Sieth Delhaas
Uit: Medische Missiezusters MMZ tachtig jaar, unit Nederland/België, november 2019
deel 1, deel 2 , deel 3, deel 4
Zuster Annemaria de Vreede (1927), wilde geen religieuze worden. Ze wilde de missie in. Met een verpleegstersdiploma op zak werd ze in 1955 geprofest bij de Medische Missiezusters[1], [2], [3]. Het duurde twee jaar voordat ze naar Pakistan werd uitgezonden. Maar daar gaan we het niet over hebben.
Naar Rome
Ze wil vertellen over ‘de interessantste tijd uit haar leven’. De jaren 1967 tot 1973 in Rome. Ook al zijn er toen ook tranen gevloeid, harde woorden gevallen, vuisten gebald, angsten doorstaan, toch spreekt ze nu, vijftig jaar later met enthousiasme over een tijd waarvan ze zich nog altijd afvraagt: ‘hoe durfden wij?’
Met ‘wij’ bedoelt zij naast zichzelf haar toenmalige generaal-overste Jane Gates, met wie ze in die periode in Rome een totaal nieuw beleid voor haar sociëteit mocht doorvoeren. Daarbij waren ook zes bestuursleden betrokken, die ieder in hun eigen continent woonden, waarvoor zij verantwoordelijk waren.
Die jaren zijn vastgelegd in een honderdvijftig pagina’s tellend verslag. Annemaria en Jane schreven het op verzoek van de toenmalige generaal-overste Elizabeth Koonthanam, en werkten eraan van 1999 tot 2003. Jane schreef haar eigen deel over het terrein waar haar verantwoordelijkheden lagen. Daarna verdwenen beide verslagen in een archief. Nu ligt het deel van Annemaria tussen ons in met het oog op het tachtigjarig bestaan van de Medische Missiezusters in Nederland.
Sprong in het diepe
Wie was de 90-jarige vrouw van nu, vijftig jaar geleden, de veertigjarige novicenmeesteres, die een onverwachte uitdaging aanging? Die in het onpeilbaar diepe sprong: assistent worden van de zojuist door het generaal-kapittel van de MMZ in Rome gekozen overste Jane Gates. Deze overste die direct na haar keuze Annemaria als haar assistente wilde hebben.
‘Die zes jaar staan in mijn herinnering als een oneindige periode, die mijn hele leven is blijven tekenen’, zegt Annemaria opnieuw met stralende ogen.
Opwindend
‘Het opwindende was dat tijdens het generaal-kapittel 1967 onze hele bestuursstructuur ging veranderen. Van het oude koloniale systeem van provincies, waar Nederland missies had in Zuid-Afrika, Malawi, Indonesië en Congo en daar de baas waren. Het bestuur moest veranderd en werd in de nieuwe situatie verdeeld in vijf continenten en de mensen daar moesten voortaan verantwoordelijk worden voor hun eigen werk. Het was de tijd na Vaticanum II (VII). Ons generaal-kapittel was alshetware een opdracht van VII, dat alle religieuze congregaties een eigen speciaal vernieuwingskapittel moesten houden. Het was bovendien een kapittel met verschillende volmachten.
Wij konden bijvoorbeeld, wat nooit eerder kon, artikelen van onze constituties — de leefregels van onze sociëteit — , terzijde stellen en er andere voor in de plaats zetten. Dat werd dus heel opwindend.’
Annemaria vol vuur:
‘Die hele constitutie werd eerst in een voorkapittel van afgevaardigden in Nederland doorgenomen. Toen we eenmaal daarover aan de praat raakten werden onze regels, niet bijgesteld, nee, ze werden helemaal aan de kant gezet. We vonden dat alles anders moest.’
Ze heeft het over de regels die bij de oprichting van de MMZ in 1925 waren opgesteld en in 1958 uitgebreid werden en vervolgens goedgekeurd door Rome. Eén voorwaarde gold in 1967 wel: de beraadslagende zusters moesten ondanks hun enthousiasme wel binnen de perken blijven van het algemeen kerkelijk recht. Een onoverkomelijke drempel?
‘Nee’ en het enthousiasme straalt nog steeds van Annamaria’s gezicht: ‘Met dit speciale kapittel, waarbij de congregatie het hele oude koloniale systeem van de missie ging uitbannen, gold, dat het bovendien de volmacht had van VII dat je dingen zodanig mocht veranderen, zelfs als het niet helemaal volgens het kerkelijk recht was. Maar die correcties moesten wel ter goedkeuring aan Rome worden voorgelegd.’
Een tweede opwindende kans.
Ze noemt een voorbeeld:
’Eerder hadden we een strikte dagorde.
Als religieuze moest je dagelijks naar de mis en zoveel rozenhoedjes bidden. Nu werd het aan de communiteit zelf overgelaten of en wanneer je ging en wat je bad. Postulanten en novicen werden streng gescheiden gehouden in die tijd, ook van de geprofesten. Als postulant werd je van een volwassen vrouw, ik was dus 25, weer als kind behandeld. Je mocht niet alleen op reis. Je mocht niet zonder toestemming van ons terrein gaan. Je was één van een groep en daar kon je je niet van afscheiden. Ik zei altijd: het was een totalitair instituut zoals vroeger de militaire academie.
Kennis is macht
Annemaria vertelt, alsof het haar nog steeds verbaast, waarom juist zij die eervolle positie als assistent van de generaal-overste in de schoot geworpen kreeg. Zeker, ze had het een en ander gezien tijdens haar jaren in Pakistan en Birma wat de praktijk van de missie was. En als aankomend novicemeesteres had ze haar ogen in Amerika uitgekeken en de kost gegeven hoe naïef de zeer jeugdige postulanten daar waren: net van school en absoluut niet op hun taken in de missie voorbereid.
Zelf had ze evenmin een speciale scholing in de geloofsleer meegekregen. Dat ze echter een gigantische voorsprong had op iedereen, werd haar tijdens het voorkapittel en het generaal-kapittel wel duidelijk. Daarmee groeide haar zelfverzekerdheid. En die van Jane. Andere bij het generaal-kapittel betrokken zusters volgden hen in hun enthousiasme om van hun prachtige sociëteit een bij de tijd gebrachte onderneming te maken. Een organisatie die paste bij de nieuwe kijk op de wereld: de gelijkwaardigheid van mensen in andere continenten die recht hadden om te beslissen over hun eigen ontwikkeling. Geen missie meer, maar ontwikkeling en samenwerking.
‘Voor de gesprekken in Imstenrade met onze afgevaardigden had ik’, aldus Annemaria, ‘onze eigen constituties goed bestudeerd. Daar waren wij dus snel klaar mee. Wat ik ook had — hoe ik er aan kwam, weet ik niet meer —, was een boekje over het kerkelijk recht voor religieuzen. Dat was in het Nederlands geschreven en dat hadden ze in Amerika niet in het Engels. Dat kerkelijk recht begon ik te bestuderen toen we wisten dat de constituties tijdens dit speciale kapittel niet alleen mochten worden veranderd, maar dat zelfs het kerkelijk recht gepasseerd mocht worden als dit een bepaalde verandering van de constitutie in de weg stond.
Tijdens dat generaal-kapittel liep ik de hele dag met dat boekje rond. En iedere keer als er in de vergadering twijfel was over een punt, pakte ik het juiste artikel erbij. Niemand anders kon met die voorschriften uit de voeten. En omdat ik steeds als er discussie was over een artikel mijn mond opendeed en met de juiste informatie kwam, werd de discussie ook bevredigend gesloten.’
Zo werd ze gaandeweg deskundige kerkelijk recht. Zo was het ook bijna vanzelfsprekend dat, toen Jane Gates tot generaal-overste werd gekozen voor de volgende zes jaar — de eerste na de stichteres Anna Dengel vanaf 1925 —, ze direct na haar verkiezing aan Annemaria vroeg of ze haar assistente wilde worden. Niemand verzette zich. Annemaria:
‘Ik weet niet eens meer of er wel een tegenkandidaat was, zo overdonderd was ik.’
‘Ja ik was een deskundige in hun ogen. Die Amerikanen hadden dat boekje nog nooit gezien. Wisten niet eens wat het kerkelijk recht zei. Die wierpen tegen als wij iets wilden veranderen dat dat niet kon en dan zei ik ja, dat kan wel, want dan gebruikte ik weer die aanwijzing van het Vaticaans concilie, dat het wel veranderd mocht worden in het geval dat het kerkelijk recht de modernisering in de weg stond.
De realisatie
Onbeschrijfelijk bijna zijn de omstandigheden waaronder Annamaria en haar generaal-overste enkele dagen nadat zij van hun eigen plek binnen de congregatie tot dan toe — Nederland en Uganda — afscheid hadden genomen en zich hals-over-kop in Rome vestigden om aan de slag te gaan met hun hervormingswerk. ‘Wij ontdekten al gauw dat het allemaal veel ingewikkelder lag dan we tijden het generaal-kapittel hadden kunnen voorzien.’
Zelf gingen ze herhaaldelijk op reis om de zusters in de missies te helpen de veranderingen op papier, in de werkelijkheid van alledag om te zetten. Ze noemt enkele voorbeelden uit haar eigen tijd in de missie.
Het werk is buiten
‘Onze gezondheidszorg dat waren de ziekenhuizen die we gebouwd hadden. Dat moest veranderen. Onze zusters moesten buiten het ziekenhuis gaan werken. Toen ik op mijn eerste post in Rawalpindi werkte, kwamen er mensen in het ziekenhuis met uitgedroogde kinderen. Dan zei je als verpleegster: je moet ze meer water geven. Maar we wisten niet, en gingen evenmin kijken, hoe de omstandigheden thuis waren. Hadden ze wel water? Hoe schoon was dat? Was er wel eten? Dat was het medische werk. Maar hoe was de dagelijkse realiteit van die mensen? Daar hadden we geen idee van.
Dat nu was voor onze verpleegkundigen de grote verandering, dat ze buiten de ziekenhuizen moesten gaan werken. Hun status veranderde. Waar waren ze aan toe?
‘Ons eigen enthousiasme maakte ons sterk’
‘Om hen hierbij te helpen, hebben we hulp gezocht bij deskundigen die al langer bezig waren met de grote veranderingen in de Derde Wereld. Hierbij was ook Terry Waite. Wij leerden hem kennen in Uganda. Hij was de secretaris van de Anglicaanse bisschop van Kampala en socioloog. Hij werkte veel met groepen. Daarnaast wilde hij graag met zijn gezin weg uit Uganda vanwege de gevaarlijke politieke situatie onder Idi Amin. Jane en ik vroegen hem om voor ons in Rome te komen werken. Hij heeft onze zusters overal ter wereld heel goed geholpen om alle geplande veranderingen in praktijk te brengen.’
Missiewerk in verandering
Drie hoofdpunten springen uit Annamaria’s verslag naar voren, die, eenmaal in Rome, als losgeraakte bergmassa’s over hen heen leken te donderen.
Allereerst het belangrijkste, het ondersteunen van de zusters elders om het missiewerk te wijzigen en bij de tijd te brengen.
Beide andere dreigingen kwamen van dichtbij. Hadden zich binnenshuis geïnstalleerd.
Het geestelijk gezag, waaronder de MMZ als specifieke missiecongregatie in Rome viel, Propaganda Fide (PF), maakte zich breed. Twee jonge vrouwen in het rumoer van Rome, het Vaticaan, dat zelf de grote verdeeldheid uitstraalde over de resultaten van het Tweede Vaticaansconcilie.
Annemaria:
‘Wij moesten ons presenteren bij de kardinaal van PF met onze nieuwe constituties. Dat was natuurlijk niet direct na onze aankomst en daar ontdekten degenen die voor ons handelen verantwoordelijk waren in het kerkelijk bestuur, dat wij onze nieuwe constituties, die nog niet eens door hen waren goedgekeurd, al in praktijk brachten. Dat viel dus niet goed. Maar wij waren zo gedreven door onze zekerheid en ons enthousiasme van de hervorming, de steun die we van onze medezusters hadden en de zekerheid die het kerkelijk recht ons bood over het mogen wijzigen als dat noodzakelijk was, dat we ons van geen kwaad bewust waren. Ons eigen enthousiasme, maakte ons sterk.’
Emancipatie
Annemaria noemt het voorbeeld van de toestemming om geen habijt meer te hoeven dragen. In hun sociëteit hadden ze het kalm aangepakt in verband met de financiën, om de burgerkleding geleidelijk in te voeren. Tijdens een ontmoeting met een andere PF- vertegenwoordiger droeg Jane haar habijt en Annemaria een blauw mantelpakje dat ze van iemand had gekregen.
‘En passant gaf hij ons onder uit de zak dat we maar deden wat we wilden, en wees naar mij met mijn moderne mantelpak. Ik zei iets van dat het toch ongehoord was dat mannen zo lang bepaald hadden wat vrouwen moesten dragen! Hij zei niets meer. Zo zeker waren wij toen van onze zaak. Die mannen hadden zulke stereotype ideeën over religieuzen, zeker over vrouwelijke, en ook over de congregaties en ook over Christus natuurlijk. Ze waren er absoluut niet op voorbereid dat het zo kon veranderen, zoals wij de nieuwe tijd in praktijk brachten.
Het hoofd van PF was een kardinaal, die destijds zeker lid is geweest van VII, maar met de uitkomsten van het concilie waren lang niet alle kardinalen het eens. PF was een vak apart.
Je had ook een secretariaat voor de christelijke eenheid. Die mensen waren veel opener. Die waren wel enthousiast over de uitkomsten van VatII. Met hen hadden we goede contacten, ook op het gebied van de oecumene.’
Binnenshuis
Het derde punt in het voorwoord van Annemaria’s verslag is
‘de aanwezigheid van Anna Dengel in ons nieuwe huis’.
Dat gegeven werd binnen de sociëteit beschouwd als een privilege, tekende Annemaria in haar verslag op:
‘maar het werd een beproeving en een bron van ellende.’
Hetzelfde gold voor het huis dat de MMZ-stichteres had laten bouwen in Rome en waar Annemaria en Jane werden geacht zich te vestigen.
‘Dat huis, met vijftig kamers, daar zullen we het maar niet over hebben’, verzucht ze, ‘dat hing als een blok aan ons been… In ieder geval hebben wij het in 1969 verkocht.’
Annemaria aarzelt als ze vervolgt:
‘Dat onze oud-overste tijdens het generalaat van Jane veranderde van een wijze stichteres en moeder-overste in een tegenwerkende kracht heb ik pas later leren begrijpen. Toen niet. Zij had er jaren voor gevochten dat MMZ een religieuze congregatie konden zijn en volledig medisch werk mochten doen. Dat was voorheen door een heel oude kerkelijke verordening verboden voor religieuzen. Zij was heel bang dat haar overwinning van toen, door alle veranderingen, ons weer ontnomen zou worden.
Alles durven zeggen
Die jaren van ons in Rome, was zij vaak de oorzaak van onze tranen, de harde woorden die vielen en de angsten die we uitstonden dat ze Jane en mij wilde laten wegsturen. Onze reactie tegenover haar als ze ons weer eens voor de voeten liep was steevast: ‘Maar wij zijn door het kapittel gekozen’. Die hoorde voor haar als een vloek.
Ja, waar haalden wij toen onze power vandaan? Misschien juist dat gevoel van onrecht, van jaren klein te zijn gehouden als volwassen vrouwen? Maar toen durfden we alles te zeggen. Tegen Iedereen.’
Dit en heel veel meer speelde zich ruim vijftig jaren geleden af. De generaal-overste van 1999, Elizabeth Koonthanam vroeg Annemaria en Jane die lange periode, zoals die zich in hun geheugen uitstrekte, om te zetten in een schriftelijk verslag. Ik kan niet nalaten Annemaria te vragen of het nu, na vijftig jaar geschiedenis, niet eens tijd wordt de inhoud van dit verslag te publiceren? Wat kan daar tegen zijn?
In deze tijd van onverschilligheid, ontkerkelijking, uitstervende congregaties in het moderne Europa, nog één keer lezen over het enthousiasme, het lef en de voortvarendheid, die vrouwen uit deze missie-sociëteit toen hadden en toonden. Een geschiedenis om door te geven.
——-
Zuster Annemarie de Vreede
20-12-1927 Pijnacker
12-09-1952 ingetreden Imstenrade Heerlen
verpleegster, vroedvrouw
Pakistan, Birma, Philadelphia, Washington, Rome
Amsterdam
Noten
[1] https://www.districtmedischemissiezusters.nl
[2] https://nl.wikipedia.org/wiki/Medische_Missiezusters
[3] https://www.districtmedischemissiezusters.nl/MMZ_magazine.pdf