‘Der Mensch ist gewaltig an Kraft seiner Seele’
Sieth Delhaas
Twee lezingen voor de Oecumenische Werkgroep Diepenveen
december 2013 en januari 2014
Inleiding
In de aankondiging voor deze avond staat dat ik u kom vertellen over de intrigerende vrouw Hildegard von Bingen. Ik ben uitgenodigd omdat iemand mij enthousiast over haar hoorde vertellen. En om de verwachting die zij had, dat ik met mijn verhaal iets kan bijdragen aan het thema waarmee de Oecumenische Werkgroep Diepenveen (OWD) dit winterseizoen bezig is. Daarin gaat het om de religieuze begrippen gebed en meditatie. En aan die beide, gebed en meditatie zullen hart, hoofd en handen van de mensen die daaraan mee willen doen, uitdrukking gaan geven.
De vraag van degenen die mij hebben uitgenodigd is: welke rol zou de 12e eeuwse abdis uit Bingen kunnen spelen in het winterprogramma van het 21e eeuwse Nederlandse Diepenveen?
Bidden, zegt de aankondiging van het winterprogramma van de oecumenische werkgroep, is ook stilte, meditatie en mystiek.
- Zouden we voor dat laatste bij Hildegard von Bingen moeten zijn?
- Wie van u heeft wel eens meer van haar gehoord dan haar naam en dat ze abdis was?
- En wat hebt u dan gehoord?
- Maakte u dat blij? En hebt u ooit gedacht dat ze iets in uw leven zou kunnen betekenen?
- We gaan dat vanavond, en in januari nog eens een avond, onderzoeken.
Toen ik in 1990 cursussen begon te geven over vrouwengeschiedenis en ik ook het leven van Hildegard van Bingen behandelde, deed ik dit vanuit de invalshoek: waarom zijn al die vrouwen nooit tot de kerkgeschiedenis doorgedrongen? Toen was er in onze contreien nog betrekkelijk weinig onderzoek naar haar gedaan.
Nu breng ik Hildegard van Bingen naar voren vanuit een andere invalshoek. Vanuit de vraag van de OWD: kunnen het leven van Hildegard von Bingen, haar beelden, haar woorden, én de muziek niet te vergeten, ons ondersteunen als we bezig zijn met gebed en meditatie? Twee spirituele uitdrukkingswijzen waarbij hoofd, hart en handen een rol zouden kunnen spelen.
Vertellen over Hildegard gaat niet zomaar. Als ik zonder inleiding zou beginnen te vertellen hoe geniaal en veelzijdig ze was: als mystica, natuurkundige, abdis van twee vrouwenkloosters, profetes, dichteres, componiste en arts, zou u er weinig aan hebben. Ik wil het verhaal over Hildegard vooral verbinden met de tijd waarin haar geestelijke erfenis ontstond. Dus de geschiedenis waaruit zij voortkwam – waaruit wij ook voortkomen. En de tijd waarin wij leven en welke geestelijke erfenissen wij hebben.
Twijfelaars
Binnenkort start er in de Diepenveen nog een leeskring, of misschien is deze al begonnen. Daar staat het boek van emerituspredikant Carel ter Linde centraal. De meesten van ons kennen hem waarschijnlijk als de voorganger die een rol speelde bij huwelijken van Nederlandse prinsen. Het boek heeft de titel ‘Wat doe ik hier in Godsnaam’. Het boek gaat over vele vragen waar veel gelovigen in onze tijd al zo’n halve eeuw openlijk of verborgen mee worstelen. Door de vragen, waarop deze ‘twijfelaars’ van de diverse kerken geen antwoord krijgen, verlaten steeds meer mensen de kerk.
In zo’n tijd van twijfel leefde Hildegard. En de mensen van wie we weten dat ze moeite hadden met de leer van het christelijk geloof waren vooral geleerden. Mensen, meestal mannen, die hadden gestudeerd. Er waren toen nog geen burgers. De wereld bestond uit drie standen: de geestelijkheid, de adel, de boeren. De twijfelende gelovigen waren dus voornamelijk geestelijken en adelijken die een studie aan een academie hadden gedaan of een privéleraar hadden. Dat was al eeuwen mode bij de adel: men had een hoffilosoof of -geestelijke die de kinderen onderwees. In die tijd was er in het christelijke Europa tot en met de stad Constantinopel, het huidige Istanbul, slechts één kerk: de katholieke.
Programma
Vanavond ga ik een stuk vertellen over: De cultuurgeschiedenis waarin en waardoor Hildegards leven betekenis krijgt. Daarna hoort u haar eigen levensgeschiedenis. De feiten vooral.
In januari 2014, de tweede avond, wil ik met u kijken naar haar werk, haar visioenen, maar ook hoe ze in het dagelijkse leven omging met haar medezusters; met de stromen mensen die naar haar klooster kwamen voor raad, zorg en hoop. We willen ook kijken naar haar contacten met machtige mannen als de Duitse keizer Frederik Barbarossa, de paus, andere kerkheren en monniken.
Aanloop
Om de intellectuele en religieuze ontwikkeling van Hildegard enigszins te kunnen begrijpen zal ik ver terug gaan: naar 400 jaar voor onze jaartelling. En van daaruit naar de eeuw van Hildegard: de 12e eeuw.
In onze tijd zijn er veel mensen, de meesten misschien wel en die zijn misschien ook in de oecumenische gemeente Diepenveen te vinden, kunnen moeilijk of helemaal niet meer in de god van de Bijbel geloven. Want in de Bijbel, vinden zij, staan dingen die je niet met het menselijk verstand kunt bevestigen. Ik hoor ouders hetzelfde zeggen over hun kinderen en kleinkinderen. Velen kunnen om die reden ook de kerk niet — meer — serieus nemen. De kerken worden steeds leger. Dat is de situatie vandaag.
Toch is de behoefte aan spiritualiteit, zegt men, aan meditatie, religiositeit misschien nooit zo groot geweest als de laatste decennia. Iedereen lijkt het er over te hebben.
Filosoof Aristoteles
Iemand die ruim 23 eeuwen geleden nadacht over ditzelfde probleem: of je al dan niet kunt geloven in zaken of ideeën die je met je verstand niet kunt verklaren of bevestigen, is de filosoof Aristoteles.
Hij werd geboren in het Griekse Macedonië en leefde van 384-322 vC. Samen met een andere beroemde filosoof, Plato, een jaar of veertig ouder dan hij (circa 427 – 347 vC) discussieerde hij onder andere over deze zaken.
Wat voor filosoof was Aristoteles? Hij had een positieve grondhouding tegenover de wereld. Hij had het gevoel dat hij deel uitmaakte van een levende, geïntegreerde, kosmos, dat wil zeggen: een kosmos waarin alles met elkaar samenhing en een geheel vormde. De kosmos als totaliteit waarvan je de grondbeginselen kon begrijpen door te redeneren vanuit de dingen die je zag, hoorde, voelde, rook, proefde. De werkelijkheid bestond volgens hem uit substanties: uit een grondstof, materiaal of stof. Iedere substantie voor zich is een ondeelbare en unieke mengeling van vorm en materie. Al die substanties, een boom, een plant, een dier, een mens, een ster, zijn ieder voor zich bezig hun natuurlijke aanleg te verwezenlijken. In de kosmos van Aristoteles is datgene wat je met je zintuigen waarneemt en waarover je door te redeneren je een oordeel probeert te vormen, wel zo ongeveer waar het leven uit bestaat.
Aristoteles heeft zo’n 150 boeken en nog veel meer artikelen, studies en verhandelingen geschreven over alles wat hij in de wereld om zich heen zag. Over de mens, de natuur, de hemellichamen en over de ziel en de metafysica. Dat wat we de onzichtbare werkelijkheid noemen. Hij was een duizendpoot. Een genie. En, zeggen de mensen die zijn werk hebben bestudeerd, het is opvallend hoe redelijk, hoe verstandig hij over de ‘substanties’ schrijft. Hij schrijft heel kalm, vindt men, hij doet geen extra moeite om mensen van zijn inzichten te overtuigen. Doelbewust is hij wel.
Aristoteles zegt nooit: ‘God sprak tot mij’, alsof hij daarmee mensen eerder zou kunnen overtuigen van zijn gelijk. Zijn toon, zijn manier van spreken is er een van een ontwikkeld, denkend mens die spreekt tot of schrijft voor even ontwikkelde en denkende mensen als hij zelf.
Aristoteles ziet de mens vooral als een denkend wezen, begaafd met verstand. Hij denkt dat die mens, als hij/zij eenmaal de waarheid van iets heeft onderkend, deze ook zal accepteren. En als de mens die waarheid heeft geaccepteerd, dat zij/hij er ook naar zal handelen. En overal waar de mens het licht van zijn intelligentie zal laten schijnen, zal de mens de beginselen ontdekken van ordelijke veranderingen. Hoe alles in de natuur en de mensen gevormd is, hoe ze functioneren, hoe ze ontstaan en vergaan. Hoe bepaalde oorzaken gevolgen hebben.
Kortom er is bijna niets waarover Aristoteles niet zijn licht heeft laten schijnen.
Iemand die in onze eeuw een schitterend boek over Aristoteles werk heeft geschreven zegt: “Als je Aristoteles leest, dan verlies je het ‘al te menselijke’ minderwaardigheidsgevoel dat ons door de meeste oude godsdiensten en door veel moderne wetenschappen is ingeprent”. Aristoteles geloofde niet, zoals vele anderen juist wel geloofden, dat zintuiglijke indrukken op zichzelf misleidend zijn. Integendeel zintuigen leveren ons het bewijsmateriaal dat ons in staat stelt met elkaar te praten op basis van gedeelde ervaringen.
Ik noem hierbij een voorbeelden uit onze eigen tijd. In de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn er in Nederland voor het eerst talloze gespreksgroepen ontstaan over levenservaringen waar mensen voorheen nooit over durfden spreken. Over huwelijksproblemen, seksueel misbruik, homoseksualiteit. Als iemand er voorheen wel over sprak werd hij/zij zelf als schuldige of outcast gedoodverfd. Maar toen deze vrouwen en mannen in de jaren tachtig met elkaar over hun problemen gingen spreken, werden hun zintuiglijke ervaringen met elkaar gedeeld. Het werden verhalen. En de verhalen werden waarheid. Ze werden geloofd. Zoals Aristoteles zei: zintuiglijke indrukken leveren ons het bewijsmateriaal dat ons in staat stelt er met elkaar over te praten als ervaring. De verhalen van die mensen werden zo deel van de gemeenschappelijke Nederlandse geschiedenis.
Aristoteles vond de kosmos zoals die zich voordeed zinvol, betekenisvol. Wéten betekende voor hem de oorzaken van de dingen begrijpen. En dat begrip is mogelijk, niet omdat de mens van nature slim is, maar omdat de kosmos in zekere zin ook ‘slim’ is. Want er bestaat een diepgaande overeenkomst tussen de manier waarop de wereld functioneert en waarop mensen functioneren.
Aristoteles beriep zich als wetenschapper op het ultieme gezag van de rede, het verstand. Als theoloog, dus als iemand die spreekt over het ‘onzienlijke’, houdt hij staande dat er in de kosmos bedóeling heerst.
Geloof Aristoteles dan in God? Het antwoord is ja en nee. Enerzijds bestaat er volgens hem een Opperwezen, enkelvoudig, onstoffelijk, onveranderlijk, eeuwig en volmaakt. Anderzijds is deze god, ondanks zijn schijnbare gelijkenis met de Eeuwige van de Abrahamitische godsdiensten (jodendom, christendom, islam), geen schepper en geen verlosser. Hij is geen transcendent wezen dat buiten het heelal bestaat en naar believen ingrijpt in de natuur en de geschiedenis.
Nee, Aristoteles’ god is een ‘insider’, een onderdeel van het universum, uniek, maar te vergelijken met het hart of het brein van de mens of als een motor. De functie van Aristoteles’ god is: alles in het universum ertoe te brengen zichzelf zo ver te actualiseren als zijn aard toelaat. Die taak voert Aristoteles’ god niet actief uit, maar passief door zijn aantrekkingskracht.
Een nieuwe godsdienst
Ik ga nu met grote stappen de geschiedenis door om bij Hildegard von Bingen te komen. Het ‘wereldrijk’ van de Griekse Alexander de Grote bij wie Aristoteles een tijdje hoffilosoof was, stort nog tijdens zijn leven in. Het Romeinse Rijk neemt de plaats in van het Griekse Rijk in. Binnen het machtsgebied van dat nieuwe Romeinse rijk wordt ongeveer 300 jaar later Jezus van Nazareth geboren binnen het Joodse volk.
Evenals in het Griekse rijk was er ook binnen het Romeinse niet veel rumoer om het dienen van verschillende goden. Ieder had of koos zijn eigen god, per stad of streek. Restrictie van de Romeinen was dat de keizer uiteindelijk het laatste woord had (verering). De Joden hadden een god, met een al eeuwen durende geschiedenis.
De joodse man Jezus – zijn geboorte gaf het begin van onze huidige jaartelling aan — probeerde de laatste drie jaar van zijn leven mensen op te roepen tot een ander leven. Zie het Tweede Testament van de christelijke bijbel. De Jezusbeweging die na zijn dood ontstond breidde zich zo snel uit in het Middellandse Zee gebied dat al ongeveer 300 jaar later de Romeinse keizer Constantijn de christelijke godsdienst uitriep tot staatsgodsdienst.
Al vrij snel na Jezus’ dood ontstonden er discussies over de ware bedoelingen van Jezus boodschap. De discussie tussen de apostelen Petrus en Paulus kennen we uit het Nieuwe Testament. Daarna waren de discussies niet meer van de lucht. Kerkvaders, filosofen. woestijnvaders, bisschoppen, kardinalen en abten discussieerden. De beweging die ontstond vanuit vrijwel ongeletterde vissers, uitgezonderd Lucas, de arts, en Paulus, die meer intellectueel was geschoold, dijde uit tot een macht. De kerk met als hoofdzetel Rome, waar ook de Romeinse keizers zetelden.
Die vooral bestuurlijke organisatie zag het als haar taak om al die gelovigen op één lijn te houden wat hun belijdenis betrof. Wie even iets verkondigde dat verschilde van een tijdens een concilie of kerkvergadering vastgelegd geloofspunt, kreeg problemen. Wie spijt toonde over zijn dwaling mocht weer meedoen. Wie ketters bleef wachtte de dood. Overal waren spionnen.
In die duizendjarige discussies binnen het nieuwe christelijke geloof, tot Hildegards geboorte, ging het dus om de rechtzinnigheid van het geloof. Hoe meer geleerden er mee gingen discussiëren, hoe meer argumenten er werden aangedragen. Het bijzondere is dat door al die eeuwen discussie heen altijd opnieuw de filosofie van Aristoteles een rol speelde.
De oplossingen die de theologen bijvoorbeeld bedachten en formuleerden over de goddelijke status van Jezus, over de schepping van de aarde, over het leven na de dood en vele andere dogma’s, probeerden ze door of de filosofie van Aristoteles – en ook van andere vroege filosofen — te gebruiken of door deze juist te verbieden.
Maar de kerk was niet overal de baas. Op bepaalde academies en later universiteiten, zoals die in Parijs of in Antiochië, of Constantinopel het huidige Istanbul, of universiteiten tot in Spanje, of in het Noord-Afrikaanse Alexandrië, gingen de discussies voort.
Augustinus
De uit Noord-Afrika afkomstige kerkvader Augustinus (354-430) speelt in die discussie, al voordat het Romeinse rijk in 476 instort, een heel belangrijke rol. Eén van zijn standpunten wordt bepalend in de christelijke theologie. Een standpunt dat volkomen in tegenstelling is tot wat Aristoteles dacht. Kerkvader Augustinus zegt:
‘Alle informatie over de fysische, de natuurlijke wereld die God wilde dat de mensen zouden krijgen, heeft God in duidelijke taal opgeschreven; dat wat niet onmiddellijk duidelijk is, daarvan wil God niet dat de mensen het weten.’
Met die conclusie van Augustinus werd in feite een einde gemaakt aan de traditie van wetenschappelijk onderzoek naar het goddelijke die in de klassieke Oudheid was begonnen, die eeuwenlang was doorgegaan. En die Aristoteles met zijn filosofische inzichten zo ingrijpend had beïnvloed.
Chaos
Na de val van Rome, veertig jaar na de dood van kerkvader Augustinus, verloedert West-Europa door de Volksverhuizing. Vreemde volken, barbaren en vandalen genoemd, vestigen zich in voorheen al behoorlijk gekerstende gebieden. De wetenschap, daar waar boeken worden geschreven en onderzoek wordt gedaan, trekt zich terug in de overgebleven kloosters.
In die verloedering en soms regelrechte strijd tegen christendom en andere godsdiensten nemen sommige geleerden de wijk naar onder andere Perzië, het tegenwoordige Iran. Deze geleerden konden twee boeken van Aristoteles redden, die in de ‘christelijke wereld’ al verboden waren: het boek over de ziel en het boek over de ‘onzienlijke wereld’. In Perzië worden deze boeken in de loop van de tijd vertaald in het Syrisch, het Aramees, het Arabisch en het Hebreeuws. Arabische geleerden die niet zoveel last hebben van godsdienstige correcties nemen de vertalingen vanuit Perzië mee naar veiliger oorden.
Eeuwen later, als West Europa de verloedering weer wat te boven komt, ontstaat er in de tiende eeuw een andere strijd. Een strijd om het recht kerk en wereldlijke heersers, wie kardinalen, aartsbisschoppen en abten van kloosters mag benoemen. Die door adellijke telgen van belangrijke families fel begeerde ambten worden duur betaald aan de kerk met grond, die dan nog in het dun bevolkte Europa ruim voor handen is. Grond die macht geeft aan de adel. Die macht en rijkdom wil de kerk ook hebben. Kerkelijke ambten worden verkocht voor grond. ‘Landgrabbing’ heet dat tegenwoordig als we het over Afrika hebben. In feite ging de strijd tussen Rome en de Duitse keizer vooral over macht en grootgrondbezit.
Zo ziet de wereld eruit waarin Hildegard in 1098 het levenslicht ziet.
Een aan visioenen lijdende non
Nu ik toe ben aan de levensgeschiedenis van Hildegard von Bingen, zou ik het liefst beginnen voor te lezen uit diverse boeken. Uit het boek (1982) bijvoorbeeld van musicologe Etty Mulder, die Hildegard een ‘genie uit de Middeleeuwen’ noemt. Of uit het boek van de Zwitserse Ingrid Riedel, godsdienstpsychologe, die Hildegard aankondigt als ‘profetes van kosmische wijsheid’. Auteurs die met doordachte en schitterende woorden over de kloosterzuster schrijven.
Vooral het boek van Etty Mulder heb ik hoog. Zij positioneert zichzelf als agnoste, iemand die het bestaan van god ontkent. Toch schrijft ze met diep respect over Hildegard. Want, laten we wel wezen, een non in de middeleeuwen die ‘lijdt aan visioenen’ zoals dat toen vaak werd genoemd, daar moet je toch met enig wantrouwen tegenaan kijken in de 21e eeuw.
Ik lees eerst een stukje voor, dat Hildegard opschreef terwijl ze een stem hoorde die tot haar sprak. Met die woorden proberen wij de realiteit binnen te gaan van wat deze vrouw ongevraagd is overkomen.
‘Wij zijn de krachten van God
En wij blijven in God
Wij vechten voor de heerser van de heersers
En scheiden het kwade van het goede.
Want wij verschenen bij de eerste strijd,
Waar wij overwinnaressen werden
Toen hij die boven zichzelf wilde vliegen te pletter stortte.
Laten wij ook nu vechten
Om hen die ons aanroepen te steunen
En de duivelse kunsten te vertrappen
En om hen die ons willen navolgen
Naar zalige verblijven te leiden
Scivias III, 13, 9
Hildegard wordt als tiende kind in 1098 geboren in een adellijk gezin in Bermesheim. Een plaats gelegen in de driehoek zo’n 30 km ten Zuiden van de stad Mainz en het plaatsje Bingen, dat tegenwoordig een wijk van het toeristische stadje Rüdesheim is.
Haar ouders zijn Mechtild en Hildebert. Van hem wordt vermeld dat hij vrijheer is van Bermesheim en landeigenaar. Hildegards geboortehuis is mogelijk een kasteel, maar in elk geval een groot stenen huis met daaromheen flink wat landerijen. In dat gebied tussen uitgestrekte velden en wijnbergen woont het meisje tot haar achtste jaar. De geschiedenis vermeldt dat ze door haar ouders als een soort tiende penning aan de kerk wordt afgestaan om te worden voorbereid op een bestaan als kloosterzuster.
Of dit argument van die tiende penning juist is weet ik niet zeker. Mogelijk is ook, dat is mijn eigen argumentatie, dat haar gave om ‘vreemde dingen’ te zien de werkelijke aanleiding was, of in elk geval één ervan om haar in een klooster onder te brengen. In de loop van haar boeken vertelt Hildegard vaak over zichzelf. Als ze begint te vertellen hoe de visioenen haar overkomen, herinnert ze zich een moment toen ze nog thuis was. Ze was een jaar of vijf. Ze had zomaar overdag vreemde dingen gezien en ze vertelde die onbekommerd in het gezin. Ze zegt: ‘ik zag dat mijn ouders schrokken en toen besloot ik niets meer te vertellen.’
In de kerk van die tijd was de inquisitie al actief. Van 379 af werd er al inquisitie, dat wil zeggen, onderzoek naar ketterse ideeën, gedaan. Kinderen en mensen met vreemde ervaringen die maar eventjes zouden kunnen verwijzen naar ketterse neigingen liepen altijd gevaar.
Op haar achtste werd Hildegard gebracht naar een jonge vrouw — eigenlijk een meisje nog in onze hedendaagse begrippen — maar toen al een huwbare vrouw van veertien jaar, die als kluizenares woonde op het terrein van een in aanbouw zijnd Benedictijner mannenklooster op de Disibodenberg.
Even moet ik terug naar het moment toen het vijfjarige meisje Hildegard besloot om te zwijgen over het zien van vreemde beelden. Dat werd het begin van ruim vijfendertig jaar zwijgen over haar visionaire gaven.
Uit dat feit, het bewuste zwijgen, concluderen onderzoekers nu dat Hildegard dus van nature visionaire is. En daaruit blijkt dat ze gewoon een kind van haar tijd was (Van Schaik). Velen hadden in haar tijd de gave van visioenen zien. Ze is dus niet zo’n aparte vrouw als wij in onze tijd geneigd zijn te denken. Bovendien zijn haar visionaire gaven geen mystieke visioenen die je jezelf kunt verwerven door bijvoorbeeld mystieke oefeningen te doen.
Er is echter met haar visioenen wel iets bijzonders aan de hand. Ze ‘schouwt’ niet alleen, maar ze verklaart ook wat ze ziet. Ze legt die schouwingen uit. En dat is bijzonder in haar tijd. Ze geeft een soort visionaire exegese. En Volmar zal daar ongetwijfeld een grote bijdrage aan hebben geleverd. (Wie Volmar is, vertel ik later).
Het klooster waar haar ouders Hildegard naartoe brengen, was al sinds ongeveer het jaar 700 een heilige plaats. Deze was gesticht door een Ierse monnik die vanuit zijn land naar Duitsland was gekomen om de bevolking te kerstenen. Hij woonde in een kluis, kwam er bijna nooit uit en andere mannen die hem wilden navolgen, gingen op die berg hun eigen kluis bouwen. Precies enkele jaren voordat Hildegard naar Juta werd gebracht, in 1100, begonnen Benedictijner monniken er hun klooster te bouwen. De bouw duurde tot 1143.
Jutta, de jonge kluizenares die daar al enkele jaren woonde, was ook van adellijke huize. Ongeveer tegelijk met Hildegard werd er nog een meisje aan haar zorg toevertrouwd, even oud als Hildegard, maar haar naam wordt nergens genoemd.
Ik spreek over een meisje van 14 jaar. In die woorden zitten allerlei vragen verpakt vanuit mijn 21e eeuwse gezichtspunt:
- kan zo’n meisje twee van die kinderen opvoeden?
- wat moeten ze in die kluis?
Vorige week las ik nota bene een opmerking in een wetenschappelijk boek dat Hildegard ingemetseld werd in een kluis. Maar bij Hildegard lijkt daar geen sprake van te zijn geweest.
- vanaf het moment dat Hildegards ouders haar naar de Disibodenberg brachten was het de bedoeling dat Hildegard kloosterzuster werd. Hoogstwaarschijnlijk was het een afscheid voor altijd. Heeft Hildegard er zich op verheugd?
Hildegards ontwikkeling
Met het oog op haar toekomst bestond het onderwijs in de kluis allereerst in het leren van de ‘regel van Benedictus van Nursia’. Een regel is niet een eenregelige opdracht die de 6e eeuwse heilige en stichter van het westerse kloosterleven tijdens zijn leven had opgesteld. Van monniken en zusters die kozen voor de Benedictijner orde werd verwacht zich te zullen houden aan regels. Ze legden de bijvoorbeeld de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af aan de abt of abdis.
Hun leven bestond uit bidden en werken. Daarnaast moesten zij zich bekwamen in de lectio divina. Dat is een manier van bijbel lezen vooral — en andere religieuze teksten — waarin vier stappen belangrijk zijn.
- Stap 1, de lectio: het hardop en langzaam lezen van de tekst. Een soort proeven van de tekst.
- Stap 2 de meditatio: het overwegen van de tekst. Men onderzoekt welke kernwoorden erin klinken. En hoe jij die ervaart.
- Stap 3, de oratio: het gelezene wordt in een grotere ruimte gezet. De lezer opent zichzelf voor nieuwe inzichten.
- Stap 4, de contemplatio: het moment waarin de lezer tot een creatief inzicht komt. Het moment dat lezer voorbij de eigen grenzen van beperkt weten wordt meegenomen.
De regel van Benedictus heeft een afgewogen ritme van drie fasen per etmaal van acht uur bidden, acht uur werken en acht uur rusten.
Ik vertel deze informatie omdat ik denk dat deze manier van lezen garant staat of misschien wel de basis is geweest van Hildegards onbegrijpelijke hoeveelheid kennis die zij in haar leven heeft opgebouwd en heeft weten te gebruiken.
Ik denk daarbij ook hoe zij in staat was de concentratie op te brengen om de zo’n honderd visioenen die ze heeft gehad tegelijkertijd te horen, te zien en te noteren.
Daarnaast is ze hoogstwaarschijnlijk — dat schrijft musicologe Etty Mulder in haar boek — naast de religieuze lessen ook geschoold in de ‘artes liberalis’, de wetenschappelijke vakken die op de kathedraalscholen en later ook op de universiteiten werden onderwezen. Wie haar die lessen gaf, Jutta óf Volmar, die behalve haar biechtvader ook haar leermeester is geweest, wordt nergens vermeld.
Op haar vijftiende wordt Hildegard officieel aangenomen als kloosterlinge. Gaandeweg komen er meerdere zusters naar de Disibodenberg. Adellijke meisjes uit de omgeving.
Als Jutta in 1136 overlijdt, kiezen de zusters Hildegard, dan 38 jaar oud, als abdis.
Als je daar staat op die Disibodenberg, nu een monument van rotsblokken op de top van een afgevlakte berg, de kluis van de nonnen nog rechtovereind, dan vraag je je af hoe het leven zich daar tien eeuwen geleden heeft voltrokken.
Hoe hebben de vrouwen gekookt, hoe kwam Hildegard aan de boeken die ze las? De Disibodenberg, dat is bekend, had een beroemde bibliotheek. Een eindje verderop was een nog groter klooster op de Jacobsberg bij Mainz, met een nog beroemder bibliotheek en later, toen Hildegard haar eigen bibliotheek had op de Rupertsberg, werden ook van uit die bibliotheken met haar boeken uitgewisseld. Boeken — de boekdrukkunst was nog niet uitgevonden in Europa — dikke, onhandige handgeschreven samengebonden folianten. Peperduur. Eén boek kon je ruilen voor een weeksalaris van een hoge ambtenaar of twee kerkelijke gezangboeken tegen het jaarsalaris van een professor!
En hoe ging het met het geheim van Hildegard op die Disibodenberg tussen de meisjes? De zwakste schakel in de kluis van de zustergemeenschap is de biecht. Hildegard verzwijgt, zegt men, zelfs voor Jutta de beelden die zich aan haar voordoen. Maar dan in het jaar 1141 — Jutta is al overleden, Hildegard is abdis — kan ze er niet meer onderuit. In een flits doet zich iets aan haar voor dat niet langer te verzwijgen valt. Eindelijk, neemt ze Volmar in vertrouwen en pakt ze haar schrijfgerei en begint te schrijven:
Visioenen
In het jaar 1141 na de menswording van God, toen ik tweeënveertig jaar en zeven maanden oud was barstte de hemel open in een vurig licht.
Het doorstroomde heel mijn geest en het doorgloeide mijn hart als een vlam die niet echt brandde maar alleen verwarmde, zoals ook de zon iets waarop zij haar stralen richt, verwarmt.
En plotseling ontsloot zich voor mij de betekenis van de psalmen, van de evangeliën en van de overige boeken uit het oude en nieuwe testament.
Dit alles zag en hoorde ik, maar toch kon ik er niet toe komen het op te schrijven. Niet uit onwil, maar uit een twijfel zó hevig, dat Gods gesel mij op het ziekbed wierp.
Eindelijk bracht ik daar, door grote pijnen neergeslagen, mijn hand tot schrijven.
Toen keerden mijn krachten terug.
Pas toen herstelde ik van mijn ziekte.
Die ervaring, het begrijpen van de ware betekenis van de psalmen, de evangeliën geeft haar het lef om naar buiten te komen met haar gave van visioenen.
Ze legt er zelf telkens weer de nadruk op dat ze de visioenen krijgt als ze helder wakker is zowel overdag als ‘s nachts, met open ogen en ze ziet alles in kleur, ze hoort de stem, de muziek. Het ‘zien’ legt ze uit als een ‘zien’ in haar ziel, en ze raakt ook niet in extase. Daardoor heeft ze haar ‘zien’ waarschijnlijk zo lang stil kunnen houden. Maar nu moet ze ermee voor de draad komen. Ik lees bij een hedendaagse onderzoeker dat ze in haar tijd juist daarom geloofwaardig was omdat niet in extase raakte. Terwijl dit zo veel andere vrouwen en mannen wel overkwam. Dan was je toch meer verdacht van een schijnvertoning.
Hildegard en Volmar, haar jongere biechtvader, gaan samen aan het werk. Van 1141 tot aan zijn overlijden in 1173, 32 jaar lang, dicteerde Hildegard aan Volmar het grootste deel van haar visioenen. Hij schreef wat zij vertelde tijdens het ‘gezicht’ in correct Latijn.
Van 1141 tot 1151 werken ze aan haar eerste visioenenboek. Eind 1147 komt ze met de visioenen naar buiten omdat daar in de visioenen zelf steeds sterker op wordt aangedrongen. Als Hildegard blijft aarzelen, komen er weer ernstige ziekteverschijnselen. Dan schrijft ze, als ze al vijf jaar aan haar boek werkt, aan de allerbekendste abt van Europa, aan de Cisterciënzer abt Bernard van Clairvaux in Frankrijk. Zelf heeft hij zich jaren geleden los gemaakt van het beroemde Benedictijner klooster in Cluny, omdat hij vond dat zij daar de regel van Benedictus verwaarloosden.
Nogmaals, wij kunnen in onze tijd en in de streken waar wij wonen, waar vrijheid heerst en mensenrechten tot op zekere hoogte worden gerespecteerd, niet beseffen hoe gevaarlijk het was voor Hildegard om haar gaven openbaar te maken. De inquisitie is overal. Een vrouw kan dit alles niet zonder risico’s doen. Ze zet bovendien haar aanzien dat ze zich binnen haar eigen klooster heeft verworven, op het spel.
In de brief aan Bernard stelt ze zich op als een ‘indocta’, als een niet-geleerde vrouw. De Cisterciënzer abt schrijft terug en zegt haar verder te gaan met schrijven en haar teksten vooral naar buiten te brengen, want: ‘wij verheugen ons met u over de genade Gods die in u is.’
En dan wordt haar leven een achtbaan. Bernardus neemt haar brief mee naar het concilie in Trier. En paus Eugenius III, aan wie ze na de bemoedigende woorden van Clairvaux een aantal van haar visioenbeschrijvingen stuurde, leest er zelf uit voor. Tussen al die prelaten noemt hij Hildegard de Duitse profetes en zegent haar werk.
Gevolgen
Aardige paus? Deels. Het hoort bij de strategie van paus Eugenius III. Er is overal in Europa ontzettend veel kritiek op het goddeloze leven van de geestelijkheid in die tijd. Allerlei ketterse groepen steken de kop op. Juist vanwege de levensstijl van de geestelijkheid. Paus Eugenius III speelt het spel van de verdeel-en-heerstactiek. Hildegard hoort bij degenen die hij inpalmt. Anderen eindigen op de brandstapel.
Hildegards moreel gaat na de bevestiging van de paus met sprongen omhoog. Haar angst voor een onbekende toekomst slaat om in concrete plannen. Ook hier is er sprake van een aangezegd plan. Ze moet een eigen klooster beginnen. Ook dit houdt ze geheim. Maar blindheid en staar dwingen haar alweer en drie jaar later komt ze met haar plannen naar buiten.
Wat is er aan de hand? De adellijke vrouwen die het kloosterleven met Hildegard op de Disibodenberg delen hebben, zoals het behoort, van hun ouders de bruidsschat voor hun kloosterleven meegekregen. Heel wat landerijen in de buurt van Mainz behoren aan het vrouwenklooster op de Disibodenberg. En Hildegard wil zelfstandig worden en haar eigen plannen, die samenhangen met haar visioenen, realiseren. Zij heeft haar zinnen gezet op een kale vlakte aan de oever van de Rijn. Aan de voet van de Rupertsberg bij Bingen.
De abt van de Disibodenberg waar ze dus al vanaf haar achtste jaar woont, zit haar tot zijn overlijden dwars. Hun conflict draait niet alleen om het gezag van de abt. De abt zal bij het vertrek van Hildegard en haar zusters de inkomsten van de bezittingen van de adellijke zusters gaan missen. Hij zal de inkomsten missen die de bekendheid van Hildegard, ook door haar medische kennis, zijn klooster brengen. Bovendien kan hij het niet uitstaan dat Hildegard visioenen heeft en hij gelooft er bovendien niets van dat ze die heeft.
Dat laatste is eigenlijk ook niet zo vreemd als Hildegard zo lang verborgen heeft wat haar overkomt.
Etty Mulder geeft in haar boek een aantal voorbeelden van de vlijmscherpe brieven die heen en weer gaan tussen de Disibodenberg en de Rupertsberg waar Hildegard intussen haar eigen klooster heeft gevestigd. Maar ook andere monniken van Disibodenberg doen hun best om Hildegard terug te wijzen naar het inferieure niveau waarop ze, vinden zij, eigenlijk als ongeletterde, niet wetenschappelijk onderlegde vrouw, thuishoort. Als abt Kuno van de Disibodenberg in 1155 sterft, geeft de nieuwe abt Hellinger Hildegard het goederenboek van zijn klooster als symbool van de teruggave van al haar grondbezit.
Op eigen terrein
Het klooster dat in 1150 verrijst op de Rupertsberg wordt één van de modernste kloosters uit die tijd en komt tot grote bloei. Er is een tekst van Wibert van Gembloux, een Vlaamse monnik, die gedurende de laatste jaren van Hildegard’s leven haar secretaris is:
… dit klooster is niet door een keizer of een bisschop, niet door een der rijken of machtigen der aarde, maar door een eenvoudige zwakke vrouw gesticht. Binnen korte tijd heeft het zich zowel naar de geest als naar uiterlijke vorm zo hoog ontwikkeld, dat het geen waarde ontleent aan pracht en praal maar aan statige, ruime gebouwen waarin men in verschillende werkruimten waterleiding heeft aangelegd (…) Niet alleen voor de vele gasten die in een godshuis nooit ontbreken, en voor de vele bedienden, maar ook voor de vijftig zusters is voorzien in al wat nodig is op het gebied van kleding en voedsel.
In deze behuizing maken we kennis met een andere kant van Hildegard: de sociale, zeggen wij in onze tijd. De Liefde, met een hoofdletter, die zij in alle mogelijke vormen krijgt doorgegeven in haar visioenen, realiseert zij zelf in de zorg voor anderen. Dat wil niet zeggen dat de zusters en Hildegard heiligen zijn. Er zijn in het klooster de gewone dagelijkse conflicten tussen mensen. Maar de intentie van de zorg voor elkaar is in de bouw van het klooster herkenbaar.
Die sociale kant is ook terug te vinden in de even goed verzorgde ziekenzaal waar mensen van heinde en verre naartoe komen en worden opgenomen en verzorgd. Hildegards kennis van planten en kruiden is wijdverbreid. Ook daarover schrijft ze een degelijk boek.
Tijdens de jaren negentig van de vorige eeuw is dit boek aanleiding geweest voor een onderzoek aan de universiteit van Heidelberg door prof. Schipperges, om te zien in hoeverre haar kennis over ziekte- en gezondheid vandaag nog gebruikt kan worden. In haar kennis van de planten en kruiden blijkt dat ze op de hoogte is van Aristoteles werk. Dit werk van de wijsgeer hoefde niet verboden te worden, want het was ongevaarlijk voor de kerkelijke leer.
In 1165, Hildegard is dan 67 jaar, neemt ze landerijen en gebouwen over van een verlaten Augustijner klooster praktisch recht tegenover de Rupersberg aan de overkant van de Rijn. Ze vestigt er een dochterklooster voor niet-adellijke vrouwen. Twee keer per week laat ze zich overzetten om haar dochters daar te bezoeken, roeiend, gemakkelijker gaat het nog niet,
Scivias
In het eerste deel van de Scivias, de drie boeken die ze schreef over haar visioenen, is Hildegard vooral bezig met de kerk; wat daar mis gaat en met alles wat er mis gaat in de wereld. Deze visioenen zijn vooral gebaseerd op oud- en nieuwtestamentische teksten.
Als Hildegard eenmaal op de Rupertsberg woont, begint ze een eigen scriptorium, waar haar eigen teksten en andere teksten kunnen worden gekopieerd. Een kunst waarmee veel valt te verdienen.
Hildegard voegt zich met deze moderne manier van kopiëren in de artistieke ontwikkelingen van de 12e eeuw. Met de opkomst van de kathedraalscholen in die eeuw, en een eeuw later van de universiteiten, wordt de uitwisseling tussen bibliotheken steeds intensiever. Hildegards klooster op de Rupertsberg wordt binnen tien jaar een belangrijk en modern cultureel centrum.
Als het nieuwe klooster klaar is schrijft Hildegard nog twee boeken met visioenen. Nu komen er plaatjes bij. En aan het eerste deel worden de beelden aan de tekst toegevoegd. Want in 1165, veertien jaar nadat haar eerste boek gereed was, komen er drie monniken uit een klooster in Trier naar de Rupertsberg, Onder leiding van Hildegard schilderen zij de miniaturen die weergeven wat Hildegard zelf tijdens haar visioenen schouwde.
Door de voordrachten van de Benedictijner monnik, broeder Henri Boelaers van de Abdij Slangenburg bij Doetinchem, onder andere in 1983 tijdens de eerste oecumenische vrouwensynode in Driebergen, werd mij het ontstaansproces van Hildegards werk gaandeweg duidelijker. Het heeft op mij diepe indruk gemaakt, dat Hildegard zélf zowel de tekst als de miniaturen heeft kunnen controleren op de juiste weergave van wat zij in haar visioenen in al die jaren had gehoord, geschouwd en ervaren. Bovenal dat ik door het zo zorgvuldig vastleggen van deze visioenen ik ze zoveel eeuwen later met eigen ogen kon zien.
Kennisvermeerdering
In 1998 werd haar 900e geboortedag gevierd. Dit werd een soort hype die enkele jaren aanhield. Sindsdien wordt er over de hele wereld, tot in de Verenigde Staten en Australië, onderzoek naar haar werk gedaan en probeert men dit werk met hedendaagse kennis verder te ontsluieren.
Belangrijk voor het doel van deze avond, met de opdracht van de oecumenische werkgroep in gedachten, lijkt het me goed om door te geven wat sommige onderzoekers vonden bij een visioen uit haar derde boek ‘Over de werken Gods’. Zij hebben daarin aanwijzingen gevonden over de grondidee die Hildegard telkens weer in haar werk naar voren brengt en dus uiterst belangrijk lijkt te vinden. Dat grondidee is:
‘het beeld van de mens bevindt zich in de mens zelf: de mens zelf draagt de kosmos, respectievelijk de kosmos bevindt zich in de mens zelf.’
Ook belangrijk met het oog op het thema van de Oecumenische Werkgroep is, dat in haar vermogen van ‘schouwen’ Hildegard zichzelf ziet als een instrument dat zich laat gebruiken, want, zegt ze:
‘het zijn de planeten en elementen die in mij werkzaam zijn en zich van mij bedienen als een kosmisch instrument. H. is ervan overtuigd dat die werkzaamheid in ieder mens zo zou kunnen gebeuren.’
Vanuit die overtuiging bemoedigt ze de abt van het klooster in Trier als hij haar om raad vraagt. HIldegard schrijft:
‘Wees zon door uw leer, wees maan door uw aanpassingsvermogen, wees wind door uw sterke leiding, wees lucht door uw mildheid en wees vuur door de schoonheid waarmee u onderricht geeft.’
Bij de laatste dia geef ik een laatste punt om over na te denken uit het boek van de godsdienstpsychologe Riedel. De Sofia-traditie, die van de wijsheid, is in onze westerse cultuur bijna totaal verloren gegaan. Het is vooral aan het onderzoek van vrouwelijke theologen van de laatste decennia te danken dat Vrouwe Wijsheid weer tevoorschijn mag komen.
Het denken van Hildegard dat met Sofia verbonden is, stijgt ver uit boven het antropocentrische wereldbeeld van een theologie
‘die steeds slechts om de verhouding tussen God en mens leek te draaien en zo het welzijn van de aarde, van de planten en de dieren, en alles wat daarbij hoort, niet alleen verwaarloosde, maar ook al te vaak met verachting benaderde.’
(zie Riedel p 88 noot 12)
Aan het eind van mijn geschiedenisverslag zie ik drie ontwikkelingen:
- Aristoteles’ pleidooi voor de rede verdwijnt rond de vijfde eeuw van het wereldtoneel;
- er is een kerk die vanaf de derde eeuw steeds machtiger wordt en steeds verder afdwaalt van haar oorspronkelijke bedoeling;
- er is de vrouw Hildegard die een bemiddelende rol lijkt te moeten spelen tussen het onzienlijke en de wereld, die de taak zegt te hebben om de mensen te overtuigen van hun eigen kracht en aandeel in de kosmos.
- Bauer, Raoul, ‘De geniale mislukking van de middeleeuwen’, Antwerpen 1985
- Bercken, Louis A.M., ‘De universele geneeskunst van Hildegard von Bingen, Deventer 1997
- Bingen, Hildegard van, Scivias Pars I, Ken de Wegen, deel I Latijn-Nederlands, met commentaar, vertaald door drs. Mieke Kock-Rademakers (uitgegeven in eigen beheer SHB Rumst)
- Bingen, H. v., ‘Nun höre und lerne, damit du errötest…’ Briefwechsel – nach den ältesten Handschriften übersetzt und nach den Quellen erläutert, Freiburg/Basel/Wien 1997
- Boelaers, fr. Henri o.s.b., Commentaar op de miniaturen in Scivias van Hildegardis von Bingen, Doetinchem 1984
- Boelaers, fr. Henri o.s.b., ‘de Ariadnedraad van een monnik. Een halve eeuw meditatieve omgang met Hildegard van Bingen’, Kampen 1997
- Deploige, Jeroen, In nomine femineao indocta. Kennisprofiel en ideologie van Hildegard van Bingen (1098-1179), Hilversum 1998
- Duby, Georges ‘Ridder, vrouw en priester. De middeleeuwse oorsprong van het moderne huwelijk’. Amsterdam 1985
- Forster, Edeltraud, Aebtissin, Eibingen, ‘Hildegard von Bingen. Prophetin durch die Zeiten. Zum 900 Geburtstag’, Freiburg/Basel/Wien 1998
- Hoving, Jan (red), Hildegard van Bingen. Spiegel van hemelse geheimen, Baarn 1998
- Lautenschlager, G., ‘Hildegard von Bingen: Die theologischen Grundlegung ihrer Ethik und Spritualität’, Stuttgart 1993
- Mulder, Etty, ‘Hildegard. Een genie uit de middeleeuwen’, Amsterdam 1998
- Pleij, Herman, ‘Kleuren van de middeleeuwen’, Bloemendaal 1994
- Rebcke, Louis, ‘Hildegard van Bingen’. Deventer 1981
- Riedel, I., ‘Hildegard van Bingen, profetes van kosmische wijsheid’, Baarn 1996
- Rubenstein, Richard, ‘Kinderen van Aristoteles. Hoe christenen, moslims en joden verlichting brachten in de donkere Middeleeuwen’, Amsterdam 2004
- Schilling, Rita, ‘Hildegard van Bingen. Bazuin van het levende licht. Vijf visioenen’, Baarn 1998
- Strehlow, dr. W., ‘Hildegard van Bingen Kookboek’, Fontein ongeveer 1998
- Strickerschmidt, H., ‘Hl. Hildegard, Heilung an Leib und Seele, Gesundheit und Lebenskraft. Praktische Ratschläge zur positiven Lebensgestaltung’, Augsburg 1993
- Hildegard von Bingen ‘O vis aeternitatis’, Vesper in der Abtei St. Hildegard, Schola der Benedikterinnenabtei St. Hildegard, Eibingen. Arsmusici CD
- ‘A feather of the breath of God’ Sequences and hymns by Abbess Hildegard of Bingen, Gothic Voices with Emma Kirkby, Hyperion CD
- Hildegard von Bingen ‘Ordo Virtutum, Performed by Vox Animae 1997 Video
- ‘Seraphim’, Ensemble Cosmedin, Hildegard von Bingen, Stephanie Haas, Christoph Haas
Noten
[1] Bron: het eerste visioen van het eerste deel
[2] Bron: wandkleed
[3] Bron: Aristoteles
[4] Bron: Alexander de Grote
[5] Bron: Constantijn I
[6] Bron: Augustinus, Cambridge altarpiece by Simone Martini, 1320-1325
[7] Bron: Szenen aus der Vita der Hildegard von Bingen1
[8] Bron: Map used in Hildegard of Bingen: A Spiritual Reader by Carmen Butcher
[9] Bron: Klosterruine Disibodenberg: Teile eines Kreuzganges
[10] Bron: engelen hiërarchie?
[11] Bron: de Kerk, de Bruid van Christus, en de moeder van de gelovigen in het doopsel
[12] Bron: herdenkingsmunt 900 jaar
[13] Bron: 1e visioen
[14] Bron: paus Eugenius III
[15] Bron: Illumination accompanying the second vision of Part II
[16] Bron: het universum, derde visioen van deel I
[17] Bron: Middeleeuws idee van een ronde aarde