Rosalie de Wildt
WW knipoog 29
Crisis, zegt een therapeutisch onderlegde vriendin van mij altijd ter troost ende vermaak, betekent keerpunt. Ze vertrouwt er op haar cliënten op te beuren met de stelling dat als je eenmaal de bij de crisis behorende ellende doorstaan hebt, er vast ook weer iets moois uit dat alles kan voort komen.
Voorwaarde is wel dat je, hoe dan ook, dóór de pijn heengaat en dat red je, gelukkig maar voor haar, vaak natuurlijk niet alleen. Je dient je te wenden tot een of andere hulpverlener. En dan maakt het niet uit of het nu een gepromoveerde psychiater betreft of een met reiki-handen begiftigde buurman.
Nu had ik een tante die 100 werd, de laatst levende dochter van het kinderrijke gezin waarin mijn vader opgroeide. Haar jeugd bestond uit zwemmen met haar broers en zuster in de kali in Nederlands-Indië en verzorgd en liefgehad worden door een baboe.
Toen de oorlog die paradijselijke staat kwam verstoren bevond de hele familie zich nog in Bandoeng, behalve mijn vader, die naar Nederland was vertrokken wegens verlangen naar mijn Amsterdamse moeder. De rest van de familie kreeg levenslang. Mijn tantes ondergingen en overleefden met mijn neefjes en nichtje het Jappenkamp. De ooms werden aan verschillende projecten te werk gesteld en verloren in rap tempo tientallen kilo’s. Dieper gaan we niet op dit onderwerp al was het maar omdat ik er gewoon niet meer van weet.
En hoe dat nu weer komt wordt aanstonds duidelijk.
Want wat voor ons onderwerp, de crisis, nu zo interessant is, is eens nader te bekijken hoe het nu komt dat mijn tante Rietje niet alleen 100 jaar werd, maar er zelfs prima uitzag en zeer helder van geest bleef. Hoe heeft zij die onmenselijkheid, waar al onze kruimelcrisisjes toch echt maar bleek tegen afsteken, dóórleefd en verwerkt? En vooral, waar haalde ze de kracht vandaan om daarna nog een menswaardig en zelfs gelukkig leven te leiden?
Een paar jaar geleden trok ik de stoute schoenen aan en vroeg haar onder het genot van een half pondje allerhande naar wat er nu eigenlijk met haar in het kamp gebeurd was. Waarschijnlijk was ik toen nog van mening, in het verlengde van het zo vertrouwde gedachtegoed van de psychoanalyse, dat de waarheid tevoorschijn moest komen, tante had al zolang gezwegen, dat kon niet goed zijn.
Zelden heb ik een broze oude vrouw met zoveel kracht en in zo’n korte tijd zo’n zware en ondoorbreekbare muur zien bouwen. Ze ging slechts een beetje verzitten, nam een volgend koekje en terug waren we weer in het nu, bij de liefdesaffaires van de kleinkinderen en het weer, bij een wandeling door de herfstbladeren en een spelletje bridge.
De boodschap was duidelijk: er diende gezwegen te worden waar niet over gepraat kan worden. De belevenissen in het kamp hadden voor haar, zoals de Franse filosoof Lyotard dat noemt, ‘het einde van de grote verhalen’ ingeluid.
Zoals een been met wondkoorts afgehakt moet worden om het leven van de patiënt te redden zo sneed zij de onherstelbaar rotte plek uit haar leven weg.
Met een te zware loden bal om de enkel kom je niet meer vooruit.
[1] Bron: Ball and chain punishment — foto pixabay.com