Plempius publicaties 1

0

Marcel Reyners

Plempius Vobiscus FortunatusAcademische carrière – anekdoten en faits diverspublicaties 1publicaties 2
(volgorde: datum van eerste publicatie)

Verschillende auteurs geven een opsomming van zijn publicaties: Broeckx 1865, Tricot-Royer, Kerkhoff, vd Aa, de Feller.

Zijn boeken zijn wijdverspreid maar zijn manuscripten zijn helaas niet meer te vinden want verdwenen uit de Leuvense universiteitsbibliotheek, die afbrandde tijdens de eerste wereldoorlog.

0 Disputatio de Angina

Dit werk zou zijn eerste publicatie uit 1622 zijn maar als zodanig nergens terug te vinden tenzij als vermelding zoals in ‘Librorum Impressum’: ‘Disputatio de Angina, Heurnius Otto en Fortunatus Plempius’. Vermeld in: Catalogus Bibliothecae Musei Britannici, vol V, London 1817, pag 261 PLE) en ook in Hefter, commentatio epistolica, Musei Disputatorii Physico-Medici Vol II 1764.). Ook Kerkhoff vermeld deze publikatie: Dispvtatio medica de angina.: Præs. O. Heurnio. Lugduni Batavorum, 1622.

1 Tractaet van de spieren, tot gebruyk der chirurgijns

Amsterdam, 1630, Jacob Aertz.

Het is niet vreemd dat Plemp’s’ eerste publicatie over anatomie gaat, een onderwerp dat hij eerst in Leiden, rond 1620, volgde bij Heurnius en Falcoburgus en later, in Padua in 1622 bij Spigelius. Hij woonde, als praktiserend arts in Amsterdam, de anatomische lessen van Tulp bij, o.a. in 1632 (Banga p 233). Aan hem is dit werk opgedragenx[1].

In 1630 gaf hij in ‘t Nederduits een beknopte verhandeling van 247 pagina’s over de spieren uit in Amsterdam; een heruitgave volgde in Dordrecht, in 1645, apart maar ook samen met Beverwijck’s “Heel-konste”. Tenslotte is er nog een publicatie uit 1651.

Zijn naam op de titelpagina is nog onvolledig: “Fortunatus Plempius, arts en wijsgeer”. Typisch dat hij zichzelf ook “wijsgeer” vindt. Plemp noemt het werk zelf een “Ontijdige vrucht, opgedragen aan Nicolaus Petraeus, oud-schepen, arts en voorlezer in de heelkunde en ontleedkunde en ambtgenoot in dezelfde kunst in de stad Amsterdam.” Het is een doorlopende tekst in oud-Nederlands zonder afbeeldingen, in gotisch schrift in 1630, maar beter leesbaar in de edities van 1645. Plemp citeert vaak Hippocrates, Galenus, Avicenna.

De indeling is zoals in de handboeken over ziekten: “A capite ad calcem” of “a pedibus usque ad caput”: van (de spieren van) het hoofd tot aan die van de voeten.

Elk hoofdstuk bestaat uit drie delen: een inleiding, voorlegging, opening.

Enkele excerpten ter illustratie van de inhoud.

Inleiding

Toe-eygen-brief
Den Wijsen, Hoogh-geleerden, ende Achtbaren
Nicolao Petreio,
Oudt Schepen, Artz en Voor-Leser des Heelkonst en Ontledings.
Mitsgaders
Den versochten en bedrevenen Ampt-Genooten
Der selver Konste, in de Stadt
Amsterdam

Plemp begint zijn inleiding met te stellen dat de:

“Nutbaerheyt deses verhandelings” terug te brengen is naar “de eerste Grondvestiger onses geneeskonst” nl. Hippocrates. In een adem noemt hij “de volmaeckte” Galenus, die ons voorhoudt dat artsen “de rechtmatige verdeeling onses Lichaems voor-weten moet”.

Voor de

“Chirurgijns, dat is, die door ‘t Hant-werck de genesing betrachten, aengesien ‘t voorwurp van hun Konst maer de uyterlicke lichaems omme-looop zy: ‘t geen hen noodigh is, is de wetenschap der Spieren, als die in ‘t uyterste vlack van ‘t Lichaem gelegen zijn.”

“Wat baet den Handtwercker ofte Chirurgijn de veelheyt der Hert-vlieskens te kennen, sijn voedende Aderen te weten, en gevoelgevende Zenuwen te beoogen?.”

De eerste hoofdstukken behandelen algemene aspecten van de spieren: “Van de aerdt, ‘t same-setting, en onderscheyt der Spieren in’t algemeyn”, “Van de Werkinge de Spieren”, “Van de dienstbaerheden des Spiers” en “ Van de middelste en uyterste gesteltenisse des bewegings” om dan spiergroepen te bespreken zoals te doen gebruikelijk met geneeskundige boeken: “a capite ad calcem”: van top (kop??!!) tot teen.

Ieder hoofdstuk is gelijk opgebouwd: inleiding, voorsegging en openingh.

Plemp verwijst naar voorgangers allerhande, naar leuke weetjes, watjes en datjes.
Een voorbeeld dat hij aanhaalt is dat van de achterhoofdsspieren.

“Het ampt en Wercking deser Spieren is, den Huyt des Achterhoofts te bewegen. Wanneer dese Spieren heel hoogh reycken, in sulckdanige is ‘t heele vel des Hoofts verroerlick: soo waren geschapen, die welcken de H. Augustinus van de Stadt Godts redenvoerende schreef, dat sy kosten ‘t gansche haer op ‘t Voorhooft na believen halen en herhalen. De aerdt-oordelaers, dat is, die uyt eenige sichtbare mercken den aerdt en genegentheden des Mensch nasporen, seggen, dat die gene een vet en vleysigh Hooft geloot hebben, taeyer en langduriger leven genieten.”

En het begin van de beschrijving van de voorhoofdsspieren:

“‘T Voorhooft, welck is een uytbeelder vander Menschen droefheyt, blijdtschap, sachtmoedigheyt, en wreetheyt, heeft van de recht en gelijck deelende Natuur twee Spieren verworven..”.

Ook mooi gezegd is de inleiding van hoofdstuk 29 “Van de Blaes-Spieren”:

“Opdat het Water in de Blaes versamelt tegel en dankck niet en soude uyt-sijperen, heeft de voorsichtige Natuer met een ronde Spier sijn Krop omwalt.”

Plemp wijdt een hoofdstuk aan de “Manlickheyt-spieren (3 pagina’s), aan de Kloot-spieren (2 pagina’s), en de Vrouwelickheyt-spieren (slechts halve pagina).

Hij houdt een lange inleiding over de

“ontblootingh des schaemelheyts die by alle volckeren schandelick gehouden wordt en oneerlick; dese stof kan by kuysche menschen niet sonder schaemte gehanteert worden…”

Maar anderzijds:

“Ick vinde raedtsamer, dat dit myn werck een weynigh buyte de palen des eerlickheudts wycke, als dat het gebreckigh zy of manck gae.” En verder: “Ick vang dan sonder schaemte de schamelicke Leden aen, uyt de welcken oock gelijck uit al, Natuers Godtlickheyt afschijnt.”

Na anderhalve pagina inleiding schrijft hij over de spieren van de mannelijkheid:

“Er worden twee paer getelt. ‘T Eerste kort en dick. Begint Zenuwigh onder aen de wortel des Manlickheyts, in de welke het voort Vleysigh wordende sich endt. Hun gebruyck iss het Manlick lidt te rechten, of, eigenlicker, te stuerenin ‘t Minne-spel.”

“Het tweede paer is langer ontspringende Vleysich van de Sluyt-spier des Eyndel-darms, en opklimmende na de langhte des Manlickheyts, eyndight ontrent haer midden. Hun Ampt is, voornamentlickt den Water-gangh te verbreeden, dienstigh soo in ‘t Wateren, als in de onderlinge vermengingh, op dat het saet een vrye en rechte uytschietingh hebben sou.”

Van de “Kloot-spieren” zegt hij:

“De Klooten zijn, in de welcke ‘t Zaet tot volkomenheyt gebrocht wort. Dese zyn van alle Ontleders Spieren toegeschreven, die hem op-hangen, en dies d’op-hangers by de Griecken geseyt. Beginnen aen weder-zijde, daer de schuyn op-klimmende Buyck-Spieren, te weten by ‘t schaemelheyts Been: en met de bereydende Zaets vaten neerdalende eyndigen in de Klooten. Hun oeffening is in de wellustige twee-strijt de Klooten op te halen, op dat alsoo de vaten verkort, en dies ruymer wesende aen ‘t Zaet vrijer schoot geven souden, de welcke anderss doot ‘t gewicht der hangende Klooten gereckt en benauwt worde.”

En ook:

“Verkrompen en opgeschorte Klooten te hebben beduydt welvarentheyt, en voornementlick genegentheyt en gereethet tot het Minne-spel, als den rigtigen Vrouwen niet ontkundt is. De reden deses magh zijn, dat de laegh-hangende Klooten van de nederige Buyck aafwijckende, niet en kunnen genoeghsaem van de ingeboren natuyrlicke warmte gebroedt worden tot voortbrengingh des Zaets. De langh en slap hangende Klooten en Kloot-sackje werwissen ons van verswackingh der krachte door ouderdom, of siekte”

Tenslotte, heel kort, de volledige tekst van het hoofdstuk “van de Vrouwelickheyt-spieren”.

“Na even-redenheydt des Mannelickheydts hebben ons eenige nauwe natuyrs Ondersoeckers oock in de Vrouwelickheyt Spieren voorgedragen: Eensdeels tot vermeerderingh des wellusts streckende, anderdeels tot een hou-vast des Lijf-moeders dienende. Ick hou my aen mijn Recht-snoer en stock-regel: dat geen vrijwillige verroeringh oeffent, is geen Spier; de gedeelten des Vrouwelickheyts, die sy Spieren toeschrijven, worden niet vrywillighlick beweegt: Des mogent geen Spieren genaemt worden. Soo doch hier in de schoot des schaemtes een duystere bewegingh waer-genomen werdt, is ontwijfelick den nabuyrigen Eyndeldarms en Blses Sluyt-spiren toe te eygenen, dewelcke met de Krop of ingangh des Lijf-moeders geknocht zijn.”

Tot zover enkele uittreksels uit Plemp’s Verhandeling der Spieren.

Alles bij elkaar 176 dicht beschreven bladzijden over spieren, zonder enige tekening, dit in volledige tegenstelling tot een werk uit 1660 van de Leidse anatoom van Horne, met prachtige tekeningen van Sagemolen, een werk dat in de vergetelheid geraakt is maar recent herontdekt werd in de BUI Santė in Parijs (Interuniversitaire Bibliotheek van de Gezondheid in Parijs).

2 Ophtalmographia sive de oculi fabrica, actione et usu praeter communem medicorum et philosophorum opinionem

Amsterdam 1632.

De eerste editie is uitgegeven in 1632, tijdens Plemp’s Amsterdamse periode en opgedragen aan zijn professoren uit Leiden: Schrevelius, Heurnius, Vorstius en Valckenburgius. Zijn oom, Cornelis Gysbertus Plempius draagt een van zijn Latijnse gedichten aan hem op.

De tweede editie verscheen in Leuven in 1648, het jaar van de Vrede van Munster en was aanmerkelijk vermeerderd. Ze is opgedragen aan aan graaf Peňeranda: ‘Illustrissimum & Excellemtisssimum Dominum D. Gasparem Bracamonte Gusman, Comitem de Pennaranda. Lovanii, Typisa c sumptibus Hieronymi Nempaei, Anno MDCXLLVIII’

In de dedicatie werden de vredesbemoeienissen van deze Spaanse graaf met de hoogste lof bezongen en zijn persoonlijk aandeel in het succes van de onderhandelingen sterk benadrukt. De inleiding onderstreepte ook de nauwe verbondenheid tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Provinciën: “met hetzelfde geloof en heilige vriendschap, met een gemeenschappelijke taal.”

Er was oprechte vreugde toen de berichten over het succes van de vredesonderhandelingen binnenliepen. Begin juni 1648 werd de officiële afkondiging van de vrede bekend en in Leuven was er feest. De universiteitsraad besloot dat alle leden van de universiteit uitgenodigd werden om bij te dragen tot de feesten. Toen bekend werd dat de leider van de Spaanse delegatie, graaf de Peňeranda, op zijn terugreis Leuven zou aandoen, werd besloten hem op bijzonder plechtige wijze te begroeten. De hoogleraar die het nauwst bij deze ontvangst was betrokken, was geen jurist, maar wel ……Plempius.

De derde druk verschijnt in 1659, nu met aanmerkingen van zijn collega Gerard Gutschoven, professor in de wiskunde.

Plempius verbetert de dwalingen van Galenus en past de optische principes van Kepler toe, gepubliceerd in 1604. Dit traktaat is verdeeld in vijf delen.

In de eerste is de anatomie van het oog beschreven. Plempius corrigeert Vesalius, aan wie hij verwijt dat hij de ogen van runderen heeft ontleed en niet die van mensen. Plempius is de eerste om zes spieren van het oog te beschrijven, om de vorm van de lens te beschrijven en om de juiste plaats aan te tonen waar de oogzenuw het oog binnenkomt.

De volgende drie delen van de verhandeling beschrijven het licht en het effect ervan op het zien.

In het laatste deel worden de meest voorkomende oogziekten beschreven.

Plempius herkent granulaties in blefaritis en hij realiseert zich dat scheelzien te wijten is aan een spieraandoening. Anderzijds schrijft hij nog steeds aderlaten en purgeermiddelen voor als behandelingen bij oogziekten.

Deze interesse in oogheelkunde doet denken aan die van Johannitius (Hunayn), acht eeuwen eerder, toen de laatste zijn werk ‘Boek van Tien Verhandelingen over het Oog’ en zijn ‘Boek met vragen over het oog’ schreef.

Het proefschrift van Vanagt uit 2010 ‘De emancipatie van het oog: V.F. Plempius’ Ophtalmographia en de vroegmoderne medische denkbeelden over het zien.’ heeft dit werk in de actualiteit gebracht, temeer omdat ze het experiment nl. het herhalen van de dissectie van een koeienoog, verfilmd werd door haar nicht en te zien is op Youtube[2]. Ook diverse kranten hebben hierover bericht.

3 Ontleeding des menschelycken lichaems. Eertijts in’ t Latijn beschreven door Bartholomeus Cabrolius. Nu verduytscht en met by-voechselen als oock figuren verrijckt.

Amsterdam,1633, gedrukt bij Cornelis van Breugel.

In 1633, het jaar van zijn benoeming tot hoogleraar in Leuven publiceerde hij een bewerking met aanvullingen van het Alphabeton anatomikon van zijn collega Bartholomeus Cabrolus uit Montpellier. Veel door hem ingevoerde Nederlandse termen worden nog steeds in de anatomie gebruikt.

Hij toonde zich er een voorstander van om niet alleen in het latijn maar ook in de volkstaal te schrijven

“tot ghenoegingh der liefhebberen” en verdedigde dit tegen eventuele critici: “de geleerdtheydt en lijdt niet, dat al haar gheheymnissen in ‘t Duytsch uytgestort werden”.

Meestal verschenen medische werken in het Latijn maar Plemp bedoelde zijn werk vooral voor de chirurgijns die meestal geen latijn beheersten. Hij droeg dit werk op aan Nicolaas Tulp, vooral bekend van Rembrandt’s anatomische les. Joost van den Vondel schreef

“eenige lofversen op B. Kabrools ontleding des menschelijken lichaems verduitscht door V.F. Plemp, nu professor te Loven”.

4 Oratio/Thesis

1633

Om aan de academische reglementen te voldoen, moest Plempius opnieuw een oratio/proefschrift verdedigen. Het gekozen onderwerp getuigt van zijn onophoudelijke belangstelling voor filosofie: ‘Medicus philosophus sive de medicina philosophia conjugenda’. Dit wordt geciteerd door de Moreau maar is zo goed als zeker in de brand van 1914 verloren gegaan, net zoals al zijn manuscripten.

Meteen na zijn aankomst in Leuven publiceerde Plempius alleen nog in het Latijn, de gebruikelijke taal van artsen en professoren. Het is echter geen netjes en verfijnd Latijn, maar een zwaar en onnauwkeurig maar niettemin wetenschappelijk correct jargon, door hemzelf beschreven als “acribologie” (het vermogen om jezelf nauwkeurig en helder uit te drukken in taal en schrijfstijl).

Veel informatie door: Banga, Tricot, Haan Broeckx, Allard, Kerkhoff, Vanagt, DELPHER.

Noten

[1] Tulp is geboren als Nicolaes Pietersz. Later voegt hij er zelf Tulp aan toe. Petreus is de verlatijnsing van Pietersz.
[2] In waking Hours: https://youtube.com/watch?v=JWKmzD4yHy8. Zie ook: flandersimage.com/titles/in-waking-hours en shellsandpebbles.com/2017/10/20/in-waking-hours-historical-reconstruction-film-and-why-we-need-more-diversity-in-academic-output/

Avatar foto

studeerde Grieks-Latijnse humaniora aan het St Michielscollege te Bree, België, en daarna geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en specialiseerde in verloskunde en gynaecologie, eerst in Leuven/Duffel en daarna in Sittard.

Schrijf een reactie