura pa e curazon por bati’
(‘een dichter mag niet aan regels gebonden zijn; hij moet vrij zijn in zijn manier van uitdrukken. Als elk woord een hart heeft dan moet ervoor worden gezorgd dat het hart kan slaan’).

Die uitspraak doet denken aan wat de Portugese dichter Fernando Pessoa ooit zei: ‘woorden zijn voor mij aanraakbare lichamen, zichtbare Sirenen, belichaamde brokken gevoel. […] Mijn vaderland is de Portugese taal’ (Uit: ‘Livro do Desassossego’ = Het boek van de Onrust).

Het vaderland van Nicolaas is de Papiamentse taal. De toekomst zal leren welke plaats zijn werk zal innemen in de Papiamentstalige literatuur van Aruba.

Zijn vooruitziende blik wil een gedicht niet voor altijd vastleggen als een tijdgebonden document: ‘un poema pa algun di nos ta un fenomeno di tempo; pero despues di añas e por recohe su balor autentico’ (‘voor sommigen van ons is een gedicht een tijdverschijnsel; maar na jaren kan het zijn echte waarde verkrijgen’).

Dat is ook het geval met zijn eigen gedichten. Ze wortelen in een bepaalde tijd maar de uitstraling ervan overstijgt vaak het tijdgebondene.

Niet alleen de dichter moet de vrije hand hebben, ook de lezers mogen een gedicht beleven zoals het hen goeddunkt:

‘e lesado kisas ta descubri un otro paisahe cu como poeta mi kier a pinta den un cuadra’
(de lezer ontdekt misschien een ander landschap dan wat ik als dichter heb willen schilderen).

Ik wens de lezer dan ook een mooie wandeling door het lyrische landschap van Quito Nicolaas en door het onverwachte vergezicht dat via de gedichten onstuitbaar zal opdoemen in de verbeelding van de lezer zelf.

Twee gedichten van Quito Nicolaas

Paisahe lirico

Lyrisch landschap

Unda a nace
un zjilea pa spierta
mira dia habri,
e hofi su pahranan
un concierto di legria.

Aña a pasa
mundo a bira grandi
bida a cambia;
pafo a drenta paden
na cabes di mesa sinta.

Despues di tempo
potretnan a revela
paisahe rural
entrada di un tempo;
replica con m’a crece.

Waar een verlangen
werd geboren om
het ochtendlicht te zien[5],
een tuin vol vogels,
een concert vol vreugde.

De jaren verstreken,
de wereld dijde uit,
het leven werd anders,
buiten werd binnen[6],
nam plaats aan het hoofd van de tafel.

Na verloop van tijd
onthulden foto’s[7]
landschap, intreden
van tijd: een reproductie
van mijn groei naar volwassenheid.

 

Yiu ’i tera

Landskind[8]

Tera sagrado
cu m’a cana ariba
core hunga wega
cay den tera crudo.

Cu santo den mi man
creando un obra
di mucha, otro piramida
di tera ― di lodo.

Hunga wega di mucha
cu un deseo adulto
te laat den atardi
awasero cu ta chimichimi.

P’esnan cu a pisa
pia rib’e vloer’i mahok
asin’un generacion na luto
otro piramida, di mucha.

Heilige aarde
waar ik dagelijks op liep,
waar ik als kind gespeeld heb,
op de harde grond gevallen ben.

Met zand in mijn handen
bouwde ik een kunstwerk
met mijn kinderlijke fantasie en
nóg een piramide van modder en van zand.

Spelletjes van een kind
met een volwassen wens,
tot laat in de avond,
onder een betrokken lucht.

Voor hen die
voet op bruine[9] bodem zetten,
voor een generatie in de rouw[10]
maak ik alweer een kinderpiramide[11]

Noten

[1] Zie voor een overzicht hiervan nl.wikipedia.org/wiki/Simia_Literario
[2] Stimulá Papiamentu Literatura i Informashon riba Kultura di Antianan abou = het bevorderen van het Papiaments, van de literatuur en de informatie over de cultuur van de Benedenwindse eilanden, opgericht in 1990
[3] Vroeger een achterstandswijk waarvan de infrastructuur heden ten dage sterk is verbeterd
[4] West-Indische kers
[5] Hiermee wordt het ouderlijk huis van de auteur gesuggereerd
[6] Een elliptische manier om aan te geven dat het nieuws uit de ‘grote wereld’ een plaats kreeg naast het puur lokale gebeuren.
[7] Letterlijk op te vatten als afbeeldingen uit een fotoalbum dat wordt doorgebladerd waardoor een kijkje op het verleden wordt gegund.
[8] Dit gedicht kijkt terug op de afgelopen 25 jaar dat het land Aruba, sinds de Status Aparte (autonome positie binnen het Koninkrijk, los van Curaçao), zelf verantwoordelijk was voor de interne aangelegenheden. De piramide van zand en modder symboliseert het proces van opbouwen. Het woord ‘landskind’ (Yiu di Tera) heeft een sterke emotionele lading. Het is geen juridisch begrip en niet te verwarren met het Ius Soli (= het recht van de grond) waardoor, vooral in de Amerika’s, kinderen die in het land zijn geboren ook de nationaliteit van het land verwerven. Er bestaat overigens geen aparte Arubaanse, Curaçaose etc. nationaliteit. Een Arubaan heeft de Nederlandse nationaliteit.
[9] Bruinrood is de kleur van het verweerde diabaas, het stollingsgesteente waaruit de rotsige oppervlakte van het eiland bestaat
[10] Bedoeld wordt een generatie die geen deel had aan de besluitvorming met betrekking tot de toekomst van Aruba
[11] Een verwijzing naar het idee dat de geschiedenis zich eeuwig herhaalt

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.

1 2 3 5