Rumi’s Mathnawi: Winkel van Eenheid

0

Paul Mulders

Lezing 2007

deel 1 – deel 2 –  deel 3 – deel 4

Mathnawi [1]

In het soefisme gaat men ervan uit dat het universum uit drie ‘boeken’ bestaat, die van de Koran, van de mens (microkosmos) en van de natuur of schepping (macrokosmos). De hele wereld is een levend, letterlijk maar vooral ook symbolisch schrift, indrukken en sporen van de Ene, dat voortdurend om interpretatie en/of onthulling van betekenis vraagt.
Alle dingen en schepselen spreken op hun eigen manier en naar hun eigen haqq — hun bijzondere aard of werkelijkheid — het heilige Woord. En zo is, net als de levende Koran, de menselijke ziel en de schepping elk moment een verschijning of openbaring van God. Die bijzondere religieuze waarneming van de werkelijkheid wordt ook wel theofanie genoemd.

Al deze drie boeken worden vanuit eenzelfde hermeneutisch principe ‘gelezen’, dat van ta’wil. Ta’wil betekent letterlijk ‘iets tot zijn oorsprong terugvoeren’ of ‘naar huis brengen’. En terwijl we in deze geest lezen en naar betekenis zoeken, veranderen wij. Het is geen intellectuele beweging van begrijpen, maar een proces van ontsluiering van en door het hart; van het verwijderen van de sluiers die ons van de kennis van onszelf en van onze Oorsprong afhouden.
Want ‘wie zichzelf kent, kent zijn Heer’, zei Mohammed de hem bekende christelijke woestijnvaders na. Net als de Ene is ook ieder van ons ‘een verborgen schat die ernaar verlangt gekend te worden. Daarom scheppen wij de wereld opdat wij gekend worden’. (Een Hadith Qudsi, of canonieke uitspraak binnen de Islam.)

Dit ontsluieren vindt van onze menselijke kant plaats door het poetsen van de spiegel van ons hart. Dat is het innerlijk werk van zuivering en loslaten van ons ik-bewustzijn.
‘Only the heart can truly see’, zegt ook de Kleine Prins. In en vanuit ons hart kunnen we de werkelijkheid pas echt zien zoals die is. Maar het is de Ene zelf die uiteindelijk de sluiers waarin wij gehuld zijn verwijdert, niet wijzelf.

Mevlana Rumi is een meester in het ambacht van ta’wil. Hij verstaat als geen ander de kunst het ene in het Andere te zien en het andere in het/de Ene. Ofwel de eenheid in de menigvuldigheid en andersom. Alle gewone en dagelijkse verschijnselen van ons bestaan worden door zijn krachtige en inspirerende poëzie steeds opnieuw opgetild en teruggeleid naar het hoogste niveau van werkelijkheid dat is: dat van de ene Liefde waarin en waaruit alles bestaat.

De volgende tekst uit de Mathnawi (Boek I, 1913-1950; 2072-2104), ‘Umar de harpspeler, is daar een hermeneutische kennismaking mee.

Het verhaal van ‘Umar, de oude harpspeler

Turkse harp[2]

Dit verhaal van Mevlana Jalaludin Rumi herinnert qua thema en structuur, aan eenzelfde soort verhaal uit de christelijke traditie ‘De clown van God’[3] dat uit de late middeleeuwen stamt ten tijde van de troubadours. Beide verhalen staan in de traditie van de fideli d’amore, de dwaze minnaars van het leven, zoals die ook in Dante’s werk voorkomen.[4] De “Clown van God” is naar zijn stijl een Kerstverhaal. Aan het einde van zijn leven gaat de zwervende en dakloze circusartiest Giovanni een kerk binnen om daar wat beschutting voor de koude te vinden. Hij wordt wakker van een kaarsenprocessie aan het eind waarvan de deelnemers Maria hun geschenken aanbieden. Als de aanwezigen de kerk weer verlaten hebben, speelt Giovanni nog eenmaal zijn favoriete nummer voor het beeld van Maria en haar Kind. Aan het einde daarvan ziet hij dat het Kind zijn gouden bal in zijn hand heeft. Dan sterft hij en wordt hij door een koster gevonden. (Zoek binnen Google ook verder voor de thema’s: de gouden bal en the Tumbler of Our Lady).

Een eigentijdse variant op beide verhalen of representaties van dit thema is wellicht de film Copying Beethoven, die in veel recensies ten onrechte werd weggezet als een oppervlakkige film. Met name het eigenlijke thema, de wijze waarop Beethoven, ondanks zijn doofheid, zich ontvankelijk weet te maken voor de ‘muziek van de sferen’, eerst in de Negende Symfonie en dan uiteindelijk in Der Kunst der Fuge die, omwille van zijn nieuwheid, in zijn tijd onmiddellijk werd afgewezen, werd in de recensies onderbelicht. Beethoven zelf laat er in zijn eigen flamboyante en bijtijds grof inflationaire woorden geen misverstand over bestaan dat hij een troubadour van God is. Overeenkomstig uitspraken van bekende Soefi-heiligen, aarzelt hij zelfs niet om zichzelf tot God, of tenminste tot het meest nabije mondstuk van God of de Ene, uit te roepen.

Zoals Rumi in onderstaande tekst zegt: niet rechtstreeks van God zelf, maar via de keel van de heiligen of bijzondere getrouwen of begaafden van God. Net als Rumi beaamt Beethoven, althans in het script van de film, voorbij zijn toestand van verbijstering, daar woordelijk ook dat hijzelf weliswaar het instrument is, maar dat de muziek van de Ene komt. De film eindigt nadat hij zijn laatste revolutionaire werk, Der Kunst der Fuge, heeft afgerond en doet uitvoeren. De aanwezige hofelite loopt al tijdens de eerste proefuitvoering weg. Niet lang daarna sterft Beethoven in betrekkelijke armoede en eenzaamheid. In Copying Beethoven[5] speelt Anna Holz de, overigens niet historische of waarheidsgetrouwe, rol van inspirerende muze, zoals de kalief ‘Umar dat, maar ten dele, in het verhaal van de oude en arme harpspeler doet.

Inleiding

Middelpunt van dit verhaal is de oude harpspeler, een troubadour of minstreel die door zijn lange bestaan als musicus, liedzanger en dichter een punt van transformatie heeft bereikt dat hem doet oplossen in de blijvende ervaring van de aanwezigheid van (de) God(heid) of de Ene. In de technische termen van tasawwuf, in fana of het moment van ultieme overgave en ver-niet-iging en opgaan in de universele rede of ziel. Rumi beschrijft dit proces in een veelheid van beelden of metaforen: van een druppel in de oceaan, van suiker in water, van de mot in de vlam en in nog veel meer andere beelden. De harpspeler is een symbool voor de houding en praktijk van sema (‘audition’ of luisteren) of van de ge-hoor-zaam-heid aan de Ene. In veel mystieke teksten en tradities speelt deze subtiele ontvankelijkheid van het luisteren een belangrijke rol.

Mevlana Rumi begint zijn voornaamste didactische leergedicht, de Mathnawi, waaruit het verhaal van de oude harpspeler stamt, met de woorden ‘Luister naar het riet, hoe het een verhaal van afscheiding vertelt…’.
Het sleutelgebed van de joden begint eveneens met de vermaning ‘Shema Israel’, luister volk van Israël. En ook regel van Benedictus, bijvoorbeeld, begint met de uitroep ‘Asculte’ of luister. Kennelijk doet deze bijzondere modus van bestaan er op de een of andere manier toe. In onze overdadig rumoerige samenleving, waarin we op ieder moment ook nog door een veelheid van informatie worden gebombardeerd is de afwezigheid van deze houding of van het belang dat aan het cultiveren daarvan, en van de voorwaarden daarvoor, wordt gehecht, in oude bijbelse termen gesproken, een teken aan de wand.

De rol van muziek is in de traditie van de Islam bepaald niet onomstreden. Dikwijls werd en wordt verondersteld dat muziek, of het beluisteren van poëtische teksten op of tegen de achtergrond van muziek, de gelovige maar afleidt van de strenge en orthopraxe navolging van de sharia, van de dagelijkse levenswet. En de dierlijke grond van zijn ziel bovenmatig stimuleert en ontregelt. Zij is over het algemeen alleen toegestaan tijdens de recitatie van de heilige Koran.
Mevlana Rumi vormde binnen de orthodoxie van de Islam in zekere zin een uitzondering hierop. Het is bekend dat hij zelf veel en graag op de rebeck speelde, een klein en eenvoudig vioolinstrument, dat dat deel of die dimensie van een mens doet opwekken en resoneren dat we de ziel noemen. Zijn hartstochtelijke liefde voor en introductie van (het) sema, de praktijk of het ritueel van wat veel later ‘de dans van de draaiende derwisjen’ ging heten, spreekt wat dit betreft voor zichzelf.
Rumi en later vooral soefi’s van Indische herkomst waaronder met name Inayat Khan, schonken veel aandacht aan de betekenis van de ‘muziek van de sferen’, die al sinds Pythagoras een brug en medium vormt van en voor de verhouding tussen mens, wereld en God. Mystiek en geluid, laatste werkelijkheid en klank, vormen voor wie wil zien ook nu nog in allerlei heel diverse benaderingen en tradities een onlosmakelijk, zij het ook nog vaak onbewust, tweespan.

Musici en dichters, of dichters en musici — in de context van de onderhavige tekst van Rumi, de oude harpspeler — zijn dienaren van twee andere categorieën van beroepsluisteraars, van de profeten en de heiligen. De eersten zijn ooit, ieder op hun eigen manier en in hun eigen tijd en cultuur, aangewezen en uitverkoren en ontvankelijk geweest voor openbaring, voor een rechtstreekse openbaring of aanwijzing van God of de Ene. In tasawwuf wordt daarom ook geen wezenlijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende profeten. Laat staan een onderscheid in meer of minder. Zij vormen of vertegenwoordigen weliswaar verschillende lampen, maar het licht dat zij bieden is een en hetzelfde. In de traditie van tasawwuf — en dat geldt zeker voor Rumi — wordt er bovendien ook geen onderscheid gemaakt tussen profeten en heiligen. Alleen de taak waartoe zij geroepen werden is anders, niet de boodschap die zij voorbeelden, vertegenwoordigen en doorgeven.

Perzische harp van het Isfahan Music Museum – foto Joke Koppius

De profeten werden door de Ene bezocht ten behoeve van Zijn openbaring aan en in de schepping. De heiligen, om bij uitstek via hun vermogen tot ge-hoor-zaamheid, een voorbeeld, baken en licht onder de mensen te zijn. Openbaring is geen kenmerk van een wezenlijke scheidsoort. Naast openbaring bestaat inspiratie, een andere maar evenzeer rechtstreekse ontvankelijke relatie tot de Ene, die Zijn scheppende Adem uitstort naar eenieder die zich daarvoor ontvankelijk en gereed maakt. Mohammed wordt in de traditie van de Islam de laatste profeet, of ‘het zegel van de profeten’ genoemd. Na hem zou er geen sprake meer (kunnen) zijn van openbaring, maar uitsluitend van inspiratie. En daartoe is iedereen geroepen en gerechtigd. Sommige mensen hebben daar krachtens hun gave, talent of roeping een voorsprong, bijzondere geaardheid en dus opdracht toe. Eerst heiligen, dan dichters, dan musici, dan nog gewonere mensen. In termen van hun geaardheid en levenstaak. Een verschil in functie of taak, niet in fundamenteel gelijkwaardige essentie. Daarom kan Rumi ook zeggen dat profeten niet een andere of hogere rang hebben dan heiligen die in fana (ver-niet-iging of overgave van zelfbewustzijn) zijn opgegaan. Zoals de oude harpspeler aan het eind van ons verhaal en tekst van vandaag.

Het verhaal van de oude harpspeler die ten tijde van de Kalief ‘Umar, moge God zich in hem behagen, op het moment dat hij bijna doodging, op het kerkhof omwille van God nog een keer op zijn harp speelde.[6]

Weten jullie dat er ten tijde van ‘Umar een harpspeler was, een heerlijke en beroemde minstreel?
Een nachtegaal zou bij het horen van zijn stem buiten zichzelf zijn geraakt: zijn prachtige stem maakte van één verrukking honderd verrukkingen.
(1915) Zijn adem doorluchtte en verfraaide iedere bijeenkomst of gezamenlijk treffen, en bij het horen van zijn lied stonden de doden uit hun graf op.
Hij was als Seraphiel (de engel van de dood) wiens stem op slimme manier de zielen van de overledenen weer in hun lichamen bracht,
Of hij was een begeleider van Seraphiel, want zijn muziek zorgde ervoor dat zelfs olifanten vleugels kregen.
Op een dag zal Seraphiel een schril geluid maken en diegene leven geven die al honderden jaren aan verrotting onderhevig was.
De profeten kennen van binnen ook (spirituele) noten; vandaar komt onbetaalbaar leven voor diegenen die God zoeken.
(1920) Het zintuiglijke oor kan deze noten niet horen, want het wordt door allerlei toevalligheden vervuild.
De noot van de peri (van de Jinn of geest) kan niet door een mens gehoord worden, want hij is niet bij machte de geheimen van de peri’s te doorgronden,
Hoewel de toon van de peri’s ook tot deze wereld behoort. Maar de noot van het hart is hoger dan beide ademtochten (noten),
Want zowel mensen als geesten zijn beide gevangenen: beide worden gevangen gehouden in de kerker van deze onwetendheid.
Zeg op: O gemeenschap van geesten (en mensen) uit de Soera ar-Rahman; versta de betekenis van de woorden: als je in staat bent voorbij te gaan.
(1925) De innerlijke noten van heiligen zeggen eerst, “O jullie partikels van la, (neen), (neen = niet-bestaan).
Wees waakzaam, richt jullie hoofden op van het neen van de ontkenning, breng dit hoofd voorbij verzinsel en ijdele verbeelding.
O jullie die allen verrot zijn in de wereld van groei en neergang, jullie eeuwige ziel groeide nimmer en werd ook nimmer geboren”
Als ik maar even een fractie van deze (heilige) noten zou laten horen, heffen de zielen hun hoofden uit de graven op.
Sluit je oor, want die melodie is niet ver af, maar ik heb geen toestemming die aan jullie over te brengen.
(1930) Luister!, want de heiligen zijn de Seraphiels van deze tijd: zij brengen leven en frisheid naar de doden.
Bij het horen van hun stem beginnen de doden in hun graven zich van hun omwindsels te ontdoen.
Degene die zo ontwaakt zegt, “Deze stem is anders dan alle andere stemmen: het is het werk van de stem van God om hen te verfrissen.
We waren allen dood en al helemaal vergaan: toen kwam de stem van God en we stonden allen op”.
De roep van God, of die nu versluierd of helder is, verleent datgene wat Hij via Gabriel aan Maria vanuit Zijn boezem verleende.
(1935) O jullie die onder je huid in je hart dodelijk verrot zijn, keer van niet-bestaan naar de stem van de Vriend terug!
Die stem is voorzeker absoluut van de Koning (God), hoewel hij uit de keel van de dienaar van God komt.
God heeft tot de heilige gezegd: “Ik ben jouw tong en oor; Ik ben jouw zintuigen en Ik ben jouw vreugde en toorn.”
Ga, want jij bent degene waarvan God zegt: “Door Mij hoort hij en door Mij ziet hij”; jij bent het goddelijke bewustzijn zelf:
Wat is de juiste gelegenheid om te zeggen “jij bent de bezitter van het goddelijk bewustzijn?”.
Omdat jij, door verbijstering, “Hij die tot God behoort geworden bent”, Ik ben jou,” want God zal tot hem behoren”.
(1940) Soms zeg ik tot jullie, “Jij bent het”, soms “Ik ben het”, en wat ik ook zeg, “ik ben de Zon die alles verlicht.
Waar en wanneer ik schijn van de lamp van de goddelijke adem, daar worden de moeilijkheden van een (hele) wereld opgelost.
De aardse zon kan de duisternis niet verwijderen, Mijn adem is wel daartoe in staat; hij wordt een prachtige morgenstond”.
Hij liet in eigen Persoon aan Adam de goddelijke Namen zien; aan de rest openbaarde hij de Namen via Adam.
Ontvang jij het licht van Adam of van Hemzelf? Neem je de wijn uit de kruik of uit de beker?
(1945) Want deze beker is nauw verbonden met de kruik: de gezegende beker raakt niet door dezelfde oorzaken verheugd als jij.
Mohammed zei: “Gelukkig de mens die mij heeft gezien; degene die naar hem kijkt, ziet mijn gelaat”.
Wanneer een lamp zijn licht ontleent van een kaars, ziet eenieder die de lamp ziet zeker ook de kaars.
Wanneer de overbrenging van het licht op zo’n manier tot stand komt dat er honderd lampen aangestoken zijn, wordt het zien van de laatste een ontmoeting met het oorspronkelijke licht.
Neem met heel je ziel het licht van de dichts bijzijnde lamp — er is geen verschil — of van de kaars.
(1950) Zie of het licht (van God) van de lamp van de laatste (heilige) is, of aanschouw Zijn licht van de kaars van diegenen die hem voor zijn gegaan.

De rest van het verhaal van de oude harpspeler en de verklaring van de moraal ervan.

Door die minstreel werd de wereld gevuld met verrukking, Zijn stem deed wonderbaarlijke verbeeldingen groeien in de hoofden van diegenen die hem hoorden,
Van zijn lied kreeg de vogel van de ziel vleugels en bij zijn noot werd het bewustzijn van de geest afgeleid.
De valk van de ziel van die minstreel werd, toen de tijd verstreek en hij ouder werd, een vanger van muggen.
(2075) Zijn rug raakte gebogen als de achterkant van een wijnkruik, zijn borstelige wenkbrauwen hingen tot ver over zijn ogen.
Zijn betoverende en zielverfrissende stem werd lelijk en waardeloos.
De toon die hij eens vertolkte en die de jaloezie van Venus had opgewekt, leek nu op het gebalk van een oude ezel.
Ja, welk authentiek element of aspect van hem werd niet voos, welk dak werd geen vloerkleed?
Van de resonantie van de stemmen uit de inborst van heiligen, van die adem komt het geluid van de trompet (van opstanding) voort.
(2080) Zij hebben een hart dat alle andere harten dronken maakt, zij bezitten een niet-bestaan dat al onze bestaansvormen in bestaan brengt.
De heilige is een amber (magneet) van alle denken en geluid; hij is de innerlijke vreugde van openbaring en inspiratie van het goddelijke mysterie.
Toen de minstreel ouder en zwakker werd verdiende hij niets meer en werd hij afhankelijk van ieder stukje brood dat men hem gaf.
Hij zei, “U hebt mij een lang leven en uitstel gegeven: O, God Gij hebt vele gunsten verleend aan een verachtelijke ellendeling.
Zeventig jaar lang heb ik zonden begaan, en nochtans hebt Gij geen dag Uw overvloed aan mij onthouden.
(2085) Ik verdien niets meer: vandaag ben ik Uw gast, ik speel de harp voor U, ik ben van U”.
Hij nam zijn harp open ging op zoek naar God op het kerkhof van Medina, terwijl hij ach en wee weende.
Hij zei, “Ik smeek God de prijs van zijden snaren, want Hij accepteert in Zijn vriendelijkheid vervalste munt”.
Hij speelde een lange tijd op zijn harp en legde toen, huilend, zijn hoofd neer. Hij maakte zijn harp tot zijn kussen en legde zich op een grafsteen neer.
Slaap overmande hem. De vogel van zijn ziel ontsnapte uit de kerker, hij liet de harp en de harpspeler achter zich en schoot weg.
(2090) Zijn ziel werd bevrijd van zijn lichaam en van de pijn en vloog naar de enkelvoudige spirituele wereld en het uitgestrekte domein van de ziel.
Daar zong zijn ziel van wat hem overkomen was, met de woorden, “Ik hoop dat ze mij hier laten liggen,
Mijn ziel is gelukkig in deze tuin en lente, dronken van deze uitgestrekte vlakte en van dit mystieke veld vol anemonen.
Ik zou zonder hoofd en voeten reizen, zonder lippen of tanden zou ik zoete suiker eten.
Met een geheugen en wijze van denken zonder de ziekte van het verstand zou ik vreugdevol omgaan met de hemelbewoners.
(2095) Met mijn ogen dicht zou ik een hele wereld zien, zonder een hand (te gebruiken) zou ik rozen en basilicum plukken”.
De watervogel (zijn ziel) werd in een zee van honing ondergedompeld, de fontein van Job, om van te drinken en zich erin te wassen,
waardoor Job, van zijn voeten tot zijn kruin, gezuiverd werd van zijn aandoeningen, zo zuiver als het licht van de zonsopgang.
Als de Mathnawi (dit boek van Rumi) in grootheid op de hemel lijkt, dan zou toch nog niet de helft van dit geheim er in passen,
Want de overmatig ruime aarde en hemel (van de materiele wereld) scheurden, vanwege hun kleinheid in vergelijking met de spirituele wereld, mijn hart in stukken uiteen;
(2100) en deze wereld die mij in deze droom (van deze minstreel) geopenbaard werd, heeft mijn vleugels vanwege zijn enorme ruimte uitgebreid.
Als deze wereld en de manier om daar te komen bekend zouden zijn, zou niemand nog langer een enkel moment in de materiele wereld blijven.
Tot de minstreel kwam het goddelijke bevel: “Nee, wees niet laf: als de doorn uit je voet is, moet je vertrekken”.
Onderwijl vertoefde zijn ziel in de ruimtelijke dimensie van Zijn barmhartigheid en weldadigheid.

Hoe de hemelse stem tot de kalief ‘Umar, moge God behagen in hem schenken, in diens slaap sprak: “Geef een som goud uit de publieke schatkist aan de man die slapend op het kerkhof ligt”.

Toen zond God zo’n slaperigheid over ‘Umar dat hij zich niet langer tegen de slaap kon verzetten.
(2105) Hij verbaasde zich en zei tegen zichzelf: “Dit gevoel ken ik niet. Dit komt uit de Ongeziene wereld, het moet een bedoeling hebben”.
Hij legde zijn hoofd neer en viel in slaap. Hij droomde dat hij een stem van God hoorde die tot hem kwam. Zijn geest hoorde die stem.
Die stem die de oorsprong van elke schreeuw en geluid is: die stem is waarlijk de enige die er toe doet, de rest zijn alleen maar echo’s daarvan.
Turkomanen, Perzen en Arabieren verstonden die stem zonder de hulp van lip of oor.
Ja, maar waarom alleen Turkomanen, Perzen of Ethiopiërs? Zelfs hout en steen zouden die stem gehoord hebben.
(2110) Ieder moment komt er van de Ene de roep “Ben ik niet jouw Heer?” en substantie en toevalligheden komen erdoor in bestaan.
Ook al komt het antwoord “Ja” niet van hen, toch is hun komen van niet-bestaan in bestaan gelijkwaardig aan dit “Ja”
Luister naar een mooi verhaal als uitleg bij wat ik heb gezegd omtrent het vriendelijke bewustzijn van steen en hout. (niet vertaald, pm).

De rest van het verhaal van de minstreel, en hoe de Bevelhebber van de Getrouwen, ‘Umar — moge God behagen in hem vinden — hem de boodschap overbracht die door de hemelse stem tot hem gekomen was.

Laten we terugkeren (naar het verhaal) en de toestand van de minstreel, want die was inmiddels van het lange wachten wanhopig geworden. Er kwam een stem van God tot ‘Umar met de woorden,
“O ‘Umar, verlos onze dienaar uit zijn nood. We hebben een dienaar, iemand die Ik hoogacht en die in Mijn gunst staat: neem de moeite om te voet naar het kerkhof te gaan.
O ‘Umar, sta op en neem zevenhonderd dinar uit de publieke schatkist mee.
(2165) Breng ze naar hem met de woorden, “O jij, die Onze uitverkorene bent, neem deze som gelds aan en verontschuldig Ons dat het maar om zo’n klein bedrag gaat.
Geef dit geld uit aan snaren voor je harp en als je die gekocht hebt, kom dan naar deze plek terug”.
Toen sprong ‘Umar uit ontzag voor deze stem uit zijn bed en kleedde zich aan om deze dienst te verrichten.
‘Umar richtte zijn gelaat naar het kerkhof met de buidel geld in zijn handen en zette het op een lopen, op zoek naar de gunsteling van God.
Hij rende een hele tijd op het kerkhof rond, maar trof niemand anders aan dan de oude man.
(2170) Hij zei, “Dit kan hem niet zijn” en rende nog wat rond. Hij werd er moe van, en zag niemand anders dan deze oude man.
Hij zei (tegen hem), “God zei tot mij: Ik heb een dienaar: hij is zuiver en waardig, een gezegende man”.
Maar hoe kon een oude harpspeler een uitverkorene van God zijn? “O verborgen mysterie, hoe uitnemend zijt Gij!”
Hij liep nog een keer over het kerkhof, alsof hij in de woestijn op een leeuw aan het jagen was.
Toen voor hem onomstotelijk vast kwam te staan dat er niemand anders dan de oude man was, zei hij “Menig verlicht hart wordt in duisternis gevonden!”
(2175) Hij liep om hem toe en zette zich, onder veel betuigingen van respect, naast hem neer. Op dat moment moest ‘Umar niezen en de oude man sprong overeind.
Hij zag ‘Umar en bleef verbaasd en vastgenageld staan: hij besloot zich uit de voeten te maken en beefde over zijn lichaam.
Hij zei in zichzelf, “O God, help me, ik zoek mijn toevlucht bij U! Een inspecteur van politie stuit op een arme oude harpspeler”
Toen ‘Umar in het gelaat van de oude man keek, zag hij schaamte en bleekheid.
Toen zei ‘Umar tegen hem: “Vrees niet, vlucht niet van mij weg, want ik breng je een blijde boodschap van God.
(2180) Hoe vaak heeft God jouw inborst niet geprezen, zodat ik, ‘Umar, verliefd kan worden op je gelaat!”
“Kom naast me zitten en doe de afstand tussen ons teniet, opdat ik in jouw oor het geheim van Gods goedgunstigheid kan fluisteren.
God doet je de groeten en vraagt je hoe het jou vergaat in je verdriet en eindeloze smart.
Kijk, ik heb wat goud voor je meegebracht om er snaren voor je harp mee te kunnen betalen. Koop ze en kom dan terug naar deze plek”.
De oude man hoorde dit aan, beefde over zijn hele lichaam, beet in zijn hand en scheurde zijn kleren,
(2185) Hij riep uit, “O God die geen gelijke heeft! Want de oude arme man smolt van schaamte.
Nadat hij lang gehuild had en zijn verdriet buiten alle oevers was getreden, sloeg hij zijn harp tegen de grond en brak hem in stukken.
Hij zei, “O harp, jij die voor mij altijd een sluier bent geweest tussen God en mij, o jij die een rover bent geweest op de Koninklijke snelweg,
O jij die mijn bloed wel zeventig jaar gedronken hebt, o jij omwille waarvan mijn gelaat zwart geworden is tegenover zoveel volmaaktheid!
Heb medelijden met mij, O overvloedige God die zijn dienaar trouw blijft, zelfs in een leven dat armzalig geleefd werd!
(2190) god gaf mij het leven. En van elke dag daaruit kende Hij alleen de waarde en betekenis.
Ik heb mijn leven geleefd, adem na ademtocht: ik heb het allemaal ingeademd, goed- of kwaadschiks,
Och ik, die in mijn preoccupatie met muziek en ritme, het bittere moment waarop ik uit deze wereld moet vertrekken, vergeten ben.
Wee mij, nu van de vloeibare frisheid van elk klein lied, het zaad dat in mijn hart werd gezaaid, opdroogde en mijn hart stierf.
Wee mij, omdat door mijn preoccupatie met het geluid van vierentwintig melodieën de karavaan voorbij en de dag ten onderging”.
(2195) O god, help me tegen mijn zelf dat bij u nu om hulp zoekt: ik zoek alleen rechtvaardigheid en herstel tegenover dit zoekend zelf bij U.
Ik zal van niemand rechtvaardigheid ondervinden behalve van Hem die dichterbij mij is dan ikzelf.
Want moment na moment komt dit ik-besef van Hem; als dit mij in de steek laat, zie ik Hem alleen.
Zoals wanneer je met iemand bent die goud uittelt: je houdt je blik op Hem gericht, niet op jouzelf.

Hoe ‘Umar, moge God behagen in hem vinden, de harpspeler vroeg zijn fixatie op het stadium van het wenen, dat nog een vorm van zelfbestaan is, los te laten ten gunste van een opname in god, dat het niet-bestaan van het zelf is.

Toen zei ‘Umar tot hem, “dit wenen en klagen van jou is ook een van de kenmerken van jouw soberheid (zelfbewustzijn)
(2200) de weg van hem die uit zichzelf (zelfbewustzijn) gegaan is, is een andere weg, want soberheid is slechts een andere zonde.
Soberheid bestaat uit de herinnering aan wat voorbij is: verleden en toekomst, gisteren en morgen, zijn voor jou een gordijn dat jou van God scheidt.
Steek ze beiden in brand: hoelang zul je, omwille van beiden, nog vol knopen zijn zoals in de rietfluit?
Als het riet knopen heeft, kan het nog niet delen in het geheim. Het is dan nog niet de metgezel van de lippen en stem van de fluitspeler.
Als jij je nog steeds bezighoudt met het zoeken van God, wordt je daardoor nog ingespannen; als je dan thuiskomt, bevind je je nog steeds bij jouzelf.
(2205) O jij wiens kennis zonder kennis van de Gever van kennis is, jouw berouw is erger dan je zonde.
O jij die nog berouw zoekt voor een toestand uit het verleden, zeg mij: wanneer heb je berouw van je berouw?
Nu eens zoek je het lage basgeluid, dan weer kus je je wenen en klagen”.
Toen ‘Umar uiteindelijk voor hem een spiegel van geheimen werd, ontwaakte het hart van de oude man van binnenuit.
Hij deed afstand van het wenen en lachen, zoals de ziel. Zijn (dierlijke) ziel vertrok en een andere ziel kwam daarvoor in de plaats tot leven.
(2210) In dat uur ontstond er in hem zo’n verbijstering dat hij van hemel naar aarde op en neer ging.
Een zoeken en vorsen dat alle gezoek en gevors te boven ging: ik weet niet hoe ik dit moet beschrijven. Als je het weet, zeg het ons dan!
Woorden en gevoelens voorbij alle woorden en gevoelens — hij was verdronken in de schoonheid van de Heer van majesteit,
Verdronken, niet op zo’n manier dat er voor hem nog enige bevrijding mogelijk was, of dat iemand hem, behalve de Oceaan zelf, zou kennen.
Partiele rede (individuele ziel) zou de geheimen van de universele rede (of ziel) niet vertellen als er niet voortdurend vraag na vraag zou zijn (onophoudelijke goddelijke impulsen die de manifestatie van deze geheimen noodzakelijk maken).
(2215) Juist omdat vraag na vraag arriveert, bereiken de golven van die Zee (universele rede) deze plaats (van partiele rede of ziel).
Nu het verhaal van de spirituele ervaringen van de oude man op dit punt aanbeland is, hebben beiden zich achter de sluier teruggetrokken.
De oude man heeft zijn kleren van spraak en taal gereinigd: meer dan de helft van dat verhaal werd door ons niet verteld.
Het past ons, willen we die vreugde en heerlijkheid bereiken, om honderdduizenden zielen te vergokken (offeren).
Wees op zoek naar het spirituele woud als een valk, wees iemand die zijn ziel verspeelt of vergokt zoals de zon van deze wereld.
(2220) De verheven zon schenkt het leven: op ieder moment wordt hij leeg en wordt hij weer gevuld.
O Zon van Werkelijkheid, schenk spiritueel leven, breng nieuwheid naar deze oude wereld!
Ziel en geest komen als stromend water uit de Ongeziene wereld naar het menselijk bestaan.

  • Coleman Barks (1995) The Essential Rumi, Translations by Coleman Barks. San Francisco: Harper. Zie ook: colemanbarks.com.
    Alle in dit artikel vertaalde teksten zijn — tenzij anders aangegeven — vertalingen door Paul Mulders uit het Engelstalige werk van Coleman Barks, de Amerikaanse dichter en bekendste vertolker van Mevlana Rumi in het Westen. Barks vertolkingen zijn in de Amerikaanse stijl van het free verse. Barks wordt wel bekritiseerd dat hij daarmee aan de Islamitische inbedding van Mevlana’s verzen voorbij is gegaan.
  • Sipko den Boer en Aleid Swieringa hebben de laatste twintig jaar veel teksten van Mevlana Rumi vertaald. Zie: lightsong.info/books
  • De Mathnawi van Rumi werd eerder vertaald door Abdul Wahid van Bommel en (nog maar gedeeltelijk) door Marcel Derkse. Zie: trouw.nl/home/roemi-is-als-een-spirituele-sauna~a22bb15d.
Noten

[1] Bron: Maulana Rumi-Mathnavi
[2] Bron: Turkse harp
[3] Zie: de clown van god
[4] Mathnawi, Boek II, 1932-60
[5] Mathnawi, Boek I, 1913-1950; 2072-2104 of over de actualiteit van de film Copying Beethoven.
[6] Alle in dit artikel vertaalde teksten zijn — tenzij anders aangegeven — vertalingen door Paul Mulders uit het Engelstalige werk van Coleman Barks, de Amerikaanse dichter en bekendste vertolker van Mevlana Rumi in het Westen.

Avatar foto

is politicoloog, tuinman en emeritus geestelijk verzorger in de ouderenzorg. Hij is begeleider van de postacademische leergang ‘Geestelijke Leiding aan Ouderen’ van Luce/Crc aan de Katholieke Faculteit Theologie van Universiteit van Tilburg. Hij was eerder 10 jaar lang leerling in de Mevlevi-traditie, een spirituele leerschool binnen het soefisme die teruggaat op Mevlana Rumi. Hij houdt al jaren voordrachten en cursussen over deze traditie.