Salut d’Amour
Niek van den Raad
‘Wil je al koffie?’, vraagt Jos terwijl hij zijn boek dichtslaat.
‘Ja, doe maar’, antwoordt Ingrid zonder op te kijken van het boek waarin ze verdiept is.
Jos staat op, loopt de keukenhoek in, vult de waterkoker en knipt hem aan. Hij pakt twee kopjes, meet de oploskoffie af, voor Ingrid één en voor hemzelf twee schepjes. Hij verheugt zich op de zondag die nog voor hen ligt, zo’n landerige dag zonder afspraken, zo’n dag van ‘we zien wel waar we zin in hebben’: wandelen door de duinen, een videootje kijken of toch uitwaaien op het strand? Heerlijk zo’n dag die ze samen, ieder in een eigen ritme, voorbij laten glijden, ingebed in een landschap van klassieke muziek.
Terwijl de waterkoker begint te suizen kijkt Jos naar buiten. Het ziet er naar uit dat het droog zal blijven. In de verte daalt een vliegtuig knipperlichtend naar de Polderbaan, even flitsen de vleugels op in de zon. De toon van de suizende waterkoker klinkt hoger en hoger en slaat dan abrupt af. Jos schenkt de koppen vol en op dat moment gebeurt het. Uit de radio klinken de eerste maten van het pianostuk van Salut d’Amour van Elgar. De melodie overvalt hem, slaat bij hem binnen als een steen in een vijver vol kroos, woelt de zanderige bodem van zijn geheugen los. Korrels herinneringen borrelen onweerstaanbaar en willekeurig naar boven. Nee niet vandaag, niet nu. Tevergeefs probeert hij de ronddwarrelende beelden terug te duwen in het zand van zijn geheugen, maar de melodie van Elgar dirigeert de beelden, is sterker dan zijn wil. Hij wil de radio uitzetten, maar ook zijn voeten weigeren te luisteren.
Hij ziet zichzelf zitten in die sobere aula van de rouwkamer van de Hervormde kerk in Wilnis, de kist één stap bij hem vandaan, de rechthoekige glimmende vorm grotendeels verborgen onder een bont palet van frisse bloemstukken. Een wrang contrast met haar dode lichaam. Toch troosten de kleuren en geuren hem. Straks wordt van hem verwacht dat hij de linten leest. De laatste bezoekers schuifelen naar binnen, werpen een blik op de kist en zoeken met gesloten monden en ernstige blikken een plaats. Met wat geruis start de band met pianostukken die hij heeft uitgezocht, Salut d’Amour klinkt eerst, het is net alsof Marijke het stuk zelf speelt. Later hoort hij van bezoekers, dat ze geschrokken waren en hetzelfde hadden gedacht.
De geur van koffie voert hem terug naar de keuken. Hij werpt een blik op Ingrid, die onveranderd verdiept blijft in haar boek, gelukkig, ze heeft niet opgemerkt dat hij net van slag was. De klanken van Elgar dringen zich opnieuw aan hem op en in één golf is hij terug in de woonboot in Wilnis. Hij staat in de keuken een kip te kruiden voor het avondmaal. In het atelier zit Marijke achter haar vleugel en speelt Salut d’Amour. Ze heeft er duidelijk plezier in.
‘Wil je alvast een wijntje’, vraagt hij luid genoeg om boven de pianoklanken uit te kunnen komen, maar zacht genoeg om haar niet uit haar concentratie te halen.
‘Ja lekker’, klinkt het vrolijk terug en ze stapt van Elgar over op een nocturne van Chopin.
Wat kon ze me raken, denkt hij en zijn gedachten schieten verder terug in de tijd. Ze had hem zo diep geraakt dat eerste moment dat ze elkaar ontmoetten. Hij herinnert zich helder haar uitnodigende stem, hun eerste omhelzing, de eerste liefdesnacht, haar pianospel, de ruzies, maar het scherpst herinnert hij zich dat laatste moment dat ze elkaar bewust zagen, het moment vlak voordat ze naar de operatiekamer werd gereden, niet wetende dat ze elkaar niet meer zouden spreken. Zou zij het wel beseft hebben? Hij voelt weer de pijn om het onvoltooide afscheid.
Op de radio zijn de laatste tonen van de compositie van Elgar weggestorven. Het volgende stuk wordt aangekondigd, de lente uit De Vier Seizoenen van Vivaldi. Jos pakt de twee koppen koffie op en wil de keukenhoek uitlopen,
Op dat moment voelt hij in zijn buik een heftig verlangen naar Marijke vrij komen, het overweldigt hem, het bruist in hem, het voelt warm en schrijnend tegelijk, hij aarzelt. Zo kan ik toch niet naast Ingrid gaan zitten?
Hij zet de koppen weer terug op het aanrecht.
Wat moet ik doen? Haar vertellen over mijn reacties op Elgar? Waarom niet? Ze zal het best begrijpen. Waarom wel? Waarom zou ik haar storen, ze zit zo geboeid te lezen, lekker op haar gemak. Kom op, je vertelt het haar. Zal ze het niet naar vinden, dat ik zo naar Marijke verlang? Misschien kan ik er beter eerst een gedicht over schrijven? Waarom aarzel ik eigenlijk? Voel ik me schuldig over mijn verlangen? Ja, een beetje, het is ook zo intens, het verrast me dat ik na dertien jaar nog zo naar haar kan verlangen. Ik kan Ingrid koffie geven en me terug trekken, onder het mom dat ik wat wil gaan schrijven, aan een gedicht werken of zo. Op adem komen. Hoezo op adem komen? En dan? Niet vertellen? Wel vertellen? Maar Marijke is een deel van mij! Ingrid weet dat, begrijpt dat.
Jos stapt de keuken uit en reikt Ingrid haar koffie aan. Ze legt haar boek weg en pakt de kop met beide handen aan, neemt voorzichtig een slok, kijkt Jos dan verbaasd aan: ‘De koffie is lauw.’
‘Dat heb je te danken aan Salut d’ Amour van Elgar’, antwoordt Jos glimlachend. Ingrid trekt haar wenkbrauwen op.
‘Heb je die muziek niet gehoord? Het was net op de radio.’
‘Nee joh, ik werd helemaal opgeslokt door dit boek, maar vertel, wat heeft Elgar met lauwe koffie te maken?’
Jos gaat zitten, neemt eerst een slok en begint dan te vertellen.