Over de eenvoud bij Henri Bergson
Rosalie de Wildt
Uit: Filosofie, sept/okt 2013, jaargang nr 23
Wat mooi is, is niet van iets verstoken te zijn, noch zichzelf iets te ontzeggen, mooi is de ontbering helemaal niet te merken.
Bergson (Oeuvres, p. 1025)
In 1869, toen Henri Bergson tien jaar was, verlieten zijn ouders Frankrijk om zich met de rest van het gezin blijvend in Londen te vestigen. De veelbelovende jongen bleef alleen in Parijs achter. Een belangrijke reden om hem daar achter te laten was dat hij twee studiebeurzen had gekregen die hem in staat zouden stellen om de middelbare school zonder financiële zorgen te doorlopen.
Veel is niet bekend over Bergsons jeugdjaren die hij zo ver verwijderd van zijn familie moest doorbrengen. Wel zijn er enkele schriften met schoolwerk en een paar werkstukken die hij als student schreef bewaard gebleven. Kunnen die opstellen een tipje van de sluier oplichten en ons een glimp laten opvangen van wat hij als adolescent meemaakte?
Wellicht dat onderstaande passage uit een werkstuk dat hij als tweedejaars student schreef en dat ging over de vriend van Montaigne, de jurist Étienne de La Boétie, ons een blik gunt in de gemoedstoestand van de nog zo jonge Henri.
De La Boétie verloor zijn vader op jonge leeftijd en hoewel Bergsons weergave van diens jeugdjaren niet helemaal waarheidsgetrouw zou zijn, lijkt het dat we uit zijn tekst een schets krijgen van de eenzaamheid die Henri’s puberjaren tekenden daar in het Parijs van halverwege de negentiende eeuw. Bergson schreef:
Laten we onze gedachten eens laten gaan over het leven van de jonge La Boétie. Al vroeg wees, zonder ouders dus en zonder vrienden, achtergelaten op een college waar hij zijn kinderjaren en zijn jeugd in eenzaamheid doorbrengt.
Hij kreeg geen raad van een vader om richting aan zijn leven te geven […]: alles wat hij is geworden dankt hij alleen maar aan zichzelf: hij heeft zichzelf gevormd.
Zo’n isolement vormt het karakter en laat het voortijdig rijpen. Geworpen in een wereld vol vreemden, leert het kind in die eenzaamheid zichzelf meester te worden, zaken af te wegen en na te denken over wat hij doet, kortom hij voedt zichzelf op. […]
Hij maakt een nogal gesloten indruk, terwijl het lijkt alsof hij zichzelf van een afstandje ziet leven. Zijn eigen denken is de bron van waaruit hij zijn ziel en zijn bestaan vorm geeft.
Soulez, Worms, Bergson Biographie (2002, p. 30-31)
Eenvoud of veelvoud
Voor ieder van ons geldt dat de dingen des levens soms zó snel veranderen of zó ontregelend zijn dat ze ongrijpbaar kunnen worden. Als we geen grip meer op ons bestaan lijken te hebben, kan zelfs het meest alledaagse ons een onrustig en machteloos gevoel bezorgen. En als we met vallen en opstaan zogenaamd volwassen zijn geworden, dringt zich niet zelden de vraag op: kunnen we ooit nog terug? Kunnen we nog terug naar een bestaan waar we ons niet zo opgejaagd voelen, waar het leven eenvoudig is en we voldoende tijd hebben om mooie dingen te creëren, te bewonderen of simpelweg lekkere appeltaarten te bakken? Zou er nog ergens een plek te vinden zijn waar we ons niet, om met Bergson te spreken, min of meer gedwongen voelen om ‘een gevechtshouding aan te nemen teneinde ons gezin en onze samenleving te beschermen tegen de bedreigende, boze buitenwereld’?
Dit verhaal doet een verkennende poging na te gaan of een onderzoek naar eenvoud als een belangrijke notie in Bergsons denken ook in de huidige tijd een beetje opluchting en vreugde zou kunnen brengen. In ieder geval is het niet moeilijk om, bladerend in het voor mij liggende stapeltje boeken, het een en ander over de eenvoud te vinden. Bergson gebruikt dat begrip immers met grote regelmaat, zowel in zijn voordrachten als in zijn boeken.
Wanneer het gaat om het verklaren van zijn filosofische ‘methode van de intuïtie’ kiest Bergson om te beginnen de eenvoud als tegenhanger van de veelvoud. In zijn denken over de tijd is eenvoud de onvermijdelijke keerzijde van de oneindig grote veelvoud van wat zich via het verstand aan ons presenteert. Die eenvoud is de natuurlijke tegenhanger van de in brokjes en stukjes gefilterde informatie die we gewoonlijk voor de werkelijkheid houden. Ons verstand lijkt gemaakt om de ons omringende wereld in hapklare brokken in te delen. Op dezelfde categoriserende manier zijn we ook de tijd gaan indelen in meetbare stukken die we voor het gemak minuten, uren en dagen hebben genoemd. Paradoxaal genoeg lijkt het er op dat juist al dat meten en indelen van de tijd, al die horloges en klokken, ons in ons gehaaste bestaan steeds meer tijdsdruk en stress doen ervaren.
Om het leven dichter te naderen zou het, als we Bergson lezen, wellicht helpen een poging te doen de filterende werking van onze verstand van binnenuit gade te slaan en op die manier hopelijk te ervaren hoe alles zich weer tot één punt samenvouwt, tot een eenvoud die met een zuivere vreugdevolle beleving van de ondeelbare werkelijkheid samenvalt. Het talent om van veelvoud naar eenvoud te komen, is een voorwaarde om het dynamische voort stromen van de ‘duur’ (durée) te kunnen ervaren. Ons bewustzijn zou daartoe begiftigd zijn met een supra-intellectueel vermogen dat ons bij tijd en wijle in staat stelt om, dwars door de veelvoud en de chaos van de ‘struggle for life’, de eenvoud van het immer stromende leven te zien doorschemeren.
Over het algemeen is het zo dat als een voorwerp aan de ene kant eenvoudig lijkt en aan de andere kant uit oneindig veel delen samengesteld is, dat dan die twee gezichtspunten in de verste verte niet even belangrijk zijn, of liever gezegd even dicht bij de werkelijkheid.
De enkelvoudigheid hoort bij het voorwerp zelf, terwijl de eindeloze samengesteldheid van al die verschillende manieren van kijken die we op het voorwerp loslaten door het van alle kanten te bekijken en de verwarring die bovendien ontstaat door de voorstelling van dat voorwerp te construeren door de verschillende symbolen die onze zintuigen en ons verstand ons verschaffen […] van een heel andere natuur zijn.
Een geniaal kunstenaar heeft iets geschilderd. We kunnen zijn schilderij kopiëren met gekleurde mozaïekblokjes. En hoe kleiner en talrijker onze blokjes zijn en hoe meer kleurschakeringen ze hebben des te beter reproduceren we de contouren en de nuances van de beeltenis. Maar er zou een oneindig aantal miniem kleine elementen nodig zijn, die een oneindig aantal nuances weergeven, om precies hetzelfde te krijgen als het werk dat de kunstenaar als iets eenvoudigs geschapen heeft en in zijn geheel op het doek heeft willen zetten en dat des te geslaagder is al naar gelang het de weerspiegeling is van een ondeelbaar innerlijk inzicht.
Bergson (Oeuvres, p. 571-572)
Bergson was bij het overdenken van zijn ‘theorie van de eenvoud’ overigens de eerste om toe te geven dat het voor de velen, die — net als hijzelf — het vermogen tot innerlijke schouwing niet zomaar als talent hebben meegekregen, een moeilijke opgave is om de gebruikelijke manier van denken als het ware om te keren. Het valt niet mee om het indelen en categoriseren met het verstand los te laten en tot de zuivere en onmiddellijke waarneming van de duur terug te keren.
Kinderen en kunstenaars zijn vaak nog wel wat vertrouwder met het eigen innerlijk. De meeste anderen hebben daar meer problemen mee. Van jongs af aan hebben ze aangeleerd gekregen hun aandacht naar buiten te richten en te rekenen op hun verstand. Als echter de omstandigheden ons, soms totaal onverwacht, naar binnen laten kijken, nemen we de onafgebroken voortgang van allerlei wisselende gemoedstoestanden waar. Nooit komt een bepaalde gemoedstoestand op dezelfde manier terug omdat de stemmingen elkaar continu beïnvloeden en zo van intensiteit veranderen. De caleidoscoop die het intellect ons aanreikt om de chaos van het bestaan te filteren en allerlei nuttige zaken door te laten die nodig zijn om het vege lijf te redden, moet daarbij dan even werkeloos op het nachtkastje gelegd worden. Dat is zo ongeveer wat Bergson bedoelt met ‘intuïtief denken’ of ‘denken in duur’.
De verbrokkelde veelheid, het mozaïek dat ons intellect ons voorspiegelt, weer tot de eenvoud en ondeelbaarheid van de zuivere tijd terugbrengen, is zoals we zagen een hele kunst.
Intuïtief denken heeft dus weinig te maken met onze moderne en wat zweverige opvatting van het begrip intuïtie. Gilles Deleuze noemde Bergsons intuïtieve denken zelfs een van de meest exacte manieren van denken omdat daarmee de werkelijkheid het dichtst benaderd wordt. (Deleuze, Le bergsonisme, 1968, p. 2)
Eenvoud of luxe
Het begrip eenvoud is een belangrijke pijler onder Bergsons filosofische tijdstheorie. De notie eenvoud vind je regelmatig ook terug in de betekenis die we er gewoonlijk aan geven: eenvoud als tegenhanger van luxe. Bergson zei er dit over:
Omdat luxe meer kost dan eenvoudig vermaak en genot meer dan simpel welbevinden ligt het voor de hand te denken dat als de behoefte aan wat dan ook toeneemt de kosten navenant zullen stijgen. In werkelijkheid is het meestal zo dat we het welbevinden begeren door zucht naar luxe. Immers het lukt vaak niet ons gewoon goed te voelen en daarom komt eenvoudige tevredenheid ons als een luxe voor en willen we lijken op zulke tevreden mensen en ze nadoen.
In den beginne was de ijdelheid. Hoeveel gerechten zijn niet alleen maar zo geliefd omdat ze duur zijn! Jarenlang stelde de beschaafde wereld een groot deel van haar expansiedrang in dienst van het veroveren van specerijen. Het is verbijsterend te zien dat dit het hoogste doel was van de destijds zo gevaarlijke scheepvaart.
Dat duizenden mensen er hun leven voor waagden, dat de moed, de energie en de avontuurlijke geest, waaruit overigens toevallig de ontdekking van Amerika voortkwam, eigenlijk gebruikt werden voor het veroveren van gember, kruidnagel, peper en kaneel. Wie maakt zich nog druk om specerijen, die zo lang als bijzondere delicatesse golden, nu ze voor een habbekrats bij de supermarkt om de hoek te krijgen zijn? Zulke feiten kunnen de moralist tot droefheid stemmen.
Wanneer je er echter over nadenkt zal je er ook iets hoopgevends in vinden.
De steeds groeiende behoefte aan luxe, de dorst naar vermaak, de mateloze zucht naar weelde, alles wat ons met zoveel onrust voor de toekomst van de wereld vervult omdat de mensheid daar blijvende bevrediging van lijkt te verwachten, dat alles zal als een ballon blijken te zijn, die men met razende vaart opgeblazen heeft en die ook plotseling weer leeg zal lopen.
Bergson (Oeuvres, p. 1233)
Eenvoud als tegenhanger van luxe en de waarachtige vreugde die die eenvoud volgens Bergson met zich meebrengt, is ongetwijfeld in onze tijd van ‘crisis’ opnieuw een nastrevenswaardig doel. Het terugvinden van de alledaagse eenvoud is eigenlijk niets meer of minder dan een vorm van wat we, met dank aan Foucault, zo graag levenskunst zijn gaan noemen. In onze gehaaste en tegelijkertijd eenzame dagen verheugt de levenskunst zich in een nog altijd groeiende populariteit. Bergsons oproep aan de mensheid om het bestaan te vereenvoudigen is ook in onze tijd weer actueel.
Eenvoud of élan
Wat echter de structuur van de duur complexer maar voor het doel van ons onderzoek naar de eenvoud bij Bergson ook interessanter maakt, is de plaats die hij in zijn laatste grote werk Les deux sources de la morale et de la réligion (1932) voor het infra-intellectuele deel van onze ziel inruimt.
Een van de uitkomsten van ons onderzoek tot nu toe is dat er een diepgaand onderscheid te maken valt tussen de gesloten en de open samenleving.
In de gesloten samenleving kruipen de mensen op een kluitje, onverschillig voor de rest van de mensheid en altijd bereid om aan te vallen of zich te verdedigen, eigenlijk gedwongen een gevechtshouding aan te nemen.
Zo ziet de menselijke samenleving er van nature uit. De mens is voor de natuur wat de mier is voor de mierenhoop.
Bergson (Oeuvres, p. 1201)
Bergson kan in zijn laatste hoofdwerk niet meer om de werking heen van een ‘on(der)bewust’ gebied waar de eenvoud van het instinct het voor het zeggen heeft. Die infra-intellectuele laag onder ons bewustzijn zorgt telkens weer voor een vermaterialisering van de duur en heeft een remmende werking op het stromende levende, het élan vital.
Zo zet het verstand het emotionele appèl van het creatieve élan als vanzelf weer om in morele voorschriften, met als gevolg een sluiten van de samenleving. De moraal van de gesloten gemeenschap wordt in de greep gehouden door die verlammende rest aan ‘miereninstinct’, een rest aan natuurlijke eenvoud die er — zoals Bergson hier en daar uiterst voorzichtig en zijns ondanks moet toegeven — net zozeer als het creatieve élan dat doet, voor zorgt dat het leven geleefd kan worden.
Wanneer de oudere Bergson in Les deux sources het mierengedrag van de mens verklaart vanuit een rest aan eenvoud van het instinct, doet hij eigenlijk niets anders dan een naam en een plek geven aan een proces van verstarring in de stroom van de tijd. In vroeger werk was die verstarring simpelweg het gevolg van een spanningsvermindering van de duur.
Aan het eind van zijn werkzame leven is er dus niet alleen maar ruimte en aandacht voor een dynamische en voort stromende bron van creatieve groei, geïnspireerd door een supra-intellectueel vermogen van het bewustzijn, maar ook voor een tegengestelde beweging die een onwrikbaar fundament in ons bewustzijn lijkt te hebben: de infra-intellectuele laag.
Die rest aan instinctmatige eenvoud in de infra-intellectuele laag van ons bewustzijn zorgt er volgens Bergson voor dat we telkens weer teruggetrokken worden naar een statische manier van zijn.
Bergson spreekt in Les deux sources over deze twee krachten, waartussen zich ons denken zou bevinden als over natuurlijke resten, waaruit ons bewustzijn is samengesteld en die de twee bronnen zijn van de moraal en de religie en zich projecteren in een ‘intermediair plan’: dat van de intelligentie.
‘Hoe sterker de ervaring van het tot eenvoud worden van de door het verstand geschapen veelvoud wat bijvoorbeeld gebeurt als we ons even bewust worden van de immer stromende tijd, des te duidelijker steeds weer die botsing met de onveranderlijke statische rest aan eenvoud en natuurlijkheid die net zo goed bij ons hoort. Als we ons uiterste best gedaan hebben om onszelf een beetje te overstijgen en het gebied van de supra-intellectuele eenvoud lijken te zijn genaderd trekt ‘een oorspronkelijke trouw aan iets onveranderlijks in ons’ ons weer naar die verstarrende eenvoud terug’. (Breeur, 1999, p. 234, 243)
Plezier of vreugde
Voor mij was het even slikken die eerlijkheid van Bergson op de valreep. In het élan vital als de scheppende en bruisende levenskracht, vermoedde ik een antwoord gevonden te hebben om met de lastige tijdsdruk om te gaan. Bergson schreef vaak dat er nog geen toekomst is, want alles moet nog geschapen worden. En hoe kun je nu gebukt gaan onder de druk van iets dat er nog niet is? Je zou alleen jezelf en de anderen om je heen ervan moeten overtuigen dat je niets anders hoeft te doen, hoe moeilijk ook, dan de eenvoud van het élan vital te ervaren en je vervolgens te laten mee stromen met alles wat langskomt. Een uitgelezen manier om de broodnodige rust te vinden en min of meer gelukkig te worden.
Toen ik zo’n vijftien jaar geleden met Bergson kennismaakte, leek het alsof zìjn ‘ja-zeggen’ tegen het leven niets te maken heeft met het cultiveren van macht over anderen en met een nietzscheaanse verhevenheid boven de lagere mens, maar juist alles met eenvoud en het vermogen tot sympathie, zoals hij het samenvallen met alles en iedereen noemde. Voor mij was het aantrekkelijke van zijn tijdsfilosofie dat de beaming van het scheppende leven zijn bron niet in dissonanten vindt.
Het doel van het leven lijkt op het eerste gezicht geen machtsgenieting, geen zelfverheerlijking, maar simpelweg het ervaren van pure vreugde. Een van Bergsons gevleugelde zinnen was dat filosofen die zich bezighouden met speculeren over de zin van het leven en over de toekomst van de mens nooit voldoende in de gaten hebben gehad dat de natuur de moeite deed om ons te waarschuwen wanneer het doel van het leven bereikt is. De diepe vreugde van het ‘penser en durée’ geeft aan dat het doel van het leven bereikt is. Deze vorm van vreugde is, aldus Bergson, minder afhankelijk van erkenning naarmate ze dieper en zekerder is.
De natuur waarschuwt ons met een duidelijk teken dat onze bestemming bereikt is. Dat teken is de vreugde. Ik zeg vreugde, niet plezier. Het plezier is slechts een door de natuur verzonnen list om van het levende wezen gedaan te krijgen dat het er zorg voor draagt het leven te behoeden; het geeft niet aan welke richting het leven uit gaat. Maar de vreugde kondigt altijd aan dat het leven geslaagd is, dat het terrein gewonnen heeft, dat het een overwinning behaald heeft […]. Overal waar vreugde is, is schepping en hoe rijker de schepping hoe dieper de vreugde.
Bergson (Oeuvres, p. 832)
Wie zou nu niet vervuld willen worden van waarachtige vreugde, van een vreugde die niet afhangt van wat anderen denken. Het is goed nieuws dat je, eenmaal een moeizame kindertijd ontstegen, — eenvoudigweg door verinnerlijking — grote vreugde kunt voelen. Dit was niet alleen in de tijd van Bergson een verhaal dat aansprak. In onze tijd pretenderen veel lucratieve cursussen via stiltemeditaties of flinke wandelingen op de hei een blijvende staat van vreedzame vreugde te kunnen bieden. Voorop loopt dan de enkeling die ons tot voorbeeld moet zijn. Cursusleiders naderen soms het guru-schap. Aan gurus dichten we toe dat ze in staat zijn om het aardse gekrioel en de bijbehorende kwetsbaarheid te ontstijgen.
Om het mysterie van de diepte van het bestaan te kunnen doorgronden moet je je blik soms naar de bergtoppen wenden. Het vuur dat zich in het centrum van de aarde bevindt laat zich alleen maar zien aan de toppen van vulkanen.
Bergson (Oeuvres, p. 834)
Zulke toonaangevende, moreel hoger staande mensen, noemde Bergson helden. Een held is moedig en lijkt door zijn vermogen te ‘denken in duur’ minder angstig dan de anderen. Die heldenstatus verkreeg hij volgens Bergson door de moed om een sprong in het ongewisse te wagen, een sprong van de verstarrende eenvoud van het instinct van de gesloten ziel naar de hoogstaande, alles verbindende eenvoud van de open ziel. En wij, de zoekende mensen, de gesloten zielen, doen er goed aan ons aan zulke helden te spiegelen. Zelf een held worden is moeilijk want een sprong van een gesloten naar de open moraal is niet hetzelfde als het uitbreiden van de liefde voor je naasten naar de liefde voor het vaderland en van daaruit naar een omarming van de hele wereld. Het gaat niet om zoiets voor de hand liggends als een kwantitatieve uitbreiding van de liefde voor de familie naar de hele samenleving. Het gaat integendeel om een kwalitatief verschil, om een heel ander soort liefde dus. De open ziel leeft van liefde voor de hele mensheid en het hele bestaan.
Volgens Bergson is die liefde van een totaal andere natuur dan de gehechtheid van de gesloten ziel aan de samenleving. Het is liefde zonder sentimentaliteit of passiviteit. Zijn helden moeten ons inspireren tot een kracht die de mens en de wereld zelfs boven het pure élan vital uit tilt naar het élan d’amour. Het gaat om ‘een ander soort liefde, een eenvoud waar vrijheid niet meer te maken heeft met het maken van keuzes’.
Toch lijkt, wat mij betreft, Bergsons held met zijn hogere vorm van liefde erg veel op Nietzsches beklagenswaardige Übermensch. Vaak kunnen zulke helden de weelde van het ‘hogere’ niet aan en mondt de weg naar de verlichting uit in een menselijk, al te menselijk streven naar meer aanzien en materieel gewin.
Het verlangen naar geborgenheid en veiligheid in onze moderne samenleving is echter onverminderd groot en waarschijnlijk zien we om die reden een gestadige toename in het aanbod van zelfhulpboeken en cursussen die pretenderen ons te leren hoe we de hogere eenvoud via meditatie kunnen bereiken. Zij vertellen ons dat we er slechts achter hoeven te komen hoe de kunst van het loslaten van zekerheden onder de knie te krijgen. Het geluk, de vreugde en vooral de felbegeerde creativiteit, wat dat dan ook mag zijn, zal ons dan ten deel vallen.
Onze samenleving, hoe ogenschijnlijk vrij ook, is meestal toch een gesloten samenleving. Omdat iederéén onafgebroken de opdracht krijgt autonoom, authentiek en creatief te zijn, is de kring van mensen die echt met elkaar begaan zijn erg klein. Dit maakt het hele proces zo vermakelijk en tegelijkertijd verdrietig.
Het menselijk verlangen naar geluk of in ieder geval naar het einde van de onrust is groot. Dat maakt het erg gemakkelijk om, wat al die keuzemogelijkheden betreft, bij mensen valse overtuigingen te kweken. Bij velen heeft de illusie post gevat dat we vanzelf gelukkig zullen worden als we het aardse maar loslaten en naar het hogere streven.
Moed in filosofenland
Verrassend is dat In Les deux sources Bergson de invloed van de steeds weer optredende verstarring van de duur uit een vermeende infra-intellectuele rest van de ziel ziet opwellen. Ik bewonder hem om zijn moed zichzelf in de ogen te kijken. Een filosoof die naam waardig is flexibel genoeg om af te wijken van het voordien door hem of haar ingenomen standpunt. Duidelijk is dat Bergson aan het eind van zijn leven onvermijdelijk botst op een stil en natuurlijk gebied dat met grote kracht de ijverig bij elkaar gedachte transcendentie naar het bestaan van alledag terugbrengt. Ook is duidelijk dat hij niet blij is met zijn bevinding. Hij betreurt de aanwezigheid van die onveranderlijke, eenvoudige kern, omdat die remmend op de creatieve vooruitgang zou werken. De oudere Bergson ervaart dat de door hem zo gekoesterde dynamische voortgang van de zuivere tijd botst op de statische weerbarstigheid van wat hij noemt een infra-intellectuele bron.
Hij lijkt ‘op een keihard en onveranderlijk rotsblok te stuiten, midden in de beweeglijkheid van de durée’. (Breeur, 1999, p. 234)
Het ziet er in Bergsons laatste boek naar uit dat zo’n fundamentele, onwrikbare laag van verstarrende eenvoud die de mens nu eenmaal niet blijkt te kunnen ontlopen, hem niet erg vrolijk maakt. Bergson eindigt Les deux sources dan ook met een diepe zucht als hij zich afvraagt waarom het de mens maar niet lukt om de wezenlijke bestemming van het heelal te bereiken, namelijk langzamerhand op goden te gaan lijken.
Mijn ervaring is dat als ik, op zoek naar de hoogstaande vorm van vreugde, weer eens flink mijn best heb gedaan om mijn twijfelende zelf te overstijgen en het gebied van het supra-intellectuele een beetje genaderd lijk te zijn, mezelf vervolgens toch weer lui en languit zappend op de bank terugvind. Maar misschien is dat maar goed ook.
Het fundamentalisme en de betweterigheid liggen immers al snel op de loer voor wie het licht meent gezien te hebben. Duidelijk is wel dat de laatste stappen van het bergsoniaanse denken de complexiteit van de werking van het menselijk bewustzijn blootleggen.
Bergsons notie van de infra-intellectuele rest maakt mij helemaal niet somber maar juist vrolijk. Als ik mezelf toesta mijn statische, onveranderlijke basis te accepteren en mij ook in mijn kwetsbare bestaan mede daardoor laat leiden, ben ik niet zo streng meer voor anderen en vooral voor mijzelf. Het dwingende verlangen naar overstijging van het alledaagse kan het eenvoudige leven aardig in de weg zitten.
In Les deux sources kan Bergson niet meer om de infra-intellectuele rest van onze ziel heen. Daarom is mij dit boek in de loop der jaren het liefst geworden. De telkens terugkerende ontmoeting met iets in mijzelf dat onveranderlijk is en dat de eenvoud en vanzelfsprekendheid van de vroegste jaren heeft bewaard, ontroert mij vaak meer dan het gehoor geven aan alle weidse mogelijkheden van een ‘poussée interne’ die mij tot het hogere, het scheppende zou brengen. Ik vind het fijn geen onderscheid te hoeven maken tussen verschillende soorten eenvoud en vreugde, tussen hogere en lagere kunst, tussen verschillende soorten mensen, open of gesloten.
Wild dansen door de kamer op saxofoonmuziek of zwijgend wachten op een zonsondergang. Genieten van de tekening op de rug van een lieveheersbeestje of geraakt worden door een mooi schilderij, ontroerd worden door een dorpsfanfare ergens op een heuveltje in Zuid Limburg of me laten meeslepen door de muziek van Gershwin.
De ouder geworden Bergson vindt een jaar of tien voor zijn overlijden de eenvoud ook weer terug in het hart van de starre en onbeweeglijke infra-intellectuele rest aan natuurlijkheid in de mens. Het lijkt dan, vaak tussen de regels door, alsof hij ons en wellicht ook zichzelf voorzichtig wil overhalen tot het eenvoudigweg accepteren en zelfs het op waarde schatten van de kracht van onze onveranderlijke, eenvoudige kern.
Maar diep in ons innerlijk, als we tenminste in staat zijn daar bij te komen, zouden we misschien een heel ander soort evenwicht ontdekken, een evenwicht dat misschien te verkiezen valt boven het kunstmatig verworven evenwicht. Waterplanten die aan de oppervlakte komen, worden onafgebroken heen en weer geklotst door de stroom; hun bladeren die boven het wateroppervlak in en met elkaar vergroeien, geven ze aan de bovenkant stevigheid. Maar nog krachtiger zijn de wortels die stevig in de grond geworteld zijn en die ze van onderaf steun geven.
Bergson (Oeuvres, p. 986)
Jammer dat de dood zo’n interessant denkproces dan weer komt verstoren…
- Philippe Soulez & Frédéric Worms, Bergson Biographie, Paris 2002.
- Henri Bergson, Oeuvres, Paris 1963.
- Roland Breeur, ‘Over het zelf in een gesloten en open samenleving’, in: Ex libris van de filosofie in de 20ste eeuw, Amersfoort/Leuven 1999.
- Gilles Deleuze, Le bergsonisme, Paris 1968.
- Tijdschrift Filosofie, (jaargang 23, nummer 5, 2013) met artikelen van Erik Oger, Jan Bor, Hugh Desmond, Rosalie de Wildt en Hein van Dongen
Noten
[1] Bron: leeggelopen ballon
[2] Bron: View of a kaleidoscope
[3] Bron: Uitzicht op het met kruidnagelbomen bedekte Tidore vanaf Ternate
[4] Born: Eciton burchellii army ant
[5] Bron: Pic Sans Nom
[6] Bron: Zevenstippelig Lieveheersbeestje
[7] Bron: Waterplanten