Fred de Haas, verslag en foto’s
Utrecht, dd 1 juni 2023
In de straten van de stad Utrecht boden de gezichten van de mensen een mozaïek van kleuren uit vele windstreken. Een welkom verschil met de aanblik van de wat saaie stad waar ik decennia geleden werd geboren.
Benieuwd naar wat ons die middag te wachten stond liep ik in de richting van de Sint-Maartenskerk op het Domplein waar de Raad van Kerken in Nederland, samen met andere organisaties, een Symposium had georganiseerd over Kerk en (trans-Atlantische) Slavernij.
In de Boothstraat kwam ik langs het voormalige huis van Nicolaas Beets (1814-1903), hervormd predikant in de Domkerk en hoogleraar kerkgeschiedenis, een van de mensen die zich in de 19e eeuw in woord en geschrift hadden gekeerd tegen de slavernij.
Beets is voornamelijk bekend geworden door zijn boek Camera Obscura (1839) dat hij schreef onder de naam Hildebrand. Opmerkelijk is dat de alerte Curaçaose schrijver Frank Martinus het de literatuurwetenschappers kwalijk nam dat ze nooit iets hadden geschreven over de rol van Beets als abolitionist[1] .
In een Sinterklaasachtig versje uit 1853 spoorde Beets de autoriteiten aan om de slavernij af te schaffen:
Laat de ketens vallen!
Breekt, verbreekt het juk!
Vrijheid is voor allen
nodig tot geluk.
We zijn niet ver verwijderd van de geest van ‘Keti Koti’[2] (= verbreek de ketenen) …
Beets had, enigszins paradoxaal, waardering voor de dichter Hendrik Tollens die, als reactie op de Franse bezetting, ooit het ‘Wie Neêrlands bloed door d’ aderen vloeit, van vreemde smetten vrij’ schreef, dat, vanwege de zinsnede ‘van vreemde smetten vrij’ zelfs in die tijd veel kritiek kreeg uit Indonesië en Suriname, maar wel op de nominatie stond om het Nederlandse volkslied te worden.
Het lied heeft het niet gehaald.
Ik liep verder over het Janskerkhof, langs het imposante standbeeld van de Angelsaksische monnik Willibrord die in de 7e eeuw door de Paus werd aangesteld als Aartsbisschop van de Friezen, en arriveerde op het Domplein waar zich inmiddels een aantal, voornamelijk ‘witte’ mensen, had verzameld voor de deur die toegang gaf tot de gewelven van de Sint-Maartenskerk waar het Symposium zou plaatsvinden. Rechts verhief zich de Dom. Die stond weer eens in de steigers. In een hoek van het plein prijkte het renaissancistische Academiegebouw, mijn oude Universiteit, en was het standbeeld zichtbaar van Jan van Nassau die in zijn linkerhand al 130 jaar lang een koker met het Verdrag van de Unie van Utrecht (1579) geklemd hield, het Verdrag dat de grondslag had gevormd van wat uiteindelijk de Staat der Nederlanden zou worden.
Geschiedenis te over.
Tweeduizend jaar geleden liepen op deze plaats, een paar meter onder het huidige plaveisel, honderden Romeinen en huurlingen die hier de noordelijke grens van het Romeinse Rijk verdedigden tegen de opdringende Friezen en Germaanse stammen. Enkele in de 18e eeuw vervolgde en vermoorde homoseksuelen hadden hun gedenkplaat in het plaveisel gekregen tegenover het Verzetsmonument uit 1949.
Ik bevond mij in het hart van het 17e-eeuwse orthodoxe calvinisme dat de godsdienst van het door God uitverkoren volk pretendeerde te zijn en, evenals de katholieke kerk, de bekering van de bruine en de zwarte medemens door het doopsel nastreefde.
Op dit plein lagen ook de voetstappen van Gijsbert Voetius (1589-1676), die gedurende vier jaar rector magnificus was van de Utrechtse Universiteit. Voetius wilde ‘inheemse’ kinderen pas dopen als ze 18 waren en oud genoeg om hun geloof te belijden. Als kind haalde ik jarenlang om de hoek in de Voetiusstraat boeken bij de Openbare Bibliotheek, het voormalige woonhuis van Gijsbert – Gisbertus – Voetius.
Inmiddels waren de deuren van de kerk geopend en schuifelde men naar binnen om een plaatsje te zoeken in een koude kerk waar het licht werd getemperd door de gebrandschilderde ramen uit de eerste helft van de 20e eeuw.
Voordat ik plaatsnam nam ik nog even een kijkje in de kapel met de beeldengroep waar protestantse Beeldenstormers in 1580 de gezichten van de katholieke heiligen kapot hadden geslagen.
Moderator Minella van Bergeijk, de bekende presentatrice van onder andere het EO programma ‘Ik mis je’, die vier uur lang de bijeenkomst met strakke hand zou leiden, gaf na een korte inleiding het woord aan de sprekers van die middag. Helaas miste ik het betoog van Martijn Stoutendijk vanwege de kerkgalm die de verstaanbaarheid hinderde. Later zocht ik een plaats vlakbij een van de luidsprekers. Dat hielp.
Dominee Loswijk van de EBG (Evangelische Broedergemeente of Hernhutters) uit Suriname bracht de toehoorders op verwijtende toon op de hoogte van het feit dat de Kerk in Suriname de EBG zoveel mogelijk gefrustreerd had in de uitoefening van hun zendingsboodschap.
Hij klonk bitter, maar dat was niets vergeleken bij de toon die de in een fraai wit kleed uitgedoste Surinaamse ‘Wintipriesteres’ Marian Markelo aansloeg. De nijdige manier waarop zij de bladzijden van haar toespraak omsloeg werd slechts geëvenaard door de vinnige manier waarop ze de Nederlandse ‘Dominee en Koopman’ (door haar cynisch en misprijzend ‘de Siamese tweeling’ genoemd) verweet de zwarte bevolking te hebben ontmenselijkt en hun Afrikaanse spiritualiteit onderdrukt. Zij was duidelijk bezig postuum haar gram te halen en wie een uitgestoken hand tot verbroedering verwachtte, kwam bedrogen uit.
De wintipriesteres drong, na haar grimmige speech, ook nog aan op meer spiritualiteit. Ik vroeg me af wat ze daarmee bedoelde. Er doemden voor mijn geestesoog beelden op van de ontwrichtende werking die de grote godsdiensten in de loop der geschiedenis op de mensheid hebben gehad.
Moet spiritualiteit komen van iemand als de kerkvader Augustinus die meende dat de slavernij een gevolg was van de erfzonde? Van Paulus die in zijn brief aan de Efesiërs de slaven maande trouw aan hun meesters te zijn?
Van Paus Paulus III die in 1537 bekend maakte dat Indianen ook een ziel hadden en daarom geen slaaf mochten zijn? Van katholieken die op de Plaza Mayor in Madrid mensen verbrandden omdat ze anders over dingen dachten dan zij? Van Protestanten die, hoewel het orthodoxe calvinisme verbonden was met Vrijheid, verzonnen dat het kolonialisme een soort Voorzienigheid was om de zwarte medemens de gelegenheid te geven kennis te maken met het ware geloof? Spiritualiteit? Voodoo misschien, die mix van katholicisme en Afrikaans animisme dat sinds enkele decennia de officiële godsdienst van Haïti is? Winti en plengoffers? God die het Kwaad veroordeelt maar niet verhindert?
Ja, de mens heeft in zijn machteloosheid nu eenmaal een onuitroeibaar verlangen naar een hogere macht die alles bestuurt en tegelijkertijd aan niets schuld heeft.
Zullen we eerst maar eens proberen ons verstand te gebruiken en elkaar niet naar het leven staan in plaats van nietszeggende oproepen te doen tot meer spiritualiteit?
Na haar toespraak vroeg ik mevrouw Markelo of ze besefte dat we nu in 2023 leefden en niet in de 17e eeuw en dat agressie niet de aangewezen manier was om een positieve verbinding tot stand te brengen tussen de voormalige gekoloniseerden en de rest van de gemeenschap. De wintivrouw antwoordde dat ze alleen maar kritiek had willen hebben en dat ik daar kennelijk niet tegen kon. Ik antwoordde haar dat ik echt wel het verschil kende tussen agressie en kritiek.
Daar bleef het bij en ze verliet de kerk zonder verder commentaar.
Hierna was het woord aan prof. Rose Mary Allen van de UNA (Universiteit van de Antillen, Curaçao) die op rustige en wetenschappelijke toon enige facetten belichtte van de activiteit van de kerken op de Beneden- en Bovenwindse eilanden. Zij vermeldde onder andere dat de katholieke kerk zich hevig verzet had tegen bepaalde Afro-Antilliaanse tradities als het tambú feest aan het eind van het jaar en tegen sommige gewoonten zoals de ‘ocho dia’, een ritueel bij begrafenissen dat nog stamde uit de tijd dat de Portugezen nog de baas waren in Angola.
Ik vroeg of ik een gedeelte uit haar toespraak mocht citeren. Dat mocht:
‘Waar de Katholieke Kerk meer moeite mee had, was vooral het ritueel van de ocho dia, een acht dagen durend ritueel na de begrafenis van een overledene, dat ook op Aruba en Bonaire bestaat. Tijdens dit ritueel bidt een voorbidder litanieën in een mengeling van Papiaments en Latijn en wordt er gezongen. De zogenaamde kantikanan[4] di DUM VE of kantika di salbe; […] Tijdens een ocho dia bijeenkomst worden Nanziverhalen verteld, die tijdens de slavernijperiode als een vorm van verzet hadden gediend. De Katholieke Kerk had moeite met deze van het Europees-katholieke geloof afwijkende gewoonte en probeerde deze hard uit te roeien. John de Pool beschrijft de gewoonte als een mengeling van katholicisme, Afrikaanse cultuur en hekserij die volgens hem nog onbeschaafder was dan de tambú — een Afro-Curaçaos genre van muziek, zang en dans dat eveneens fel werd bekritiseerd door de Katholieke Kerk en dat zij eveneens trachtte uit te roeien’.[5]
Er werd ook gesproken door Wim Manuhutu, van Molukse afkomst en docent aan de VU. Hij sprak over de situatie in Indonesië en speciaal over die op de Molukken, een voor Nederland pijnlijk onderwerp dat jarenlang buiten de officiële agenda is gebleven.
Zoals wij weten hebben ook de Molukken jarenlang te lijden gehad onder het bewind van de VOC. De hoofdplaats Makassar was een centrum van slavenhandel in de Indonesische archipel[6] . Aziatische slavenhandelaren brachten de gevangengenomen mensen naar Makassar vanwaar ze door Europese handelaren naar Batavia (de oude, Hollandse naam van Jakarta) werden gebracht.
Iemand die zich, zeer tegen de zin van de toenmalige VOC gouverneur Gideon Loten, ernstig heeft misdragen was George Beens, VOC bestuurder van Zuid Sulawesi (Celebes) die zich bezighield met handel in opium en illegale slavenhandel. Hij werd schatrijk en woonde na zijn terugkeer uit Indië een tijdlang in een fraai pand in de stad Utrecht.
Ook de bijdragen van dr Dienke Hondius (VU) en Maurice San A Jong (onafhankelijk onderzoeker) waren beschaafd en weldoordacht.
Na een kleine pauze was het woord aan een panel dat op ingediende vragen uit het publiek zou ingaan. De rustige en weloverwogen toon van de panelleden was eveneens een verademing. Het panel werd gevormd door Pater Wijbe Fransen O.P. (katholieke kerk Antillen/Aruba), ds Johannes Welschen (EBG), ds René de Reuver (PKN), ds Daniëlle Dokman (Lutherse Kerk), Mgr Karel Choennie (bisdom Suriname) en ds Verry Patty (Molukse Evangelische Kerk).
Een vragensteller uit het publiek wilde graag weten waarom vertegenwoordigers uit de Surinaamse gemeenschap in Nederland vaak zo’n agressieve toon aansloegen, zoals onder andere bleek uit de toespraak van mevrouw Markelo. Verder vroeg een vragensteller zich af waarom de Antilliaanse gemeenschap in Nederland weinig of niets van zich liet horen.
Het panel weerde zich op waardige wijze. Naar aanleiding van de vraag over de agressieve toon van de Surinaamse gemeenschap was iedereen in het panel het erover eens dat de mensen kennelijk het verleden nog niet hadden verwerkt en eerst door dat proces heen moesten alvorens er sprake kon zijn van een verbinding met de (Nederlandse) bevolking.
Wat betreft de afwezigheid van de Antilliaanse gemeenschap antwoordde pater Wijbe dat het hem in zijn werkend leven op de Benedenwindse eilanden was opgevallen dat het antagonisme tussen de Benedenwindse eilanden een taai leven leidde. Hoewel de bevolking dezelfde taal sprak, het Papiaments, hanteert men toch twee spellingen[7] op de eilanden (alsof spelling iets met identiteit te maken zou hebben) en was er ook op andere gebieden geen sprake van solidariteit, dus ook niet van samenwerking. Ook meende hij opgemerkt te hebben dat een zekere passieve houding kenmerkend was voor de eilanden.
De middag werd besloten met een viering. Er was zang en, heel toepasselijk, ook een citaat uit Jesaja 1: 12-18, waaruit duidelijk bleek dat de Heer niet veel op had met mooie woorden, maar meer zat te wachten op daden (12-15).
De Heer:
‘Houd op met die zinloze offergaven.
Ik heb een afschuw van jullie wierook,
jullie feesten, nieuwe maan en sabbat.
Ik duld ze niet naast al dat wangedrag.
Van jullie nieuwe maan, van ál jullie feesten heb ik een afkeer,
ze hinderen mij, ik kan ze niet langer verdragen.’
Niet lullen maar poetsen. Aldus Jesaja.
Vlak voor het einde van de viering en het begin van de onvermijdelijke ‘borrel’ (gezellig samenzijn en napraten) liep ik naar de uitgang langs de boekverkopers van de ‘Gids kerken en slavernijverleden’. Ik moest even denken aan de Koopman en de Dominee.
Het was een mooie middag. Alle lof voor de organisatie.
Ik besloot, voordat ik naar het station ging, nog even een wandeling te maken naar mijn oude huis aan de Oudegracht, waar op nog geen 200 m afstand in 1933 de Surinaamse verlichte geest en schrijver Anton de Kom[8] een lezing had gehouden.
Anton de Kom (1898-1945) en de Sumatraan Roestam Effendi (1903-1979) waren in 1933 in de stad Utrecht om een lezing te houden voor het Antifascistisch Congres, in het NV Huis. De Kom hield een toespraak tegen fascisme en onderdrukking, Effendi zei dat Indonesië los van Nederland moest.
Dat was natuurlijk tegen het zere been van de koloniale Nederlandse autoriteiten. Het duurde dan ook niet lang of de politie maakte een eind aan de bijeenkomst.
Anton de Kom was een bewonderaar van het boek ‘Geschiedenis van Suriname’ (1861) door Julien Wolbers, iemand met contacten in Suriname, maar die zelf nog nooit een voet in het land had gezet. De Kom vond het een standaardwerk.
Het is overigens te hopen dat de titel van het standaardwerk uit 1934 van De Kom zelf (‘Wij slaven van Suriname’) niet wordt veranderd in ‘Wij slaafgemaakten van Suriname’.
Ik liep door het winkelcentrum Hoog Catharijne (hadden we echt zoveel winkels nodig?) naar Utrecht Centraal. De NS had weer eens storing en deed twee uur over een traject van 70 km.
Noten
[1] Iemand die streefde naar afschaffing van de slavernij
[2] Een van oorsprong Surinaamse feestdag waarop de afschaffing van de slavernij wordt gevierd. Onder de Surinaamse premier Ferrier werd in 1955 1 juli als officiële feestdag ingevoerd. Tegenwoordig wordt deze dag in verschillende steden van Nederland vooral door Afro-Surinamers en Afro-Antillianen gevierd.
[3] Bron: Het koloniale Rijk van Nederland – illustratie red4tribe, lichtgroen: VOC, donkergroen: WIC, oranje: handelsposten.
[4] Liederen
[5] Wie meer wil lezen over de (uitstervende) Antilliaanse begrafenisrituelen kan, bijvoorbeeld, de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen raadplegen (Elsevier Nederland N.V. Amsterdam-Brussel, 1969)
[6] De Antilliaanse naam ‘Domacassé’ is waarschijnlijk afgeleid van het Portugese ‘do Makassar’ (= uit Makassar, FdH)
[7] Men is, volgens Pijbe, zelfs bezig om de Bijbel om te zetten in de Arubaanse spelling
[8] ‘Kom’ is de omkering van ‘MOK’, de naam van de eigenaar van een plantage. Men had de gewoonte om de naam van bastaardkinderen een omkering van de echte naam te geven. Zo wordt ‘Schotborg’ op Curaçao ‘Borgschot’ en in Suriname wordt ‘Muller’ ‘Rellum’.