Machteld Roede
Wijsheidsweb, 14 mei 2020
Er is door het coronavirus veel om verdrietig, ja, zeer ongerust over te zijn. Gelukkig biedt de voorjaarspracht van de natuur veel troost. Maar nu maakt koolmezen malheur me extra triest.
Ooit had ik in Utrecht op mijn balkon acht hoog vaak een spreeuwennest, met veel gezellig luidruchtig gekwetter. Kostelijk. Zeker, wanneer een uitvliegende jonkie zich wat vergiste en op de drempel van mijn slaapkamer terecht kwam. Maar zich gelukkig zonder te schrikken door een klein tikje van mij de goede kant op liet sturen, de onbekende buitenlucht in.
In Maastricht nestelen jaar in jaar uit koolmezen in het nestkastje op mijn balkon. Maar soms ging het mis. Een keer vond ik bij schoonmaken zelfs drie mislukte nestjes boven elkaar; het bovenste met jonkies met al veertjes op de vleugeltjes. Sindsdien vlag ik niet meer voor majesteit en op 4 en 5 mei. Ik vrees dat het gewapper verstorend heeft gewerkt. Vorig jaar ging het gelukkig goed.
Nestel gedrag
Dit jaar was ik blij weer nestel gedrag te zien; hoorde als ik op het balkon pal onder het nestkastje zat te lezen het snelle vleugelgeluid van een meesje dat vlak over mijn hoofd het kastje indook.
Vooral niet naar boven kijken; mijn gezicht lijkt ze af te schrikken, daar rustig zitten niet.
Ik pas me aan: Even geen wasgoed aan de lijnen die vlak langs het nestkastje lopen. Eigenlijk moet het bed verschoond, maar ik stel het beddengoed op de balkonstoelen luchten en de lakens er drogen uit. Na een tijdje wordt er meer en niet meer zo onopvallend mogelijk gevlogen. Hoera, zijn de eitjes uitgekomen? Nog te vroeg om al gepiep te horen.
Ik krijg zorgen over mijn logees
Ik zie minder vliegbewegingen dan verwacht.
Uitgerekend nu smijten de mannen die af en toe met een busje spullen uit hun opslag in de garage onder mijn zitkamer halen héél hard hun deuren dicht.
Ik had ze er bijna op aangesproken.
Uitgerekend nu zet de man met de garage pal onder mijn balkon een paar dagen zijn fel witte auto uren en uren met de deuren wijd buiten de garage, loopt er veelvuldig omheen, kletst luid met langskomende buren. Ik verwens ze, want help, ik zie geen koolmees meer. Ik raak in een rouwstemming.
Maar de dag daarna scheert gelukkig toch weer zo’n fel geel figuurtje het hok in of zit op de rand van balkon met een dikke worm in bek. Ik vind echter — ik dacht dat het het mannetje was — dat hij wel erg lang op de balkonreling of het hoge uitkijkpunt op een haak aan de muur blijft zitten voor hij naar het nest gaat.
Kun je bij een koolmees lichaamstaal herkennen? Verbeeld ik me dat hij verbaasd is, ja ongerust? Tevergeefs wachtend tot het vrouwtje naar buiten komt zodat hij naar binnen kan? Het klopt niet; er wordt te weinig gevlogen. En de volgende dag is het zeker … hij komt niet meer, het nestje is in de steek gelaten.
Ook pimpelmees virus heerst
En ik lees dat niet alleen onder de pimpelmezen maar ook bij de koolmezen een rot virus huishoudt.
Was het vrouwtje dat wegbleef ziek, dood? Zijn dus de jonkies gestorven omdat te weinig eten werd gebracht? Ik kijk naar het hokje en vraag me af wat daar nu binnen in ligt. Ik durf — als oude dame wat wankel en daarboven geen houvast om me met een hand te zekeren — niet op een trap het kastje te openen wat dicht bij de open reling hangt.
Moet ik het schoonmaken, ontsmetten? Er komt hopelijk als eerder wel weer een volgend nestje bovenop. Maar zit er nu een virus? Zo ja, hoe lang?
Wellicht een nieuwe broedpoging?
Gelukkig stelt John Smeets van Vogelwacht Limburg me gerust dat er wellicht een nieuwe broedpoging komt. Het is immers nog vroeg in het hun broedseizoen.
En het nestkastje blijft vrijwel zeker niet besmet omdat het virus zonder levende gastheer sterft. Als troost meldt hij dat hij met zijn scherpe verrekijker op de broedbak — die nu al een paar jaar met succes buiten is bevestigd bij de vensterbank van het hoge raam van de circa 150 m hoge tv zendtoren naast de grote begraafplaats — af en toe het wiebelend kopje met donsveren zag van een jonge slechtvalk (Falco peregrinus).
Er zijn pas vier ongeveer drie weken oude jongen geringd (drie mannetjes en een vrouwtje) van de hier eerder zo zeldzame valk.
Ach, en terwijl het helaas nu niet meer de mezen zou verstoren laten die lawaai makende garage mannen zich niet meer zien.
[1] Bron: nestje koolmezen