Rosalie de Wildt
WW knipoog 6, De Literaire Affaire (juni 2008)
Aristoteles beschreef in zijn ‘Poetica en Retorica’ de metafoor als een verkorte vergelijking. Als je zegt ‘Achilles is een leeuw’, gebruik je zo’n vergelijking om de vermeende kracht van Achilles aan te geven. In de middeleeuwen deed men er nog een schepje bovenop en was er zelfs de ‘dubbele’ metafoor, in de vorm van een analogie. Zo werd met de ‘avond van het leven’ het leven vergeleken met een dag en de ouderdom met de avond van die dag.
Is het gebruik van een metafoor verhelderend of juist verhullend voor wat men over de werkelijkheid probeert te zeggen? Is zo’n beeldende vergelijking een bruikbaar en misschien zelfs wel onmisbaar hulpmiddel om wat dichter bij de werkelijkheid te komen? Of schiet taal sowieso altijd tekort?
Tussen filosofen is er van oudsher een discussie gaande over of het gebruik van metaforen nu een positief of negatief fenomeen is. Verwijst het veelvuldig inroepen van metaforen naar de armoede van het communicatievermogen van taal of draagt het juist bij aan de rijkdom er van?
Als we inderdaad zo weinig woorden ter beschikking hebben om ons voldoende helder uit te kunnen drukken dat we ons genoodzaakt voelen om regelmatig terug te grijpen naar een omschrijvende taal met woorden die eigenlijk voor een andere situatie bedoeld zijn, dan vraag ik me af waarom ik dan eigenlijk probeer dit stukje over de vliegende tijd als metafoor voor het voortrazende leven in woorden en zinnen te gieten.
Wellicht ben ik duidelijker, als het gaat om het uitdrukking te geven aan de jachtigheid van het bestaan, als ik nu gewoon wat van die ogenschijnlijk zo kostbare want snel voort vliedende tijd ga verspillen door een vrolijk dansje voor jullie te doen op de tafel of als ik daar op de bank stilletjes wat ga liggen zappen.
[1] Bron: De Zwaluw X klok — ontwerp Haoshi, wacht op niemand. De zwaluwen blijven rond en rond vliegen, de dag plukkend en genietend van elke seconde, trendir.com.