Klaske Rehorst, tekst en fotobewerking
Uit: allewoorden.nl
Ik lette even niet op en struikelde op een dag zomaar over de aankomende toekomst. Er lagen twee zeilboten maatje 39 in de kamer en ze waren niet van mij. In het badkamerkastje staan nu drie rollers deodorant. Sinds wanneer is dat? Op de laatste schoolfoto zie ik ineens het verschil. De rondingen zijn aan het verdwijnen. In het hoekige van zijn kin en het bottige van zijn schouders begin ik de eerste tekenen van de naderende puber te ontwaren. Daar komt de man aan die hij op een dag zal zijn, althans fysiek.
De allereerste keer dat ik hem wegbracht naar het kinderdagverblijf was hij drie maanden oud. Het was een ‘wenochtend’. En ik neem aan dat die wenochtenden vooral voor de mama’s en papa’s in het leven zijn geroepen. Ik bracht hem met trillende armen die hem niet wilden loslaten, een dikke keel en lood in mijn schoenen. Thuis zat ik apathisch op de bank naar de klok te staren, te wachten totdat het tijd was om hem weer op te halen en dat hele achterlijke zwangerschapsverlof te vervloeken.
“Geniet maar eens lekker van een ochtend zonder je kind”, zeiden ze.
Maar het huis voelde te leeg, zijn kamer was te groot en ik dwaalde door de uren die net zo verloren voelden als mijn baby; ik had fysieke pijn. Buikpijn en kramp in mijn lijf. Het voelde onnatuurlijk. Na vier uur haalde ik hem weer op. Hij lag heerlijk te pruttelen in een box, had nog geen traan gelaten en een hele fles op.
“Ging het goed?” Vroeg ik met trillende onderlip.
“Hier ging het uitstekend,” zei de leidster, “en met jou?”
Ik heb eelt moeten kweken op mijn ziel, op mijn hart. De eerste keer dat ik ‘s ochtends wegreed van het kinderdagverblijf stroomden de tranen over mijn wangen en voelde ik weerhaken ergens in mijn buik trekken en scheuren. Elke meter die de afstand tussen mij en mijn kind vergrootte, deed letterlijk, fysiek pijn. Maar alles went. Na twee weken kon ik redelijk opgewekt in de auto stappen en reed ik zuchtend naar mijn werk. Casper had het prima naar zijn zin, er werd goed voor hem gezorgd, hij huilde haast nooit, behalve als hij honger had.
Toen ging hij naar de kleuterschool. Hij was de ‘oudste’ peuter en heel trots dat hij een rugzak kreeg en een broodtrommel en drinkbeker. Ineens was het weer zo ver. Afscheid nemen van de vertrouwde, veilige omgeving. Een heel nieuwe fase. Hij was er aan toe om een stapje verder te gaan maar mama liep daarin een beetje achter. Wat was die klas toch groot. Zou hij vriendjes maken? Zou de juf wel lief voor hem zijn? Zou hij wel geholpen worden met plassen? Zouden ze er wel op letten dat hij niet alleen het beleg van zijn brood at en zijn appel maar voor de helft? Zouden ze wel aandacht hebben voor al zijn vragen? Ik lag te woelen en te draaien in mijn bed. “Is hij er klaar voor? Kan hij dit aan?” Maar eigenlijk vroeg ik mij af of ík er klaar voor was.
Natuurlijk werd het een feestje. Trakteren op het kinderdagverblijf, cadeautjes voor zijn leidsters. De eerste dag naar de ‘grote school’. Casper hing zijn jas meteen op het goede haakje en denderde vrolijk de klas in. Er was nauwelijks meer tijd voor een knuffel. De juf was lief en zorgzaam en aaide mij over mijn hoofd.
“Het komt allemaal goed,” zei ze, “maar nu moet je dag gaan zeggen want je staat hier al een uur tegen het raam geplakt. Zwaai maar even naar Casper.”
Ze nam mij bij de hand en wees mij de uitgang.
Dag kind. Dag zoon. Dag grote kleuter die ineens weer zo klein leek. Tot vanmiddag.
Diploma zwemmen, schoolreisje, zijn eerste wedstrijd voor het wedstrijdzwemmen, het eerste verjaardagsfeestje bij een vriendje, de eerste keer logeren bij opa en oma, de eerste keer bij zijn neefje slapen, de eerste keer dat hij alleen op de fiets door de wijk ging rijden, de eerste keer dat hij alleen naar een vriendje ging, de eerste keer naar de winkel om de hoek om slagroom te halen …. Kleine maar grote momenten die de groei markeren en zijn behoeften om het alleen te doen en te wéten dat hij het ook kan alleen maar onderstrepen. Ik sta steeds vaker aan de zijlijn en ik mag toekijken en vreselijk trots zijn op alles wat hij nu weer heeft bereikt. Voor hem is het allemaal doodnormaal. Hij begrijpt niet waarom ik soms een beetje moet huilen of waarom ik hem steeds maar wil knuffelen. Tegenwoordig krijg ik instructie; of ik alsjeblieft niet zo raar wil doen, mama. Dus zet ik een zonnebril op en doe ik heel stoer. Niks aan de hand. Dat er even geen geluid uit mij komt is omdat ik een kriebel in mijn keel heb. Ik dwing mijzelf tot een vluchtige aai over zijn hoofd en een halve onhandige omhelzing terwijl ik hem het liefst op wil pakken en in een doosje wil doen. Net zoals zijn eerste schoentjes, een maatje wat precies in de palm van mijn hand past.
Schoenmaat 39 is deze week op zeilkamp. Het inpakken van zijn spullen verliep geheel volgens de verwachting. Er was iemand die zenuwachtig voor de honderdste keer alles naliep. Genoeg korte broeken? Dikke jas voor als het koud is? Pillen mee, kopie van het verzekeringsbewijs. Hier is een zonnebril, niet vergeten. Zonnebrand, pet, beugel en stripboeken. Er was iemand die iemand anders de hele dag voor vertrek nog even moest aanhalen en bij zich moest hebben. Er was iemand die liever nog even wilde gaan fietsen. Er was iemand die honderd keer vertelde; we brengen je daar en daar heen en dan is daar die en die en vrijdag kom je weer terug en dan gaan we op vakantie.
“ja ja … heb je mijn Nintendo ingepakt, mama?”
“Ben je er klaar voor, Casper? Heb je er zin in?”
“Ja. Jij ook, mama?”
Daar ging hij. Met zijn tas en zijn pet en hij zat al in de bus voordat ik het wist, uitgebreid te kletsen met de zes andere kinderen die ook meegingen.
Bij het startende busje stond een groepje verstilde, enigszins trillende en nogal bleke moeders en vaders. We hielden nog net niet elkaars handen vast. Krampachtig stoer glimlachend naar het kroost in het busje en zogenaamd heel blij wuivend maar stiekem vooral de tranen van onze wangen wegvegend. We doen net alsof we het geweldig vinden en we doen net alsof het allemaal niks voorstelt. We willen ons niet aanstellen. Daar gaan ze. De wijde wereld in. Vanavond slapen ze ergens waar wij niet weten waar. Ze zullen toch niet verzuipen, hè?! Of verdwalen tijdens het wadlopen?! Ze zullen toch wel op tijd hun medicatie innemen?! Zich niet eenzaam voelen, geen heimwee krijgen, niet verbranden in de zon en een droge broek aantrekken als de zon in de zee zakt?! De begeleidster komt naar ons toe. Ze kent de kinderen al langer dan vandaag.
“Zo.” zegt ze, “ik bel vanavond wel even om jullie te laten weten hoe het de eerste dag gegaan is. En als je wilt bellen, moet je dat gewoon doen, hoor!”
We knikken heftig.
“Kindwee slaat vooral aan het einde van de dag toe,” zegt ze, “dus voel je vrij om even contact op te nemen. Meestal gaat het beter als je eenmaal weet dat alles goed verloopt.”
Ze is zo lief en begrijpend voor ons.
Zachtjes maakt ze onze handen los van de uitlaatpijp, het bagagerek en de bumper.
“Zoek een beetje afleiding,” zegt ze ondertussen, “en probeer ook even te genieten en te ontspannen.”
Ze manoeuvreert ons richting onze eigen auto’s en moet wat harder trekken aan een tegenstribbelende vader.
“We zien jullie vrijdag weer,” zegt ze, “het is maar 4 nachtjes.”
Thuis aangekomen ga ik op de bank zitten.
Ik kijk naar de klok en zie hoe ik ingehaald wordt door mijn grote zoon en de toekomst die hij hoe dan ook zelfstandig binnen gaat.
En ik heb heimwee.
Heimwee naar de kleine schoentjes die precies in de palm van mijn hand passen en die ik kan beschutten, beschermen en dicht, dicht bij me kan houden ….