Vervreemding en eigenheid
Fred de Haas
(2010) ― De schrijversgroep Simia Literario ― de smeltkroes van het Caribisch gebied ― wanneer ben je ‘Creools’ ― de generatie ‘anderhalf’ ― ‘Antilliaan’ zijn in Nederland ― taal als ideologisch wapen ― meervoudige identiteit ― Oda na Hooiberg / Lofdicht op de Hooiberg (Richard de Veer) ― Identidat / Identiteit (Collin Schorea)
De smeltkroes van het Caribisch gebied

Het is niet eenvoudig om iets te zeggen over de ‘identiteit’ van mensen die afkomstig zijn uit de smeltkroes van het Caribisch gebied, waartoe ook de Beneden- en Bovenwindse eilanden behoren, gebieden waarmee Nederland al eeuwenlang omstreden betrekkingen onderhoudt en die de achtergrond vormen van de dichters die een bijdrage hebben geleverd aan de bundel Wie ik ben / ta ken mi ta[1].
De gedichten en verhalen uit de bundel Wie ik ben / Ta ken mi ta zijn oorspronkelijk geschreven in drie talen: het Nederlands, het Engels en het Papiaments. Voor de laatste categorieën zijn ― door de auteurs geautoriseerde ― vertalingen c.q. bewerkingen toegevoegd om ze toegankelijk te maken voor Nederlandssprekenden.
Ze zijn geschreven naar aanleiding van het ‘Project Identiteit’ dat door ondergetekende is geïnitieerd in samenwerking met Simia Literario, de eerste officiële stichting in Nederland voor professionele en amateurschrijvers van Antilliaanse en Arubaanse afkomst.
Wanneer ben je ‘Creools’?
Het feit dat de bijdragen in drie talen zijn geschreven roept de vraag op of je schrijvend in het Nederlands of Engels (of een andere niet-Creoolse taal) net zo ‘Creools’ kan zijn als bijvoorbeeld in het Papiaments, de Creoolse moedertaal van de bevolking van de Benedenwindse eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire.

Toen de Frans-Caribische schrijfster Maryse Condé (Guadeloupe, 1937) deze vraag eens kreeg voorgelegd voor wat betreft het gebruik van het Frans en het Creools van de Frans-Caribische eilanden heeft ze daarop bevestigend geantwoord.
Daarbij haalde ze de ervaring aan die zij had opgedaan met Caribische studenten aan Universiteiten van Frankrijk en Canada waar zij Caribische en Afrikaanse letterkunde doceerde. Haar tweede generatie studenten waren vervreemd van het Creools en de Haïtiaanse studenten in Canada spraken zelfs al geen Frans meer. Toch was de betrokkenheid van deze studenten bij het Caribisch gebied zeer groot.
Ditzelfde is ook het geval voor veel Caribische ― Haïtiaanse, Dominicaanse, Cubaanse ― schrijvers die in het Frans of Engels hebben geschreven.
Deze emigranten mogen hun (Creoolse) Frans of hun Spaans zijn vergeten, zij zijn desondanks tóch Caribisch gebleven.
Condé, die overigens thuis het ‘Franse’ Frans sprak met haar ― zwarte ― Creoolse ouders, is dan ook van mening dat je zulke studenten en schrijvers niet zonder meer van een Caribische identiteit kan uitsluiten:
‘I maintain that all writers must choose whatever linguistic strategies, narrative techniques they deem appropriate to express their identity. No exclusions, no dictates!’[2] .
Zij kent in dit verband trouwens ook een zeer groot belang toe aan de invloed van de familie en de mensen die in je kindertijd het dichtst bij je staan.
Het Afrikaanse element
Het is onvermijdelijk om, sprekend over het Caribisch gebied, aandacht te besteden aan de rol die afkomst en kleur spelen rond het thema ‘identiteit’.
De Caribeña/o is, wat identiteit betreft, eeuwen geleden in het Caribisch gebied bijna van de grond af aan moeten beginnen met het opbouwen van een nieuwe persoonlijkheid.
Toen er miljoenen Afrikanen tussen de zestiende en negentiende eeuw onder dwang naar het Caribisch gebied en elders werden gevoerd om op de suiker- en katoenplantages te gaan werken, zijn zij losgerukt van hun Afrikaanse familie- en stamverbanden, hun cultuur, tradities, gewoonten en talen. Zij moesten het zien te redden met wat zij zich nog konden herinneren en met wat zij op hun tocht en tijdens hun verblijf in de nieuwe landen leerden. Zij behielden slechts flarden van hun oude culturen, schiepen nieuwe ― Creoolse ― talen en imiteerden tot diep in de 20e eeuw zo goed mogelijk het blanke model dat hun werd voorgeleefd en aangeleerd door gouvernement, missie en school, een blank Europees model dat door velen superieur werd geacht en dat daardoor in de psyche van de zwarte mens diepe sporen van vernedering en een bijna onuitroeibaar gevoel van minderwaardigheid zou achterlaten.
Tegen alle verdrukking in groeide er echter een eigen ― Caribische ― identiteit die was opgebouwd uit elementen van diverse elkaar beïnvloedende culturen.
De ‘koppelteken-identiteit’
Wat de Antilliaanse gemeenschap in Nederland gemeen heeft met migranten uit andere landen is wat ― enigszins oneerbiedig ― de ‘koppelteken-identiteit’ genoemd zou kunnen worden.
Net als de titel van het woordenboek Papiaments-Nederlands en Nederlands-Papiaments is de in Nederland gevestigde Antilliaanse gemeenschap door een koppelteken met Nederland verbonden.
Het wat merkwaardig aandoende begrip ‘koppelteken-identiteit’ is afgeleid uit de titel van een boek uit 1994 dat werd geschreven door de Cubaans-Amerikaanse schrijver G. Pérez-Firmat. Het boek gaat over de Cubaanse gemeenschap in Amerika: ‘Life on The Hyphen: the Cuban ― American Way (vertaling: Leven op het koppelteken: de Cubaans ― Amerikaanse manier van bestaan).
In zijn boek spreekt Firmat over de ― door de Cubaanse socioloog Rubén Rumbaut bedachte term ― ‘Generatie Anderhalf’: opgegroeid in Cuba is hij te Cubaans om Amerikaans te zijn, maar zijn kinderen, die groot zijn geworden in Amerika, zijn te Amerikaans om Cubaans te zijn. Vandaar de aanduiding ‘anderhalf’.
In het schemergebied van de ‘Generatie Anderhalf’ bevinden zich ook de meeste Antillianen[3] in Nederland. Sommigen zijn te Curaçaos, te Arubaans of te Bonairiaans om Nederlands te zijn, anderen zijn weer te Nederlands om ‘Antilliaans’ te zijn. Hun gedeelde culturele identiteit is een deel van het verleden, het heden en een deel van de toekomst. Zij worden voortdurend meegenomen in een dynamisch proces dat soms met de diepste ― emotionele ― wensen van het individu op de loop dreigt te gaan. Een proces dat gepaard gaat met verwarring en vaak ook met verzet tegen de invloed van de dominante Nederlandse cultuurgemeenschap.
Het enige dat houvast lijkt te bieden is een cultuurelement dat zij gemeenschappelijk hebben: het Papiaments, hun eigen taal, die een ideologisch wapen kan worden in de strijd om een eigen identiteit te handhaven en te verdedigen tegen de alles absorberende buitenwereld
De gedichten die wij in de bundel ‘Zoektocht naar Identiteit’ tegenkomen zijn voor het merendeel illustraties van de hierboven besproken koppelteken-identiteit.
De een schrijft in het Nederlands, de ander in het Papiaments of Engels. Maar de andere identiteit die door fijne wortels met het verleden is verbonden, ligt niet veraf.
Simia Literario
De gedichten en stukken proza die de inhoud van de bundel Wie ik ben / Ta ken mi ta vormen, zijn door leden van de Antilliaans-Arubaanse schrijversgroep Simia Literario geschreven rond het thema ‘Identiteit’.
Dit begrip wordt in ruime zin opgevat en is verbonden met verschillende thema’s: een jeugd doorgebracht in twee of meer culturen, de dubbele loyaliteit jegens het vaderland in de tropen en het nieuwe ― Nederlandse ― vaderland in Europa, de gedachte aan het koloniale verleden die doorwerkt in het heden en de verstoting door de Antilliaanse gemeenschap in het vaderland vanwege een homoseksuele geaardheid. Men vindt er gevoelens van berusting in, van ingehouden agressie en de wil om zichzelf, zonder veel toegeeflijkheid, te analyseren. Hierbij moeten we niet vergeten dat de dichters en dichteressen, hoewel ze nog steeds in direct contact staan met de Antillen, hun leven in Nederland hebben opgebouwd.
Uit de gedichten blijkt dat de auteurs een grote betrokkenheid bij het koloniale verleden aan de dag leggen. Het is ongepast om hierop te reageren met goedkope statements als
‘wanneer houden jullie daar nou eens over op, daar hebben we het wel lang genoeg over gehad en iedereen weet dat de slavernij een misdaad tegen de menselijkheid is geweest etc.’
Als dat onderwerp mensen nog steeds bezighoudt dan komt dat omdat voor hen die tijd nog niet zo ver in het verleden ligt of, en dat geldt vooral voor de jongeren, omdat zij zich nu pas bewust worden van de aard van het kwaad dat is aangericht in ‘hun’ verleden en zij er alsnog mee in het reine willen komen. Dat kan een schrille toon verlenen aan de regels die zij daaraan wijden en die toon hebben wij zonder meer te aanvaarden.
Maar die toon zal ongetwijfeld ooit, zoals de Curaçaose dichter Luis Daal dat zo mooi ― in een andere context ― heeft uitgedrukt in een van zijn gedichten, ‘aan de tijd verroesten’:
[…] I boso tur ku un dia |
[…] En jullie allen |
Luis Daal, Ajó pa semper (1963) |
|
Meervoudige identiteit: de gevarieerde keuken als metafoor

Ik zou met een optimistische blik op de toekomst willen afsluiten en kies voor een fragment uit een gedicht dat op treffende en speelse wijze wil laten zien dat velen van ons, zo niet wij allemaal, een meervoudige identiteit hebben.
De lezer mag van de dichteres meegenieten van de gerechten die zij allemaal in haar keuken klaarmaakt, gerechten die overal vandaan komen en hun kleuren en geuren ontlenen aan de eetculturen van vele landen. Gerechten die niet één enkele, smalle, identiteit hebben, maar de ― gedeelde ― creatieve producten zijn van mensen uit alle windstreken. Pas als je hiervan hebt gegeten, mag je vragen ‘wie en wat’ degene is die ze heeft bereid. Een eenduidig antwoord zal je, zeer waarschijnlijk, niet krijgen.
Gelukkig maar!
[…] E kalor di Karibe |
[…] De warmte van de Caraïben |
Alida Kock[4], 2010 |
|
Twee gedichten uit Wie ik ben / Ta ken mi ta
Oda na Hooiberg |
Lofdicht op de Hooiberg[5] |
Sinta den stupi di mi wela |
Ik zit vóór het huis van mijn oma, |
Richard de Veer[7] |
Identidat |
Identiteit |
Ta kiko mi a bira Mi identidat |
Wie ik ben? Mijn identiteit? |
Collin Schorea[9] |
Noten
[1] Wie ik ben / Ta ken mi ta, Simia literario, gedichten en verhalen (2011) bezorgd door Fred de Haas die ook de inleiding en de vertalingen uit het Papiaments verzorgde. Haarlem: Uitgeverij In de Knipscheer
[2] Citaat uit V.K.M. Balutansky en M.A. Souriau, Caribbean Creolization, University Press of Florida, 1998, p. 107
[3] Hoewel de Antillen in 2010 zijn opgehouden als één land te bestaan (Aruba had al eerder een status aparte verworven) en de verschillende eilanden ieder een eigen status hebben verworven onder de paraplu van het Koninkrijk der Nederlanden, zal de aanduiding ‘Antilliaan’ als generieke term nog wel enige tijd blijven voortbestaan. Maar net als de in Amerika wonende ‘Latino’ die zichzelf onmiddellijk bekend zal maken als Dominicaan, Cubaan, Mexicaan of Portorikaan, zal de Antilliaan de behoefte voelen om te verduidelijken van welk eiland hij / zij afkomstig is.
[4] Alida Kock (Aruba 1955) studeerde Spaanse taal en letterkunde aan de UvU. Ze werkte als lerares Spaans en is tolk / vertaler Spaans en Papiaments voor justitiële instellingen. Zij geeft ook boeken uit voor kinderen en jongeren in de talen van het Caribisch gebied.
[5] Bekende heuvel op Aruba. De Hooiberg is regelmatig gevormd en 167,5 m hoog.
[6] Boom die in bladerloze toestand in bloei komt en als een gele vlek sterk opvalt in het landschap
[7] De Arubaan Richard de Veer (1929-2014) woonde lange tijd in Nederland. Hij was al vanaf de oprichting lid van de Stichting Simia Literario. Hij schreef onder andere Si, ta mi mes (1997) en Un siglo di recuerdo (2008).
[8] Bron: Hooiberg – foto Bjørn Christian Tørrissen, Aruba
[9] Collin Schorea (Curaçao, 1970) treedt op als acteur, verhalenverteller en cabaretier.