Slavernij in Portugal en Spanje – 2

0
Vervreemding en eigenheid

Fred de Haas

(2018) ― Visigoten ― Tariq ibn Ziyad ― Islam en slavernij ― Alfons de Wijze ― opstand in de Alpujarras ― Spaanse en Noord-Afrikaanse zeerovers ― Maria Termeetelen ― buitenlandse slaven in Al-Andalus ― Portugal ― het begin van de handel ― gedragsregels ― tweederangsburgers ― Afrikanen in de literatuur ― ‘slavenbaantjes’ ― Fala de Guiné / de creoolse taal van de Afrikaanse slaven

deel 1deel 2

Buitenlandse slaven in Al-Andalus

Er werd in Europa een levendige handel in slaven gedreven. Vanaf het begin van de 9e eeuw was er sprake van slavenhandel tussen de christelijke landen en Spanje. In 854 meldt het Concilie van Meaux dat er christelijke en joodse handelaren door het land
(= Frankrijk) reisden en heidense slaven aan de vijanden van het geloof (= moslims) te verkochten. Slaven waren ruim verkrijgbaar vanwege de vele oorlogen die er in Europa werden uitgevochten. Overal waar, bijvoorbeeld, Duitse legers strijd leverden verschenen er mensenhandelaren.

De weg die handelaren en hun gekochte slaven aflegden naar Spanje liep langs de Elbe naar Koblenz, langs de Moezel en de Maas naar Verdun[1]. Van Verdun ging de reis langs de Saône en de Rhône naar de Middellandse Zee. Daar scheepte men de slaven in naar Spanje onder andere naar Almería, een grote slavenhaven. In Spanje werden de slaven verspreid of uitgevoerd naar Noord-Afrika en Egypte.

In de 13e eeuw zijn de slaven in Spanje voornamelijk Moren en afkomstig uit Spanje zelf of uit Noord-Afrika. Toen Alfons III (1265-1291) Ibiza, Menorca en Mallorca op het kalifaat had veroverd verkocht hij duizenden Moorse slaven.

In de 14e en 15e eeuw haalt men slaven uit het hele Middellands Zeegebied. Onder hen bevonden zich onder anderen Grieken, Sarden, Russen, Krimtataren, Turken, Armeniërs, Canariërs, Bosniërs en Albanezen. In 1534 kreeg Duarte Coelho toestemming om elk jaar 24 Indianen uit Brazilië in te voeren, maar dit werd door een Pauselijke Bul uit 1537 verboden, omdat Paulus III op 2 juni van dat jaar had bepaald dat Indianen menselijke wezens waren[2].

In de strijd tegen het Ottomaanse Rijk (1683-1699) werden er na de inname van Buda en Pest door de keizerlijke troepen onder Eugen von Savoyen meer dan 6000 slaven in de Balkan gemaakt. Velen kwamen via Italië ook terecht in Cádiz. De Ottomaans-Turkse vrouwen kenmerkten zich door hun blanke huidskleur die ertoe bijdroeg dat ze ook eerder werden vrijgelaten.

Portugal

Naarmate de Portugezen verder voeren langs de Afrikaanse Westkust vermeerderde het aantal zwarte slaven. Oost-Spanje, Zuid-Frankrijk en Italië importeerden allang zwarte Afrikanen die uit de Sudan met karavanen door Arabieren werden aangevoerd. Christelijke handelaren kochten ze en verdeelden ze in het Middellands Zeegebied.

In 1425 namen de Portugezen een Noord-Afrikaans schip in beslag bij de Atlantische plaats Larache (Marokko). Dat schip vervoerde 53 ‘negers’ en 3 ‘negerinnen’[3].

Hendrik de Zeevaarder ― Nuno Gonçalves[4]

Langzaam zouden de Portugese handelaren de Arabische slavenkooplui gaan verdringen net als Vasco da Gama en Pedro Alvares Cabral de Arabische handelaren uit de Golf van Perzië en de Rode Zee hadden verdreven. Dat bracht tal van slaven uit India naar Portugal. In het begin van de 17e eeuw vertrokken nog Portugese schepen uit Goa met een lading van 100-300 Indiase slaven per vloot.

In 1452 had Hendrik de Zeevaarder (Enrique o Navegador) officieel toestemming[5] van paus Nicolaas V gekregen om ‘Saracenen, heidenen en andere ongelovigen’ tot slaaf te maken. Daarmee gaf de paus in feite zijn fiat aan de slavenhandel. In 1455 bevestigde de paus zijn toestemming[6] aan de Portugese koning Alfons V om ‘Moren, heidenen en andere vijanden van Christus’ van hun vrijheid te beroven.

Het begin van de handel

Op 8 augustus 1444 vond, vroeg in de ochtend, de eerste distributie van Afrikaanse slaven plaats in Lagos (Portugal). Het betrof 235 ‘stuks’ (peças).

De kroniekschrijver Gomes Eanes de Zurara vertelt in zijn Crónica da descuberta e conquista da Guiné[7] het volgende[8] over de verdeling van de slaven:

‘Zonen moesten uit de armen van hun vaders worden gerukt, vrouwen gescheiden van hun mannen, broers van hun broers, […] moeders sloten hun kinderen in hun armen en namen de vlucht […] , inwoners keken ernaar, sommigen huilden, anderen slaakten kreten en brachten degenen die de slaven verdeelden in de war’.

Kroonprins Enrique (Hendrik de Zeevaarder) zat op zijn paard en keek toe. Hij had recht op 96 slaven, die hij verdeelde aan leden van zijn gevolg. Kroniekschrijver Zurara was tevreden bij de gedachte dat al die slaven Christenen zouden worden en Portugees zouden leren.

Omdat het vanaf 1474 verboden was om zonder toestemming van de koning Moren gevangen te nemen, kwamen er vanaf die tijd praktisch alleen maar grote aantallen zwarte slaven op de markt[9].

In 1481-1482 werd in Afrika de versterkte handelspost São Jorge da Mina gesticht. Hiervoor werd een expeditie uitgezonden van 11 schepen met een militair contingent van 600 man onder commando van Diogo da Ajuda. Aan boord van de schepen was al van tevoren gemerkt en geprefabriceerd bouwmateriaal voor de bouw van het fort aanwezig en een honderdtal steenhouwers en timmerlui. Vanuit dit fort zouden de slaven uit Benin (Dahomey), Rios de Guiné en Kongo verder worden gedistribueerd. Ze kregen op hun rechterarm een kruis en later een G[10] gebrand.

Bij terugkeer in Portugal gingen de schepen voor anker in de Taag waar ambtenaren van de Casa dos Escravos[11] de lading slaven en de administratie controleerden. Elke slaaf werd op zijn waarde geschat en de vastgestelde prijs werd met een stuk perkament aan een touw om zijn hals gehangen. De almoxarife (belastingambtenaar) schreef een ontvangstbewijs uit waarop het totaal aantal slaven, hun prijs en de naam van het schip werden genoteerd. Er werd 20% belasting geheven op elke verkochte slaaf.

De voormalige slavenmarkt van Lagos[12]

De meeste slaven kwamen terecht in Lissabon, Evora en de Algarve en slechts een klein percentage in de Alentejo, Estremadura of Oporto.

In 1518 kwam er toestemming om slaven direct vanuit Afrika naar Spaans-Amerika en de Caraïben te vervoeren. De voornaamste distributiecentra waren Kaapverdië, São Tomé en Príncipe.

Er is weinig bekend over de aantallen slaven omdat veel fiscale en handelsboeken werden vernietigd bij de aardbeving van 1755[13].

Gedragsregels

In de loop der tijden werden er allerlei officiële wetten en regels (Alavá’s) uitgevaardigd die de gedragsregels voor slaven vaststelden. Zo mocht er niets worden gekocht van slaven, omdat hun koopwaar allemaal gestolen was, en er mocht geen wijn aan hen worden verkocht. Ook mochten ze niet eten of drinken in etablissementen. Wie het waagde om zijn baas te doden werd de handen afgehakt en opgehangen.

Ook kwamen er regels voor het water halen aan de stadspomp. Omdat mensen die water kwamen halen elkaar in de weg liepen en er ruzies uitbraken bij de Chafariz d’El Rei (Koninklijke Fontein, Lissabon) en andere fonteinen kwam er in 1551 strenge regelgeving.

Chafariz d’El Rey ― kunstenaar onbekend[14]

De eerste kraan was voor vrijgelatenen en slaven. De volgende was voor de Moren die de galeien van water moesten voorzien. De derde en vierde waren voor zwarte vrouwen en mulatten. De achterste kraan, aan de kant van de Alfama, was voor blanke vrouwen.

Zwarte vrouwen en mannen die, lopend in de stad, spullen (bijvoorbeeld vruchten) verkochten uit manden mochten onderweg niet stoppen om uit te rusten. Daar zouden maar moeilijkheden van komen.

Ook eigenaars van slaven moesten zich aan de regels houden. Zo hadden ze de plicht om binnen zes maanden na aankoop hun slaven te laten dopen. Deden ze dat niet dan raakten ze hun slaven kwijt[15].

Tweederangsburgers in Spanje en Portugal

Zwarte slaven in Spanje en Portugal werden gereduceerd tot de kleur van hun huid. ‘Negro’ en ‘negra’ waren synoniemen voor slaaf en slavin. Ze werden beschouwd als cultuurloze, onbeschaafde wezens. De kleur ‘zwart’ werd geassocieerd met de dood. Het was de kleur van verdriet en lijden, maar ook de kleur van de duivel.

Slaven die duidelijk met een godsdienst of land waren verbonden werden aangeduid als ‘Moro’ (islamiet), ‘Berberisco’ (uit Noord-Afrika = Barbarije), ‘Morisco’ (= bekeerde islamiet in Spanje). De slaven uit Guinee werden beschouwd als gewillig, dom en inferieur.

Hoewel we het in dit artikel steeds over ‘zwarten’ hebben is het nodig bij deze kleur enige nuance aan te brengen. Voorbeelden van donkere kleurschakeringen staan te lezen in de inventaris van weeskinderen die stonden ingeschreven in het weeshuis van Cádiz[16]. Men wist kennelijk niet goed weg met al die kleuren. Alessandro Stella[17] heeft hiervan een merkwaardige tabel gepubliceerd voor de jaren 1710-1727. Een selectie uit de diverse kleurschakeringen:

negro (zwart), moreno (donker), moreno pelo prieto (donker met heel zwart haar), moreno pelo negro (donker met zwart haar), moreno legañoso (zandkleurig donker), muy moreneado y pelo castaño (behoorlijk donker met kastanjebruin haar), moreno pelo castaño (donker met kastanjebruin haar), moreno que parece mulato (donker tot lichtbruin), moreno y trigueño (lichtbruin en graankleurig), mulato (lichtbruin), mulato pelo negro (lichtbruin met zwart haar), pardo pelo castaño (gemengd donker met kastanjebruin haar), trigueño (graankleurig), trigueño pelo rubio (graankleurig met blond haar), trigueño claro pelo castaño (licht graankleurig met kastanjebruin haar).

De algemene, negatieve mening over slaven werd vertolkt door een schrijver uit het begin van de 17e eeuw[18]:

‘De slaven van tegenwoordig zijn Turken, Berbers of negers; de twee eerste soorten blijken gewoonlijk trouweloos, kwaadaardig, diefachtig, drankzuchtig, geil en geneigd tot misdaad. Voortdurend zweren ze samen tegen hun meesters; hun dienstbaarheid is verdacht, gevaarlijk en kun je beter vermijden’.

De Islamieten hadden vanwege hun godsdienst de naam rationeel en gevaarlijk te zijn. De echte vijand van het katholicisme was de Islam. De Jezuïet Alonso de Sandoval (1576-1652) heeft het in zijn verhandeling over de slavernij[19] over de ‘vervloekte secte van Mahoma’[20].

Het animisme waar ‘de zwarten’ aanhangers van waren werd door de katholieken niet als gevaarlijk beschouwd. De zwarte Afrikanen hadden vaak een hekel aan de Islam omdat ze in hun jeugd waren geroofd door Arabieren, opgevoed in de Islam en verkocht aan de Christenen. In de Spaans-Portugese 16e eeuw was de slaaf een tweederangs wezen. Ze worden meer als dieren beschouwd dan als mensen en waar het kon belachelijk gemaakt.

In berichten van reizigers wordt die indruk bevestigd. De Duitse ambassadeur van Frederik III, Nikolaus Lanckmann von Valckenstein merkt in 1452, als hij door Barcelona komt, het volgende op:

‘hier koopt en verkoopt men mensen als dieren’.

Nog in 1842 zegt een reiziger uit Noord-Europa die zich in Lissabon bevindt dat de duizenden slaven die hij had gezien ‘niet door de Portugezen als mensen werden behandeld, maar als een gemeen ras van huisdieren’[21].

Afrikanen in de literatuur

In het beroemde werk van Cervantes ‘El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha’ uit 1605 kunnen we lezen hoe de ‘schildknaap’ van don Quichot, Sancho Panza, over negers denkt. Er wordt hem als beloning van zijn diensten een Rijk beloofd waarover hij als een vorst zal heersen. Er kleeft slechts één bezwaar aan dat Rijk: er wonen allemaal zwarten.
Cervantes heeft de naam van het land niet zomaar verzonnen: ‘Micomicón’ (= Apenland). Sancho is hier niet blij mee en vraagt zich af wat hij ermee aan moet[22]:

‘Hij was alleen verdrietig bij de gedachte dat zijn Rijk in een land van zwarten lag en dat de mensen die hij als onderdanen kreeg allemaal negers moesten zijn; maar in gedachten vond hij daar al gauw een goede oplossing voor en hij zei bij zichzelf: ‘wat kan mij het schelen dat mijn onderdanen negers zijn? Ik hoef ze alleen maar naar Spanje te slepen waar ik ze zal kunnen verkopen en waar ze me contant zullen betalen. En met dat geld kan ik een of andere titel kopen of een goede functie waardoor ik alle dagen van mijn leven in rust kan doorbrengen’.

Gil Vicente[23]

Ook de beroemde Portugese toneelschrijver Gil Vicente (1465-1536) maakt de zwarten belachelijk. In Fragoa de Amor’ (Liefdesverdriet) uit 1524 vraag de godin aan de zwarte Furunando (= Fernando) of deze een christen is.
Furunando begint dan het ‘Pater Noster’ (= Onze Vader) op te zeggen, maar in plaats van Pater Noster zegt hij ‘Pato Nosso’ (= Onze Eend).

Furunando vindt zichzelf lelijk en hij vraagt aan Cupido of deze hem wit kan maken. Als Cupido dit doet, veroorzaakt hij een ander probleem. Omdat Furunando nog steeds zijn ‘fala de Guiné’ (= Creools Portugees uit West-Afrika) spreekt, lachen de blanke vrouwen hem uit en denken de zwarte vrouwen dat hij hen voor de gek houdt.

In andere toneelstukken worden slaven slecht behandeld door hun eigenaren en worden vaak ‘perros’ (= honden) genoemd of perras moras (Moorse teven).

‘Slavenbaantjes’

Slaven deden vaak dienst als huisslaven, maar hadden allerlei andere baantjes. In Lissabon roosterden ze sardines aan de Taag, ze handelden in lompen en verkochten etenswaar in de stad. Vrouwen verkochten water uit de stadspomp en deden dienst als wasvrouw. Ze verkochten ook zoete broodjes (doces bolos[24]). Mannen hielden zich bezig met pottenbakken, timmeren, stukadoren, ijzer- en leerbewerking en vervoer. Ze waren kappers, hielpen in de haven en de visserij.

Men maakte ook graag gebruik van zwarte muzikanten. Muziek en dans werden druk beoefend op feesten in het paleis of op avonden van de adel. Het exotische uiterlijk van de muzikanten verhoogde de status van adel en geestelijkheid.
De hertog van Bragança had 11 ‘charamelas’ (= schalmei slaven) in dienst in 1565. In 1571 werd de pauselijke gezant Kardinaal Alexandrino in Vila Viçosa ontvangen met trommelmuziek ‘gespeeld door zwarten’

Overigens keurde de geestelijkheid van het Iberisch Schiereiland de wellustige dansen van de zwarten op hun feesten af.

Juan de Mariana[25] (1536-1624) schreef naar aanleiding hiervan het volgende:

‘Samen met andere nieuwigheden zijn er in deze tijd een dans en een gezang opgekomen met zo’n wellustige tekst en zulke lelijke bewegingen dat de fatsoenlijkste mensen er hitsig van zouden worden. […] wat zouden de mensen ervan zeggen dat men in het wereldrijk Spanje, waar religie en rechtvaardigheid hun thuis vinden, niet alleen in het geheim maar in het openbaar met beweging en zang op de smerigste manier de onzedelijkste en goorste handelingen nadoet die ze in de bordelen verrichten met omhelzingen en kussen en vul maar aan, met de mond, de armen, de lendenen en het hele lijf zodanig dat alleen het vermelden hiervan schaamte opwekt’.

‘Fala de Guiné’, de creoolse taal van de Afrikaanse slaven

Een andere manier om Afrikanen belachelijk te maken was om de spot te drijven met hun manier van Portugees spreken. Zij spraken in de omgang met de Portugezen natuurlijk niet het officiële Portugees van de 16e en 17e eeuw, maar een taal die was afgeleid van het Portugees en aan de oorsprong stond van het Kaapverdiaans en het Papiaments.
Deze taal noemde men ‘lingua de preto’ (zwartentaal) of ‘fala de Guiné’ (taal die men in Guinee[26], de algemene benaming voor West-Afrika sprak). Die was voor de doorsnee Portugees niet altijd makkelijk te verstaan. De woorden en de zinsbouw verschilden natuurlijk van het gewone Portugees. Dat bleek een gerede aanleiding om degenen die zo’n ‘taaltje’ spraken belachelijk te maken. Bijvoorbeeld in toneelstukken.

Auto das Regateiras

In de Spaanse en Portugese literatuur zijn hier tal van voorbeelden van. Lope de Vega liet de mulatinnen gewoon Spaans spreken maar de echte Afrikaan liet hij de R met de L en de D met de R verwisselen. In plaats van het Spaanse ‘todos somos pecadores’ (= wij zijn allen zondaars) zei de Afrikaan in zijn ‘habla de negros’: ‘toro somos pecandole’[27].

In de Portugese literatuur vinden we voorbeelden hiervan bij de toneelschrijver Gil Vicente en bij Antonio Ribeiro Chiado (1520-1591). Chiado schreef ±1568 de ‘Auto das Regateiras’[28] (= het toneelstuk van de handelaarsters). Dat was het eerste Europese toneelstuk waarin een zwarte vrouw, een slavin, een hoofdrol speelde.

De eerste dialoog, in courant Portugees, gaat tussen de oude, leugenachtige eigenares-handelaarster (‘a velha’ = de oude vrouw) en Pero, een aanstaande schoonvader / koper. De oude vrouw noemt de zwarte Luzia een ‘perra’ (teef). De taal van de oude verraadt dat ze een handelaarster is uit een volkswijk. Ze liegt duidelijk over de leeftijd van Luzia, de ‘negra’.

Pero:
Velha:

Pero:
Velha:

E esta de qu’anos será?
Ela veio a meu poder moça de trinta e um ano não tendes comigo engano.
E agora que pode haver?
Não queira Deos que vos menta
houve-a no tremor da terra pode agora ser
essa perra moça dalguns cinquenta salvante s’a conta erra.

En hoe oud zou die vrouw zijn?
Ze kwam onder mijn gezag als vrouw van 31 jaar en ik maak je niks wijs.
En hoe oud zou ze nu zijn?
God verhoede dat ik tegen je lieg
ik kreeg haar ten tijde van de aardbeving
die teef kan nu een vrouw van ongeveer vijftig zijn als ik niet verkeerd heb geteld.

In de tweede dialoog wordt er van taalregister veranderd. Luzia spreekt haar eigen gebroken Portugees en Pero doet haar van de weeromstuit na. Dat wekt natuurlijk de lachlust van de toeschouwers op:

Pero:

Negra:

 

Pero:

Negra:

Pero:

Velha:

Pero:

Velha:

Pero:

Velha:

 

Como chamar terra vosso?

Terra meu nunca saber
pera que bosso perguntá
esse cousa nunca ouvir.

Quantos filho vós parir?

Dosso, três, quatro juntá.

A bosso tem inda dente?

Ainda tem os queixais
eh moça vós que lh’olhais?

Comer bem santar valente?

Quant’a disso não na há i mais.

Não curemos de mais festa
não há i mais que falar.

Vai acabar d’amassar
deixa-m’essa massa testa.

Hoe heten uw land ?

Mijn land nooit weten
waarom u vragen?
dat ding nooit horen.

Hoeveel kinderen u baren?

Twee, drie, vier, samen.

U heeft nog tand?

Ze heeft haar kiezen nog;
een jonge vrouw; kun je dat niet zien?

Eten goed? Gezond zijn?

Kan niet beter wat dat betreft.

Het heeft lang genoeg geduurd
er valt niets meer te bespreken.

Stop maar met het deeg te kneden,
het is nu wel voldoende getest.

Die zogenaamd grappige manier van spreken was trouwens niet nieuw voor het publiek van die tijd. Priesters en (hoog)leraren spraken vaak potjeslatijn en die gewoonte werd nog eens dubbel benadrukt door de manier waarop het ‘gewone’ volk het Latijn van de kerk uitsprak.
Een voorbeeld uit de Auto das Regateiras moge dit verduidelijken.
De slavin Luzia was allang bekeerd tot het katholicisme en ging trouw naar de kerk. Toen haar bazin haar riep liep ze geschrokken naar haar toe onder het uitspreken van ‘Crialeisam, Cristeleisam sato biceto nomen tuu’, een verbastering van ‘Kyrie eleison, Christe eleison, sanctificetur nomen tuum’[29].

Kleding van een blanke slaaf-soldaat (een Mammeluk)[30]

We zien ook dat de bijna ‘eeuwigdurende’ slavernij ingeburgerd was op het Iberisch Schiereiland, hoewel dat inging tegen de officiële wetten. Ook mochten familieleden niet uit elkaar worden gehaald door de ‘corretores’ (slavenhandelaars), maar dat gebeurde toch.
Tomás de Mercado[31], dominicaan, had wel geschreven dat het gevangen nemen of verkopen van negers in een ‘rechtvaardige oorlog’ was toegestaan, maar

‘omdat Portugezen en Spanjaarden zoveel geld geven voor een neger zonder dat er sprake is van oorlog […] komen er op die manier eindeloos veel gevangenen, hetgeen ingaat tegen elke vorm van rechtvaardigheid’.

Helaas praatten in die tijd veel theologen de kwalijke praktijken van de slavenhandelaren lafhartig goed.

Noten

[1] Verdun stond bekend als een plaats waar castratie van mannen plaatsvond om eunuchen te produceren. De bisschop van Cremona vertelt in zijn Antapodosis (958-962) dat Verdun een ware eunuchenfabriek was.
[2] […] wij verklaren middels deze brief dat genoemde Indianen en alle volken die de christenen nog zouden ontdekken, ofschoon ze buiten het christelijk geloof leven, vrijelijk en legaal hun eigendommen kunnen bezitten, gebruiken en hiervan genieten; dat ze niet tot slavernij mogen worden gebracht en dat alles wat hiertegen in gaat van nul en gener waarde is; dat genoemde Indianen en andere volken moeten worden uitgenodigd om het geloof van Christus te omarmen door de prediking van het Woord van God en het voorbeeld van een deugdzaam leven […].
Gedaan te Rome in het jaar 1537 op de vierde dag van de none van juni (2 juni) in het derde jaar van ons pontificaat.
[3] F. Dahn, Westgothische Studien, bij Ch. Verlinden, l’esclavage dans le monde ibérique médiéval, I, 1955, De Tempel, Brugge, p. 615
[4] Bron: Hendrik de Zeevaarder (15e eeuw) ― Nuno Gonçalves, National Museum of Ancient Art, Lissabon
[5] In de Bul ‘Dum Diversas’ (1452)
[6] In de Bul ‘Romanus Pontifex’ (1454)
[7] Met ‘Guinee’ werden ongeveer de volgende hedendaagse gebieden aangeduid: Senegal, Gambia, Guinee-Bissau, Mali, Burkina Fasso
[8] J.P. Aillaud, Paris, 1841, hoofdstuk 25, pagina 132-135
[9] In 1550 waren er 10.000 slaven in Lissabon, in 1700 ongeveer 30.000.
[10] Het brandmerk van Guiné. Zie ook A. Saunders, A social history of black slaves and freedmen in Portugal, 1441-1555, Cambridge University Press, 1982. Het Spaanse brandmerk was een S (Es) + de afbeelding van een spijker (clavo). Volgens een volksetymologie betekende dit ‘Esclavo’ (slaaf). De werkelijke betekenis was ‘Sine Iure’ (= rechteloos). Gevluchte slaven werden gebrandmerkt. Ook de slaven die werkten in de zilvermijnen van Almadén.
[11] Vertaling Het Slavenhuis
[12] Bron: De voormalige slavenmarkt (1691) ― foto Brigitte, Mercado de Escravos Lagos (Algarve)
[13] Zie p. 17 en 59, A. Saunders, A social history of black slaves and freedmen in Portugal, 1441-1555, Cambridge University Press, 1982.
[14] Bron: Chafariz d’El Rei (1582) ― kunstenaar onbekend. De Koninklijke fontein in de wijk Alfama, Lissabon Berardo Collection Museum, Lissabon
[15] Ordenações Manuelinas (1514)
[16] Cádiz was met Sevilla de belangrijkste slavenmarkt van Spanje. In1565 telde Sevilla ruim 6000 slaven. Toen het Poolse leger in 1683 onder Jean Sobieski een overwinning behaalde op de troepen van de Ottomaanse Sultan, brachten Venetiaanse schepen ±2000 Turkse gevangenen naar Cádiz.
[17] Alessando Stella, Histoire d’esclaves dans la Péninsule Ibérique, Editions de l’Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales, Paris, 2000, p.184
[18] Cristóbal Suárez de Figueroa, Plaza Universal de todas ciencias y artes, Perpignan, 1629, p. 321
[19] Alonso de Sandoval, un tratado sobre esclavitud, Alianza Editorial, Madrid, 1987, p. 142. Originele tekst is van 1623.
[20] Onder de Almoraviden drong de Islam in de 11e eeuw verder West-Afrika binnen. Het Christendom kwam pas in de 16e eeuw.
[21] A. Brasio, Os pretos em Portugal, 1944, p. 114
[22] Voor de corresponderende Spaanse tekst zie bladzij 547, hoofdstuk 29 in de uitgave van Aguilar S.A. de Ediciones, Madrid, 1968
[23] Bron: Gil Vicente (1465-1536) ― foto Chabe01, Nationaal Theater Dona Maria, Lissabon
[24] Wie op de West-Indische ABC eilanden is geweest herinnert zich de ‘pan dushi’ en de ‘pan bolo’ die daar nog steeds worden gebakken en verkocht.
[25] Juan de Mariana, Obras de Juan de Mariana, Biblioteca de Autores Españoles, no 30, 1950. In: La Esclavitud en la Granada del siglo XVI, Aurelia Martín Casares, Editorial Universidad de Granada, 2000, p.424
[26] Op Curaçao werd de Afrikaanse taal die vroeger nog door slaven werd gesproken ‘guené’ genoemd.
[27] Correct Spaans: ‘Todos somos pecadores’ (We zijn allemaal zondaars)
[28] De Portugese tekst van dit toneelstuk is hier te lezen: Teatro de Autores Portugueses do Séc. XVI, cet-e-quinhentos.com
[29] Vertaling: Heer, ontferm u over ons, Christus ontferm u over ons, uw naam worde geheiligd.
[30] Bron: Kleding van een blanke slaaf-soldaat (1779) ― kunstenaar onbekend, een Mammeluk
[31] Tomás de Mercado, Suma de Tratos y Contratos (1571); Nicolás Sánchez Albornoz, Biblioteca de Autores Españoles. Obras escogidas de filósofos, Atlas, Madrid, 1953, p. 275-277

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.