Fred de Haas, tekst en vertaling uit het Papiaments
(2014) ― De lessen van ‘Don Martina’ ― zijn Curaçaose toespraak ter gelegenheid van de Herdenking van 60 jaar Statuut ― een negatieve balans
Nee, dit verhaal gaat niet over het beroemde boek dat door Gabriel García Márquez werd gepubliceerd in 1975. Het gaat dus ook niet over de oude dictator die meer dan honderd jaar een absolute macht uitoefende en in de illusie verkeerde dat hij de geschiedenis naar zijn hand kon zetten.
Het gaat niet over de patriarch van Márquez. Ik ben alleen maar zo vrij geweest om de titel van zijn beroemde boek te lenen. Het gaat veeleer om de ― inderdaad ― wat oudere patriarch als eretitel. Het gaat over een Curaçaose patriarch die door velen nog steeds wordt beschouwd als een ‘vader des vaderlands’ en naar wiens wijze woorden nog altijd wordt geluisterd: Don Martina (1935–2024).
De tijd waarin Don Martina begon op te treden als premier van de toenmalige Nederlandse Antillen valt kort na het verschijnen van ‘El otoño del Patriarca’[2]. Don Martina was toen in de kracht van zijn leven en zou de aanvoerder worden van vier kabinetten.
In die tijd werd hij tijdens zijn bezoeken aan Nederland als een schaduw gevolgd door die andere ‘vader des vaderlands’, de Arubaan Betico Croes die zijn land ferm en standvastig naar de autonome politieke status leidde, een staatsbestel dat als ‘Status Aparte’ de geschiedenis zou ingaan. Een noodlottig ongeluk zou verhinderen dat hijzelf het ingaan van de Status Aparte in 1986 nog zou meemaken. Betico’s gebeeldhouwde kop bewaakt nu streng het Haagse Arubahuis en hij zal ongetwijfeld de wenkbrauwen hebben gefronst toen premier Eman met zijn afgekeurde begroting in 2014 aan een week hongerstaking begon.
Don Martina was in 1971 medeoprichter van de linkse sociaaldemocratische partij M.A.N. (Moveshon Antia Nobo = Beweging van de Nieuwe Antillen) die hem in 1979 tot het minister-presidentschap zou voeren en die hij om principiële redenen en ‘met pijn in het hart’ in 2011 zou verlaten. De MAN had niet alleen zijn afkortingspuntjes verloren maar ook zijn moed om op de bres te staan voor de waardigheid van de partij en het volk van Curaçao.
Don Martina stond altijd op de bres voor de waardigheid en de autonomie van zijn volk. In een interview op 24 oktober 1997 (Collectie Oostindie, Gert en Inge Klinkers, Archief KITLV) zei hij:
‘In de tijd van Van der Stee en Jan de Koning was er meer respect voor de autonomie van de Antillen. […] De interpretatie van Nederland van het Statuut is verkeerd. Met de komst van Hirsch Ballin was er sprake van een betrokkenheid van Nederland die noch met de letter noch met de geest van het Statuut in overeenstemming is. Het is een algemeen Nederlands beleid om hier en daar te sleutelen aan het Statuut zodat toch een aantal zaken onder de Koninkrijksregering kan worden gebracht; vooral op het gebied van de rechtshandhaving’.
Het mag nu verwondering wekken dat de goede Don het de arme Hirsch Ballin kwalijk nam dat hij zich bemoeide met interne Antilliaanse zaken. Hirsch Ballin was oprecht begaan met deugdelijk bestuur en goed onderwijs.
In die tijd verkeerde het onderwijs, net als nu, in slechte staat en men vond dat Nederland het recht had om zich hiermee te bemoeien, ook al omdat Nederland te maken kreeg met Antilliaanse migranten die de Nederlandse taal onvoldoende beheersten en geen goede aansluiting vonden bij het Nederlandse onderwijs. Ook was er de noodzaak om voor de Antillen goede bestuurders te kweken.
Dat Hirsch Ballin het achteraf niet zo slecht had gezien blijkt wel uit de toespraak die Martina hield op 15 december 2014 en die hieronder staat afgedrukt. Ook de voormalige premier van de Nederlandse Antillen Miguel Pourier zou in 1997 zeggen:
‘als we van een boel zaken Koninkrijksaangelegenheden maken zijn we verder van huis. Ik heb wel gezegd dat we het Caribische ritme hebben, maar dat betekent niet dat je er andere ideeën op na houdt over deugdelijk bestuur’.
Ongetwijfeld hadden Pourier en Martina uitstekende ideeën over deugdelijk bestuur. Zij waren dan ook niet de mannen die door wanbestuur het ingrijpen van Nederland noodzakelijk zouden maken. We hebben echter kunnen zien hoe het vertrouwen van Martina en Pourier later door de Curaçaose regeringen is beschaamd.
Martina zou hier in 2014 op terugkomen.
Laten we nu Don Martina zelf aan het woord laten. Hij was zo goed om me de Papiamentse tekst van zijn toespraak van 15 december jl. op te sturen. Ik had hem hierom verzocht omdat op 15 december het lawaai van het voorbijrazende verkeer het onmogelijk maakte om alles goed te kunnen volgen.
Aangezien zijn tekst de volle aandacht verdient van iedereen heb ik mij voorgenomen om deze voor iedereen toegankelijk te maken. Don Martina heeft de vertaling geautoriseerd.
Mochten er toch nog onduidelijkheden in te vertaling zijn dan komen die geheel voor mijn rekening.
Toespraak van de voormalige Minister-President van de Nederlandse Antillen Don Martina ter gelegenheid van de Herdenking van 60 jaar Statuut op 15 december 2014
Inleiding
Zestig jaar geleden heeft de strijd voor interne autonomie, die werd gedragen door de wens van ons volk om te kunnen beslissen over zijn eigen zaken en die onder leiding stond van onze staatsman ‘Dòktor’ Da Costa Gomez, zijn beslag gekregen in het Statuut dat werd ondertekend door onder andere Minister President dr. Efraim Jonckheer.
Dit historische feit markeert de overgang van de koloniale status naar een status van interne autonomie en, als zodanig, een belangrijke stap in het emancipatieproces van ons volk.
Die autonome status, in de volksmond ‘Baas in eigen huis’ genoemd, ademt het algemeen gedeeld verlangen van het Curaçaose volk om de verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen lotsbestemming.
Laten we vaststellen dat 60 jaar Statuut overeenkomt met 60 jaar ‘Baas in eigen huis’.
Deze gedenkwaardige gelegenheid heeft ons geïnspireerd om een ogenblik stil te staan om na te denken over en de balans op te maken van het volgende:
- Wat voor soort baas waren wij en wat voor soort baas zijn we vandaag?
- Hoe hebben we ons huis onderhouden en verzorgd?
- Hoe hebben we onze autonomie beleefd en leven gegeven?
Deze vragen zijn zeer relevant omdat wij met het Statuut in staat zijn geweest veranderingen aan te brengen op het gebied van de staatsstructuur, maar even belangrijk en zelfs belangrijker is de vraag hoe wij inhoud hebben gegeven aan onze nieuwe taak, ons hernieuwd gezag en onze nieuwe verantwoordelijkheid die de autonomie ons heeft gebracht.
Overigens, als wij toen waren voorbereid en over de nodige competentie beschikten, hoe is het dan te verklaren dat ongeveer 56 jaar later wij onze indertijd verkregen autonomie nu door consensusrijkswetten gebonden zien aan voorwaarden om op 10-10-10 ons Land Curaçao in het leven te kunnen roepen als autonoom land binnen het Koninkrijk?
Welke factoren hebben ervoor gezorgd dat wij nu moesten accepteren dat een reeds verkregen autonomie aan voorwaarden werd gebonden?
Hoe kunnen we uitleggen dat wij, in plaats van meer taken, meer gezag, meer verantwoordelijkheid, meer rechten en plichten op ons te hebben genomen, ons heden ten dage verplicht zien om onze autonome en belangrijke taken als Financiën en Justitie met Nederland te delen?
Onze politieke cultuur
Met alle respect, erkenning van en waardering voor onze bestuurders en parlementariërs van verleden en heden, zijn wij van mening dat een van de meest bepalende factoren die een rol hebben gespeeld in ons bestuur de politieke cultuur is die we hebben tentoongespreid. Een politieke cultuur waarvan ook ik deel heb uitgemaakt.
Dat is de reden waarom het onderwerp waarvoor wij vandaag aandacht vragen gerelateerd is aan de volgende vragen:
- Hoe heeft onze politieke cultuur invloed kunnen uitoefenen op de wijze waarop wij onze autonome taken hebben uitgevoerd?
- Hoe hebben wij aan onze verplichtingen voldaan?
- En, zeer belangrijk, welke zijn de lessen die wij uit onze geschiedenis kunnen en moeten leren om zo goed mogelijk inhoud te kunnen blijven geven aan onze autonomie?
Om antwoord te geven op deze vragen zullen wij twee politieke gebeurtenissen in ogenschouw nemen en analyseren die naar onze mening vrij duidelijk en overtuigend de betreffende mechanismen verklaren:
Het eerste geval heeft te maken met interventie van het Koninkrijk in Curaçao als eilandgebied.
Het tweede geval heeft te maken met interventie van het Koninkrijk in Curaçao als autonoom land.
Ook zullen wij een blik werpen op de waarde die wij hebben toegekend en nog steeds toekennen aan vrijheid en mensenrechten in verband met onze democratische rechtsstaat.
Het analytisch raamwerk
Laten we om te beginnen het kader waarbinnen wij de zojuist door ons vermelde zaken zullen beschouwen en analyseren met u delen.
- Allereerst is het binnen ons systeem van democratisch bestuur een ‘conditio sine qua non’ (absolute voorwaarde, FdH) om uitvoering te geven aan de beslissingen van de meerderheid, met inachtneming van het standpunt van de minderheid.
- Op de tweede plaats wordt, volgens onze constitutionele wetten, de zetel in het Parlement bezet door de volksvertegenwoordiger en niet door de partij waartoe deze behoort. Ons democratisch parlementaire systeem kent het vrije mandaat, niet het gebonden mandaat.
- Op de derde plaats is onze regering belast met goed bestuur, vrijheid, mensenrechten en rechtszekerheid terwijl de Koninkrijksregering verantwoordelijk is voor het waarborgen van de juiste naleving hiervan.
- Tenslotte moeten bestuur en volksvertegenwoordiging in overeenstemming zijn met onze eigen Staatsregeling.
Dit is het raamwerk dat bepalend is geweest voor ons denken voorafgaand aan de toespraak van vandaag.
Met het oog op enkele politieke en bestuurlijke gebeurtenissen zullen wij uiteenzetten hoe, naar onze mening, onze politieke cultuur van invloed is geweest op de wijze waarop wij onze taken en verplichtingen hebben uitgevoerd en vervuld.
Met ‘politieke cultuur’ bedoelen we de manier waarop wij als gemeenschap denken, voelen en handelen, aan de hand van onze waarden, normen en politieke rituelen.
1954 Interne Autonomie — Een nieuw politiek tijdperk
Een blik op de politieke wereld van Curaçao aan het begin van het jaar 1959 laat zien dat het volk van Curaçao naar de stembus ging om zijn vertegenwoordigers van de Eilandsraad te kiezen. De zetelverdeling was toen als volgt: 10, 9 en 2.
Tijdens de vorming van het Bestuurscollege heeft één lid van de groep van 9 met zijn partij gebroken en met de groep van 10 een Bestuurscollege gevormd dat toen werd geschraagd door 11 zetels, dat wil zeggen een Bestuurscollege met een smalle basis. Het duurde niet lang of dit bestuur verloor zijn meerderheid doordat een eilandraadslid van de groep van 10 op zijn beurt met zijn partij brak en naar de oppositie ging. Zo kreeg de oppositie ineens de beschikking over 11 zetels.
Tegen elke verwachting in bleven de betreffende gedeputeerden zitten ondanks het feit dat de meerderheid van de Eilandsraad reeds alle voorstellen van het Bestuurscollege had verworpen. De Eilandsraad weigerde zelfs om de begroting van 1960 te behandelen en hield het salaris van de gedeputeerden in. Maar de gedeputeerden bleven gewoon zitten.
We begrijpen allemaal dat die politieke crisis gezorgd heeft voor veel opschudding in sociaal opzicht en op het terrein van de arbeid in verschillende sectoren van onze gemeenschap.
Gedurende 6 maanden was er toen formeel geen bestuur van Curaçao.
Om deze reden heeft de regering van de Nederlandse Antillen de Koninkrijksregering gevraagd om met een Algemene Maatregel te interveniëren. Daarop is de bevoegdheid van de gedeputeerden ontnomen en werd de Gezaghebber belast met het bestuur van Curaçao.
Met andere woorden, na vijf jaar ‘Baas in eigen huis’, was gebleken dat wij niet in staat waren geweest onze eigen problemen op te lossen.
Noch het vertrouwen noch de wil was aanwezig om de twee grote fracties met elkaar te laten samenwerken om te komen tot de vorming van een bestuur voor het Eilandgebied Curaçao.
Dat soort gedrag heeft de voorwaarde en context mogelijk gemaakt voor de Koninkrijksregering om te interveniëren met een Algemene Maatregel om de openbare dienstverlening voor het Curaçaose volk te garanderen.
Zo kwam het dat Curaçao als eilandgebied als ‘eerste’ met een Algemene Maatregel van de Koninkrijksregering werd geconfronteerd.
2010 Het Land Curaçao — Begin van een nieuw politiek tijdperk
De tweede politieke gebeurtenis vindt plaats zesenvijftig jaar na de ondertekening van het Statuut.
Eens te meer staat het volk van Curaçao aan het begin van een nieuw tijdperk, namelijk het tijdperk van Curaçao als autonoom land binnen het Koninkrijk. Net als in 1954 koesterde het volk van Curaçao hoge aspiraties om ― ten dienste van één volk ― één regering, één parlement en één openbaar bestuursapparaat tot stand te brengen.
Maar niemand van ons had zich kunnen voorstellen of kunnen voorzien dat ons volk weer geconfronteerd zou worden met politieke toestanden die vergelijkbaar zouden zijn met die van 1959.
1959 en 2012 Soortgelijke politieke toestanden
- Zowel in 1959 als in 2012, aan het begin van een nieuwe politieke status, heeft de Koninkrijksregering geïntervenieerd in de interne zaken van het Land Curaçao. Indertijd vond de interventie plaats om het bestuur van het eilandgebied Curaçao veilig te stellen. Nu was de reden van interventie de noodzaak om een gezond financieel beleid te waarborgen. Immers, het evenwicht van de begroting van het Land Curaçao was ernstig verstoord ondanks de sanering van een groot deel van de staatsschuld. Niemand had kunnen zien aankomen dat Curaçao wederom het ‘eerste land’ zou worden dat te maken zou krijgen met een aanwijzing van de Koninkrijksregering.
- Net als in 1959 heeft de eerste regering van het Land Curaçao, die rustte op een zetelaantal van 11-10, de meerderheid in het parlement verloren omdat twee parlementariërs van de coalitie onafhankelijk zijn geworden en zich hebben aangesloten bij de oppositie.
Ditmaal heeft het Kabinet wél zijn ontslag aan de Gouverneur aangeboden en zijn de Ministers demissionair geworden. Maar dit heeft niet kunnen wegnemen dat een meerderheid in het Parlement een motie van wantrouwen heeft ingediend tegen de Ministers en, net als in 1959, weigerden ook ditmaal de bestuurders om onmiddellijk op te stappen wat natuurlijk tot gevolg had dat er grote opschudding ontstond in de gemeenschap.
Ook in dit geval hebben wij, ondanks de waarschuwing, noch de wil noch de vastberadenheid getoond om de noodzakelijke en afdoende beslissingen te nemen die ons in staat zouden hebben gesteld om zélf verandering aan te brengen in het beleid met betrekking tot onze openbare financiën.
In alle bescheidenheid kunnen wij de conclusie trekken dat de politieke cultuur, dat wil zeggen de wijze waarop wij de politieke en regeringsmacht uitoefenen, alsmede de normen en waarden die ons in dezen leiden, zich blijkbaar in de afgelopen 53 jaar van autonomie niet voldoende in positieve zin hebben ontwikkeld.
Vrijheid en Mensenrechten
Laten we nu de vraag ‘Welke waarde kennen wij toe aan vrijheid en mensenrechten’ bij de kop nemen. Immers, de mate waarin we voldoen aan die waarden toont de kwaliteit van onze democratie.
Overal op Curaçao verkondigen we dat ieder van ons, als burger, zowel individueel als collectief kunnen genieten van vrijheid en mensenrechten zoals vastgesteld in onze Staatsregeling. Ieder van ons heeft, bijvoorbeeld, de vrijheid en het recht om zijn eigen mening te hebben en deze vrijelijk te uiten en/of lid te worden van een politieke partij van eigen keuze, enz. Maar we zien ook dat, als het erop aankomt deze vrijheid en mening in praktijk te brengen, ons succes in dezen veelal bepaald wordt door de politieke kleur.
Hoewel we kunnen zeggen dat we een positieve verandering hebben gekend op dat gebied, moeten we desondanks opmerken dat het politieke patronagesysteem (verlenen van gunsten in ruil voor diensten, FdH) helaas nog steeds deel uitmaakt van onze politieke cultuur. In het bijzonder het openbare bestuursapparaat heeft geleden onder die kwaal vanwege een praktijk die gunsten verleende aan degenen die dezelfde politieke kleur hadden als de betreffende bestuurder.
Die praktijk heeft de kracht en de competentie van het openbare bestuursapparaat aangetast zodat de groei van het apparaat geen gelijke tred hield met de vakbekwaamheid binnen het bestuursapparaat.
En daarmee bedoelen we ‘the right person on the right place’.
Dit is mogelijk een gedeeltelijke verklaring voor de soms armzalige en middelmatige kwaliteit van de productiviteit en kwaliteit van onze openbare dienstverlening.
Zelfs in de voordracht van commissarissen voor openbare NV’s is er sprake van politiek gekleurde begunstiging die, gelukkig, kwalitatief aan banden is gelegd door de invoering van de verordening betreffende ‘corporate governance’ (behoorlijk ondernemingsbestuur, FdH).
Daar komt bij dat, als we beweren dat de openbare NV’s eigendom van het volk zijn, wij dienen te beseffen dat, volgens artikel 37 van de Staatsregeling, de Staten in hun totaliteit het volk vertegenwoordigen en niet alleen de fracties van de coalitie.
Het depolitiseren en democratiseren van de NV’s
Wij geloven dat de politiek het volk een grote dienst zou bewijzen als de voordracht van commissarissen voor de Raden van Commissarissen van de openbare NV’s gedepolitiseerd en gedemocratiseerd zou worden om op die manier de NV’s echt op afstand te plaatsen van de partijpolitiek en het mogelijk zou maken dat de parlementariërs en bestuurders zich bezighielden met besturen en het oplossen van de vele problemen waarmee ons volk zich geconfronteerd ziet.
Deze organisaties kunnen worden gedepolitiseerd en gedemocratiseerd door de burgergemeenschap, dus de verschillende verenigingen in onze samenleving, zoals de vakbondskoepels, de organisaties van werkgevers, vrouwen- en jeugdorganisaties, het recht te geven om zich kandidaat te stellen als vertegenwoordiger van de betreffende aandeelhouders.
Het is onze vaste overtuiging dat onze bestuurders zich meer moeten bezighouden met de regels voor het bestuur en de controlemechanismen van NV’s en Stichtingen en de vertegenwoordiging van de aandeelhouders moeten overlaten aan de vakmensen.
Bemoeienis via het geregeld uitvoeren van de een na de andere opgelegde accountscontrole, bijvoorbeeld, veroorzaakt meer onrust in de boezem van de organisaties dan dat het oplossingen aandraagt.
We kunnen de gedachte niet van ons afzetten dat de politieke cultuur, in het bijzonder de cultuur van ‘vriendjespolitiek’ de angstcultuur in de samenleving heeft versterkt en gevoed. Veel mensen geven er de voorkeur aan zich gedeisd te houden en liever niet voor hun mening uit te komen om niet het gevaar te lopen dat ze een of ander recht op een of andere dienst, een overeenkomst met of vergunning van de regering zouden kunnen verliezen.
Zijn onze bestuurders soms niet belast met het zorg dragen voor onze vrijheid en mensenrechten? Is het soms niet zo dat een bestuurder die politieke begunstiging bedrijft zijn moreel gezag en overtuigingskracht verzwakt omdat zijn manier van doen zijn onafhankelijk, onpartijdig en objectief handelen in de weg staat?
Lessen die wij zouden moeten en kunnen leren
Al die ervaringsfeiten die we zojuist aan het licht hebben gebracht brengen ons tot de vraag: ‘Welke lessen moeten we en zouden we kunnen leren?’
Volgens onze ouders en grootouders moeten fouten uit het verleden wijze lessen zijn die een succesvollere toekomst garanderen; en de mensen die hun geschiedenis niet kennen zijn ertoe veroordeeld om de fouten uit het verleden te herhalen.
Naar onze bescheiden mening zouden we moeten en kunnen leren dat:
- Ofschoon een Regering op een smalle basis, de welbekende 11-10 basis, democratisch mogelijk is, moeten we onszelf serieus afvragen of ons land wel zo gediend is met regeringen op een dergelijke grondslag.
Zulke regeringen zijn onstabiel. Stabiliteit en flexibiliteit vormen de belangrijkste risico’s, afgezien van het feit dat een groot blok van regeren wordt uitgesloten met alle gevolgen die dit heeft voor de rust onder het volk.
Is het dan niet beter om naar sterke en stabiele regeringen te streven die een brede basis hebben? Deze zijn niet alleen beter voor de democratie en rusten op een ruimere legitimatie van het volk maar bevorderen en ademen ook meer stabiliteit, rust en samenwerking. Vooral op ogenblikken dat het volk voor grote, ernstige uitdagingen staat is het gewenst om alle krachten te mobiliseren om succes en vooruitgang te kunnen waarborgen. - Een andere les die wij zouden kunnen leren is dat, hoe pijnlijk en lastig de breuk van een volksvertegenwoordiger met zijn/haar partij ook moge zijn, wij moeten leren leven met de realiteit dat hij/zij een vrij mandaat heeft en bijgevolg het grondwettelijk recht om te breken met zijn/haar partij en door die beslissing een verandering teweeg kan brengen in de samenstelling van zijn/haar fractie, van de coalitie en zelfs van een regering die op een smalle basis kan zijn gegrondvest. Dit vrije mandaat is gebaseerd op onze Staatsregeling en ook op artikel 25 van het internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten. Dat Verdrag bepaalt dat ‘een mens’ (sic!) zijn volk kan vertegenwoordigen in het Parlement. Sir Winston Churchill, een ons allen welbekend en door vriend en vijand erkend staatsman, die tot tweemaal toe met zijn partij heeft gebroken, heeft verklaard dat democratie een uitermate slecht systeem van regeren is, maar dat er geen beter systeem bestaat.
In de laatste 60 jaar zijn er 20 vertegenwoordigers geweest die het oneens waren met hun partij. Negen van hen zijn opgestapt zonder dat dit gevolgen had voor hun fractie, terwijl er 11 met hun partij hebben gebroken en onafhankelijk zijn geworden. De hoeveelheid keren dat er met een partij is gebroken en dat er een onafhankelijke positie is ingenomen steekt gunstig af tegen de Europese Parlementen. - Wij zouden ook kunnen leren dat de kwaliteit van onze democratische regering nauw verbonden is met het respect voor vrijheid en mensenrechten. Om een levende democratie te bewerkstelligen is het niet voldoende om eenvoudigweg de betreffende wetten door het Parlement te loodsen. Het is van even groot belang of zelfs belangrijker om zich te houden aan die betreffende wetten en om controlemechanismen in te bouwen.
- Wij zouden alleszins kunnen leren dat wijzelf onder alle omstandigheden ons eigen huis op orde moeten brengen en deze orde handhaven. Wij zouden kunnen leren dat, als wijzelf niet in staat zijn om aan onze autonome verplichtingen te voldoen, wijzelf de voorwaarden en omstandigheden scheppen voor de Koninkrijksregering, dat wil zeggen Nederland, om te interveniëren. En wij moeten erop wijzen dat een interventie van de Koninkrijksregering in interne zaken schade toebrengt en een ernstige aantasting is van het vermeende gelijkwaardigheidbeginsel tussen de landen Curaçao en Nederland.
Wij moeten er terdege rekening mee houden dat de politieke rijpheid van ons land afhankelijk is van ons vermogen om grote vraagstukken van gecompliceerde aard aan te pakken en tot een oplossing te brengen. - Verder kunnen wij concluderen dat wij, in de loop van de 60 achter ons liggende jaren, voorrang hebben gegeven aan zaken die de structuur van de Staat betroffen en heel weinig aandacht hebben geschonken aan het ontwikkelen en regelen van onze politieke cultuur. Een politieke cultuur die rechtstreeks van invloed is geweest en nog steeds is op de kwaliteit van bestuur en de kwaliteit van de volksvertegenwoordiging.
Gezien de uitdagingen waar ons volk voor zal komen te staan in de komende jaren, is een verandering van onze politieke cultuur dringend noodzakelijk. Juist om die reden is de invoering van een ‘Good Governance’ Gedragscode ― nog specifieker gezegd een ‘Good Public Governance’ Gedragscode ― hoogst noodzakelijk en dringend.
In de opmaat naar het invoeren van een ‘Good Public Governance’ Gedragscode krijgen wij de gelegenheid om diep na te denken over hoe wij ons bestuur kunnen verbeteren en hoe wij inhoud kunnen geven aan de algemene principes van goed bestuur, integriteit, transparantie, consistentie, coherentie, comptabiliteit, inspraak en bovenal doelmatigheid en doeltreffendheid van en binnen het bestuur. Om op deze wijze beter te begrijpen hoe we autoriteit en verantwoordelijkheid met elkaar in evenwicht kunnen brengen en dat rechten en plichten twee kanten zijn van dezelfde medaille.
Dit zijn enkele voorbeelden van lessen die wij hadden moeten kunnen leren in de afgelopen 60 jaar. Wij kunnen echter de gevolgtrekking maken dat, wat betreft de lessen die wij konden leren op het gebied van democratisch bestuur, wij niet bij alle gelegenheden de toepasselijk juiste conclusie hebben getrokken.
Als jong land zijn wij onderweg en in voortdurende ontwikkeling; er zullen zowel momenten zijn van welslagen als momenten waarop wij ons voor uitdagingen gesteld zullen zien. Binnen deze context is het proces van inhoud geven aan onze autonomie dynamisch, loopt ononderbroken door en is het een vereiste dat wij onderweg bereid zijn om te leren, om fouten te herstellen, om verbeteringen en veranderingen aan te brengen om onze zaken naar behoren te regelen. Alleen op die manier kan het land Curaçao volwassen worden, zijn kwaliteit van bestuur verbeteren, zijn openbare diensten vervolmaken en de voorwaarden scheppen om een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling tot stand te brengen met als doel het welzijn en de welvaart van het volk te verhogen.
Wij moeten het tot onze plicht rekenen om het kompas van de ‘levende democratie’ recht gericht te houden op goed bestuur om op deze wijze te voldoen aan de geest van de zinsnede op het autonomie-monument vóór ons: ‘steunend op eigen kracht doch met de wil elkander bij te staan’[8].
De kwaliteit van ons bestuur is de katalysator van de kracht die ons land vooruit zal helpen en ons respect en gezag zal opleveren in onze betrekkingen met andere landen.
Wij kunnen het, als we maar willen. Woord en daad, dat zijn we zelf!
Noten
[1] Bron: Don Martina (1981) — foto Marcel Antonisse / Anefo
[2] De Spaanse titel van het boek van Márquez
[3] Bron: Betico Croes (1985) — Maritza Erasmus, foto Wikifrits
[4] Bron: Overleg met Nederlandse Antillen en Aruba in Den Haag (1986) — foto: Croes, Rob C. / Anefo, Nationaal Archief (933-7735)
[5] Bron: Miguel Pourier (1978) — foto Rob Croes / Anefo, De Antilliaanse minister van welvaartszorg tijdens een persconferentie, Nationaal Archief (929-9614)
[6] Bron: foto publiek domein, (1954)
[7] Bron: Bij het overlijden van Don Martina — fotograaf onbekend, Ex-Prome Minister di Corsou a fayece, December 21, 2024
[8] De zin op het Autonomie-monument ‘steunend op eigen kracht doch met de wil elkander bij te staan’ komt uit de rede die koningin Wilhelmina hield in 1942 over de toekomstige status van de vroegere koloniën Indonesië en de Antillen’.