Vervreemding en eigenheid
Fred de Haas
(2015) – Nationale Herdenking in Nederland en Frankrijk – de Wet Taubira – discriminatie in Wassenaar – slavernij in de ‘geschiedeniscanon’
deel 1 – deel 2
Toespraak Nationale Herdenking Nederlands Slavernijverleden
Na zijn weigering om in 2007 aanwezig te zijn bij de herdenking van het Nederlandse slavernijverleden – dit tot grote woede en ontsteltenis van de toenmalige organisatoren – overwon onze minister-president Jan Peter Balkenende zijn schroom en verscheen op 1 juli 2008 bij het Nationaal Slavernij Monument in het Amsterdamse Oosterpark om een toespraak te houden naar aanleiding van de achtste Herdenking.
De toespraak van de minister-president werd voornamelijk gekenmerkt door het in velerlei bewoordingen betreuren en veroordelen van die ‘donkere’ manier van handeldrijven in het verleden.
Vóór hem had Bill Clinton vergiffenis gevraagd op het eiland Gorée (Senegal), Paus Johannes Paulus II vroeg vergiffenis voor de behandeling van onder andere joden, moslims, vrouwen, Afrikanen en Indianen, Jacques Chirac betreurde de barbaarse periode al in 1998 ter gelegenheid van 150 jaar afschaffing van de Slavernij, minister Roger van Boxtel had in 2001 zijn diepe spijt betuigd op de ‘World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenofobia and Related Intolerance’ in Durban, in 2006 drukte Prime Minister Tony Blair zijn ‘deep sorrow’ uit voor de rol van Engeland in de slavernij, de Franse president Nicolas Sarkozy herhaalde nog eens nadrukkelijk op 10 mei 2008 dat de Slavernij een misdaad tegen de menselijkheid was geweest, de Republikein Steven Cohen bood namens de VS zijn verontschuldigingen aan voor de Slavernij en de racistische wetten van Jim Crow (die tot 1965 van kracht waren!).
En op 1 juli 2008 stond minister-president Jan-Peter Balkenende bij het Nationaal Monument Slavernijverleden om een officiële toespraak te houden die voornamelijk een herhaling was van wat bovengenoemde gezagsdragers reeds hadden verwoord.
De Nederlandse premier putte zich uit in het schilderen van het afkeurenswaardige karakter van het slavernijverleden met karakteriseringen als:
“schamel, beschamend, schrijnend leed, vernedering, exploitatie, onderdrukking, volstrekt verwerpelijk, slachtoffer, zonder respect, pijnlijk, niet ongedaan te maken, verafschuwen, geketend, smet op het blazoen, schaamteloos, mensonterend, kan alleen in de zwaarste bewoordingen worden veroordeeld, donkere slavernijgeschiedenis …”,
dat waren zoal de woorden die zijn morele verontwaardiging weerspiegelden.
Dat wisten we echter al.
Gelukkig zei hij ook dat:
‘slavernij en slavenhandel onlosmakelijk zijn verbonden met onze vaderlandse geschiedenis’ en dat ‘de donkere slavernijgeschiedenis thuishoort in ons onderwijs’.
Het zou goed geweest zijn als hij deze beweringen wat nader had uitgewerkt. Maar de premier hield het bij die paar zinnen en ging snel over op het thema van de moderne slavernij die bestreden moest worden en ook bestreden wérd: kinderarbeid, mensenhandel etc. Helemaal mee eens.
Maar dat wisten we óók al.
De magere rede van de premier is reden genoeg om wat nader in te gaan op zin en achtergrond van het herdenken van de slavernij, waarbij ik me voornamelijk zal beperken tot wat betrekking heeft op ‘onze eigen’ Antilliaanse en Surinaamse afstammelingen van de indertijd tot slavernij gebrachte Afrikanen.
We zullen het ook hebben over de worsteling van Frankrijk met zijn slavernijverleden om te laten zien hoe andere landen in het reine proberen te komen met hun slavernijverleden en ook omdat we in die geschiedenis tevens interessante overeenkomsten met de onze vinden.
Vervolgens zullen we enkele voorbeelden geven van de waardige wijze waarop Nederlandse Surinamers en Antillianen de slavernij herdenken, onderkennen we de gevaren van sommige stromingen in de Nederlandse politiek, duiden we de geniepige aanwezigheid van verborgen racisme en komen tenslotte uit bij de Canon van de Nederlandse Geschiedenis en de moeilijkheden die er zoal zijn om de slavernijgeschiedenis in te passen binnen het Nederlandse onderwijssysteem.
Kolonisatie, slavernij en politiek: Frankrijk
Al in 1883 had de Franse regering gedecreteerd dat er elk jaar op 27 april op alle basisscholen en middelbare scholen één uur moest worden besteed aan het feit dat de slavernij was afgeschaft. Dat sudderde zo’n beetje voort totdat, in 1998, de Franse regering besloot om zowel in Frankrijk als in de gebieden overzee de 150e gedenkdag van de afschaffing van de slavernij groots te vieren met manifestaties, optochten en conferenties.
Doordat deze manifestatie stilzwijgend voorbijging aan de eigenlijke, ongemakkelijke slavernijgeschiedenis en de nadruk vooral lag op de Afschaffing van de Slavernij, kwam de actieve rol die Frankrijk in het verleden speelde in een vrij onopvallend daglicht te staan.
Als reactie hierop werd er op het Caribische Martinique – een Frans Departement overzee – een ‘Comité de devoir de mémoire’ (= Comité van herinneringsplicht) opgericht met als doel de slavernij en de slavenhandel erkend te krijgen als misdaad tegen de menselijkheid.
Tussen 1998 en 2001 dragen Frans-Caribische gedeputeerden de boodschap uit dat alle Fransen de slavernijgeschiedenis moeten kennen en leren zien als onlosmakelijk deel van de Franse vaderlandse geschiedenis. Onwetendheid en onverschilligheid waren immers nog steeds troef en Europeanen konden nog steeds rustig overzee gaan werken zonder dat ze ook maar iets afwisten van de gemeenschap waarin ze gingen wonen.
Herkent u in dit laatste een parallel met de Antillen en Suriname?
Na vier jaar van debatten in de Franse Tweede Kamer krijgt Christiane Taubira, gedeputeerde van Frans Guyana het voor elkaar dat er op 21 mei 2001 een wet wordt aangenomen[2] waarvan de artikelen 1 en 2 als volgt luiden:
Artikel 1
“De Franse Republiek erkent dat de trans-Atlantische slavenhandel en de slavenhandel in de Indische Oceaan enerzijds en de slavernij en slavenhandel die vanaf de XVe eeuw zijn bedreven in de Amerika’s en het Caraïbisch gebied, in de Indische Oceaan en in Europa tegen de Afrikaanse, Indiaanse, Malagassische en Indische volken anderzijds, een misdaad tegen de menselijkheid zijn”.[3]
Artikel 2
“De schoolprogramma’s en de onderzoeksprogramma’s in de geschiedenis en de menswetenschappen zullen aan de slavenhandel en de slavernij de uit artikel 1 voortvloeiende plaats toekennen die deze verdienen. Het samenwerkingsverband dat het mogelijk zal maken de verbinding te leggen tussen de geschreven archieven in Europa en de mondelinge bronnen alsmede de archeologische kennis die verzameld zijn in Afrika, in de Amerika’s, in het Caraïbisch gebied en in alle andere gebieden die slavernij hebben gekend zal worden aangemoedigd en bevorderd”.
Men hikte er in Frankrijk wel een beetje tegenaan dat de slavernij al in het Wetboek van Strafrecht als misdaad tegen de menselijkheid was opgenomen en er dus sprake was van een doublure. Maar men vond toch dat de wet pedagogische waarde had. Juridisch bracht de wet dus niets nieuws maar hij had een sterke symbolische functie in de veroordeling van de slavernij.
De reactie op de Wet Taubira
Niet iedereen in Frankrijk was even tevreden met de wet Taubira en vanaf 2001 kwam er een sterke lobbygroep in actie die gelieerd was aan kringen van ex-kolonisten uit Algerije die zich stoorden aan het feit dat historici zich al sinds 1995 bezighielden met het bestuderen en openbaar maken van de martelpraktijken die er in Algerije hadden plaatsgevonden en een negatief licht lieten schijnen op het koloniale Frankrijk.
Een aantal parlementariërs heeft zich toen – met instemming van de regering Raffarin – tot spreekbuis van die lobby gemaakt. De Franse Staatssecretaris voor Gerepatrieerden Hamlaoui Mekachera heeft toen een actieve rol gespeeld bij de totstandkoming van een wet die de positieve kanten van de Franse aanwezigheid overzee benadrukte. In 2003 werd er door een veertigtal gedeputeerden van ‘rechtse’ signatuur een wetsvoorstel ingediend dat in 2005 tot wet werd verheven en, waarschijnlijk ondoordacht, getekend door onder anderen de Franse president Chirac die korte tijd daarna de wet een grote stommiteit (“une grosse connerie”) noemde.
Artikel 4 van de ‘grosse connerie’[5] luidde:
“De universitaire onderzoeksprogramma’s kennen aan de geschiedenis van de Franse tegenwoordigheid overzee, met name in Noord-Afrika, de plaats toe die het verdient. De schoolprogramma’s erkennen in het bijzonder de positieve rol van de Franse tegenwoordigheid overzee, met name in Noord-Afrika, en kennen aan de geschiedenis en aan de offers van de strijders van het Franse leger uit die gebieden de voortreffelijke plaats toe waar zij recht op hebben”.
Om een lang verhaal kort te maken: die wet was geen lang leven beschoren en moest, onder grote druk van commentaar uit de wereld van de politiek en het onderwijs, worden ingetrokken.
De conclusie die we gevoeglijk kunnen trekken uit dit verhaal is dat er altijd groepen mensen zijn die vinden dat de kolonisatie ook positieve kanten heeft gehad en dat het maar eens uit moet zijn met dat gezeur over slavernij en dat eeuwige herdenken.
Mag ik u meenemen naar ons eigen land?
Trots op Nederland
Toen onze voormalige minister voor vreemdelingenzaken, mevrouw R. Verdonk, haar politieke partij Trots Op Nederland introduceerde, sprak zij de volgende gedenkwaardige woorden. Ik citeer letterlijk.
“Om te beginnen, dames en heren, is er een sterke ‘Weg Met Ons Stroming’ die ons al jaren wil doen geloven dat onze cultuur niet bestaat en die onze normen en waarden zelfs minderwaardig vindt t.o.v. andere culturen. Ze stellen bijvoorbeeld het Sinterklaasfeest ter discussie en willen overal slavernijmonumenten neerzetten om ons als slecht af te schilderen en ze praten het goed, dames en heren, dat mannen en vrouwen elkaar geen hand meer hoeven te geven. Er verschijnen steeds onderzoeken die ons van discriminatie beschuldigen, maar Nederlanders hebben het helemaal niet in zich om te discrimineren! Wij zijn al eeuwenlang een gastvrij volk (applaus …) … ja, dat is zo (breed Messiaans gebaar en superieure gelaatsuitdrukking), maar dat wij, Nederlanders, in ons eigen land steeds maar moeten opschuiven en ons aanpassen aan nieuwe culturen, daarvan zeg ik: Genoeg!”.
Mutatis mutandis verschillen deze ideeën niet zoveel van het gedachtengoed van genoemde ex-kolonisten uit Algerije. Het uitventen ervan is het summum van demagogie en populisme en pleit er in elk geval onbedoeld voor dat er nog gedurende lange tijd herdenkingen moeten plaatsvinden.
‘La sène fini kasé, zesclav touzour amaré’
Moeten we dan blijven herdenken? De slavernij is toch in 1863 afgeschaft? De kolonisatie is toch al een halve eeuw voorbij?
Vragen die altijd opduiken als er weer een herdenking plaatsvindt en die steevast beantwoord moeten worden met een volmondig JA.
Ja, we moeten blijven herdenken zolang er onder de afstammelingen van de slaven nog psychische problemen zijn die voortkomen uit een onverwerkt verleden en zolang de kleur zwart – of iets minder zwart – nog een ‘foute’ kleur is en zolang er nog sprake is van racisme en discriminatie.
De Antilliaanse psychiater Herbert de Windt heeft eens in een lezing over slavernij (2007) gezegd dat het negatieve zelfbeeld dat afstammelingen van slaven kunnen hebben tot allerlei afwijkend gedrag kan leiden. Er kan angst en onzekerheid ontstaan in de omgang met anderen, het kan leiden tot onderdanig gedrag of omslaan in het tegendeel hiervan: agressie. Emoties kunnen te hoog oplopen en de redelijkheid kan uit het oog worden verloren. Waar hun voorouders vroeger gevangenen waren van hun meesters worden zij, de afstammelingen, aldus de Windt, de ‘mentale gevangenen van zichzelf’.
Het is in dit verband zinvol om even te denken aan de boodschap die Frantz Fanon (1925-1961), de beroemde psychiater/schrijver uit Martinique, in zijn Peau noire, masques blancs[6] (Zwarte huid, blanke maskers) heeft verwoord: de zwarte Antilliaan is vervreemd van zichzelf omdat hij een Blanke probeerde te worden en opgesloten bleef in een wit denkraam.
Er is gelukkig veel ten goede veranderd sinds Fanon zijn beroemde boek schreef, maar toch is er nog steeds psychische nood, een nood die altijd heeft bestaan en die vanaf het begin van de formele afschaffing van de slavernij treffend is verwoord door een Creools spreekwoord uit La Réunion[7]: ‘La sène fini kasé, zesclav touzour amaré’ (vertaling: de keten is gebroken maar de slaven zitten nog steeds vast).
Het grote zwijgen
Er is te lang gezwegen. Dat zegt ook de premier in zijn toespraak van 2008. De slaaf en de slavernij zijn blinde vlekken geweest. De slaaf werd nooit geacht zelfstandig te denken of een stem te hebben. Maar nu eisen de afstammelingen met terugwerkende kracht dit recht in alle redelijkheid op. Vroeger waren ze ‘roerende goederen’, nu hebben ze een menselijke stem. Herdenken dient om terug te komen op een waarheid die in het vaderlandse verhaal werd ontkend en verzwegen: het verhaal van voorouders, die, omdat ze zwarte slaven waren, in vergetelheid stierven, maar aan wie de herinnering door de afstammelingen, die nu het Nederlandse staatsburgerschap dragen, levend wordt gehouden. Soms op emotionele wijze, vooral wanneer men voelt dat onwetendheid en onverschilligheid nog steeds deel uitmaken van de (onbewuste) wil om hun geschiedenis te vergeten.
We moeten ons ervan bewust zijn dat, na de afschaffing van de slavernij, dezelfde verhoudingen van ongelijkheid bleven bestaan, met dien verstande dat de zwarten ‘zwartjes’ werden. Met alle vernederende connotaties van dien. En als ze geen ‘zwartjes’ waren dan waren ze in elk geval ‘negers’ (Latijn: ‘niger’ = zwart), een ‘handzame’ aanduiding voor mensen uit Senegal, Gambia, Ghana, Angola, Congo, Curaçao, Martinique, Saba, Jamaica, Haïti enz.
Hun bijzondere identiteit loste zo heel comfortabel op in de algemene kleuraanduiding ‘zwart’.
Wie vroeger een reis maakte naar de koloniën zag dat alle onderdrukten zwart waren en alle machthebbers blank. Zwart werd dus automatisch de kleur van iets minderwaardigs of, in het beste geval, de kleur van iets dat je in bescherming moest nemen.
En dat voelt voor menige zwarte mens nog steeds zo.
Dáárom moet er herdacht worden. Steeds herdacht worden. Twee en halve eeuw slavernij, een eeuw kolonialisme en een halve eeuw postkolonialisme: het is duidelijk dat dit erfgoed begrepen en verwerkt moet worden in het heden om de voorwaarden te scheppen voor goed functionerende betrekkingen in de toekomst.
De tegenwoordige afstammelingen van de vroegere slaven zijn het slachtoffer geworden van het feit dat de oude koloniën als het ware verdwenen uit het bewustzijn van de koloniserende landen en geen rol meer speelden in de ‘vaderlandse’ geschiedenis. Ze hebben zich lange tijd tevreden moeten stellen met hier en daar een tentoonstelling, een concert of toneelvoorstelling uit het ‘moederland’, wat eigen folklore en zelfs af en toe een literaire prijs voor geleverde prestaties. Maar verder bleef het bij af en toe een delegatie uit Nederland, een schouderklopje en complimenten over dansen, palmbomen, zon, strand en blauwe zee …
Immigratie
En wat gebeurde er met hen die naar Nederland vertrokken?
Wel, net als de bewoners van de Franse Antillen in Frankrijk zou een groot aantal Antillianen en Surinamers in Nederland op den duur het slachtoffer worden van een negatieve beeldvorming.
Men was in Nederland ook nauwelijks geïnteresseerd in de gedachten en gevoelens van de gekleurde medemens van overzee. Alleen radioprogramma’s als de – nu helaas verdwenen – programma’s Tambú en Zorg en Hoop besteedden aandacht aan het politieke, culturele en sociale wel en wee van Antillianen en Surinamers. De laatste tijd komt er, heel langzaam, wat meer positieve belangstelling van pers en andere media en mondjesmaat begint men meer open te staan voor andere zaken dan misdaad, folklore en creools gekokkerel. Op de radio heeft men onlangs een begin gemaakt met het programma ‘Dichtbij Nederland’ dat, helaas, een hoog Mickey Mouse gehalte heeft.
Aan de andere kant blijft Nederland voor de Antilliaan op de Antillen óók marginaal. Allerlei kunstzinnige, sociale en intellectuele ontwikkelingen die het Nederlandse culturele landschap in de tweede helft van de 20e eeuw hebben geschokt zijn voor een groot deel aan de eilanden voorbijgegaan. Het homodebat is dus geen fenomeen dat zomaar uit de lucht komt vallen, maar is hiervan een van de gevolgen. Nederland exporteert zijn vooruitgang en voortschrijdende inzichten niet allemaal overzee en kán dat ook niet. En zolang er banden zijn met Nederland zal er ook altijd ten opzichte van het ‘moederland’ een vorm van eilandelijk isolement blijven bestaan.
Een Tula herdenking in Amsterdam
In een smetteloos wit pak gestoken opende een vertegenwoordiger van het NiNsee[9], de glazen deuren van de Amsterdamse Muiderkerk:
‘Treedt toe! Treedt toe!”
Even dacht ik dat ik bij een sekte was beland. Maar zo’n vriendelijk gezicht kón eenvoudig niet bij een sekte horen.
‘U kunt even wachten bij de kapstokken, hoor. We gaan zo open’.
Het was 17 augustus 2008. Ik was naar de Muiderkerk in Amsterdam gegaan om een herdenkingsbijeenkomst bij te wonen van de opstand (1795) van de Curaçaose ‘slaaf’ Tula.
Geïnspireerd door de gebeurtenissen op Haïti, waar de slaven hun vrijheid hadden verworven door een besluit van de Franse Conventie in 1794, had Tula het plan opgevat om dezelfde rechten op te eisen voor de mensen in Curaçao.
Terwijl Tula met een paar vertrouwelingen plannen smeedde om de Curaçaose Shons (= bazen, meesters) de wacht aan te zeggen, werden er in Frankrijk intussen op veel plaatsen feesten en toespraken gehouden ter bevordering van de afschaffing van de slavernij, een direct gevolg van de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, 1789).
Om de sfeer van die tijd weer te geven laten we even de Franse volksvertegenwoordiger Tallien aan het woord die in 1794 de volgende woorden sprak op een feestelijke bijeenkomst in Bordeaux[11]:
“la liberté des gens de couleur est un grand acte d’humanité et de justice. Quoi, parce que la nature a mis une couche de noir de plus sur la peau de certains hommes que sur la nôtre, nous nous croirons en droit de les réduire à l’avilissement de l’esclavage! Ils sont hommes, et en cette qualité, ils ont des droits sacrés et imprescriptibles. Ils étaient malheureux, et à ce titre ils méritaient nos égards, nos respects. Les principes étaient nécessairement méconnus dans un gouvernement vicieux et corrompu, où une foule de distinctions absurdes faisaient, en dernière analyse, refluer sur les classes inférieures les rebuts, les vexations, l’oppression de tous les autres. Mais sous un gouvernement républicain, l’homme quel qu’il soit, est assuré de recouvrer ses droits et sa dignité …”
‘De invrijheidstelling van de gekleurde mensen is een daad van menselijkheid en rechtvaardigheid. Hoe halen we het in ons hoofd om mensen tot vernederende slavernij te brengen omdat de natuur op de huid van sommigen een extra zwart laagje heeft gelegd? Het zijn allemaal mensen en in die hoedanigheid hebben ze onvervreemdbare en onaantastbare rechten. Ze waren ongelukkig en dus verdienden ze onze achting en respect. Een slechte, corrupte regering nam een loopje met principes en via een groot aantal absurde en discriminerende maatregelen wentelde die regering in laatste instantie de ellende, narigheid en onderdrukking van alle anderen af op de onderste laag van de bevolking. Maar onder een republikeins bewind is elk mens ervan verzekerd dat hij zijn rechten en waardigheid herwint …’
Het liep niet zoals Tula had gewild. Hij werd gevangengenomen en ter dood gebracht. Misschien had hij nog even moeten wachten, want op 20 januari 1795 marcheerde Pichegru en zijn Franse troepen Amsterdam binnen.
Hoewel … hij had niet lang van zijn vrijheid kunnen genieten want in 1802 werd de slavernij door Napoleon weer ingevoerd.
Noten
[1] Bron: Slavernij monument – Erwin de Vries, foto Arthena, Oosterpark, Amsterdam
[2] Loi tendant à la reconnaissance de la traite et de l’esclavage en tant que crime contre l’humanité
[3] De tekst van de wet gaat volkomen voorbij aan de slavenhandel die eeuwenlang is bedreven in Afrika door de Arabieren. Miljoenen Afrikanen zijn weggevoerd en verkocht aan Marokko en aan de Turken van het Ottomaanse Rijk. Taubira zei later (L’Express, 4 mei 2006)dat de reden hiervan was dat ‘de jonge Arabieren […] niet de last op hun schouders moesten dragen van de misdaden die waren begaan door de Arabieren’. Een zeer hypocriete houding. Ook de voorname rol die de Afrikaanse potentaten zelf hebben gespeeld in de slavenhandel die zonder hun medewerking praktisch onmogelijk zou zijn geweest wordt achterwege gelaten. Het lijkt op die manier dat de slavenhandel wordt gereduceerd tot een tegenstelling tussen Europese blanken en zwarte Afrikanen. Een onjuiste voorstelling van zaken.
[4] Bron: Pourquoi naître esclave? – Jean-Baptiste Carpeaux, foto Daderot, Ny Carlsberg Glyptotek, Kopenhagen
[5] Loi n°2005-158 du 23 février 2005 portant reconnaissance de la Nation et contribution nationale en faveur des Français rapatriés
[6] Seuil, 1952
[7] D. Honoré, Proverbes réunionnais, Réunion Editions, 1973, p. 24
[8] Bron: Monument voor de Slavernijopstand in 1795 – foto Charles Hoffman, Landhuis Kenepa, Curaçao
[9] Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, sinds 2003
[10] Bron: De beschrijving van de marteling van Tula (1795) – Nationaal Archief nummer toegang 1.05.12.01, inventarisnummer 166
[11] Weergegeven in het dagblad ‘Le Batave ou le Nouvelliste Etranger” van 27 februari 1794