De Stentor, Apeldoorn – oktober 2015, David Levie
Menig exotisch snaarinstrument heeft hij gerestaureerd. Van een Turkse saz tot een tar uit Azerbedzjan.
Maar een rebab uit het voormalige Nederlands Indië is nieuw voor Hans de Louter.
De luthier van de Arnhemseweg heeft het tweesnarige instrument dat deel uitmaakt van een gamelanorkest uit elkaar gehaald om tot de ziel van rebab door te kunnen dringen. Nu de klus bijna is geklaard durft hij ermee naar buiten te komen.
Restaureren doet De Louter nauwelijks meer. Hij bouwt liever gitaren, violen, mandolines, bouzouki’s en banjo’s.
Maar er zijn instrumenten die bij hem een gevoelige snaar weten te raken. En de rebab is daar een van. Straks als de rebab er weer uitziet zoals hij pakweg honderd jaar geleden deed en zijn zachte geluid produceert gaat hij naar zijn bestemming. Voorzien van een nieuw kalfsvel en compleet met een strijkstok waarvoor hij het haar van een Mongoolse hengst heeft gebruikt. Haar van de staart van een manlijk dier dat vooruit plast en niet zoals een merrie naar achteren. De staart van de hengst wordt daardoor niet met urine doordrenkt en blijft mooi blond.
De Louter schudt de wetenswaardigheden uit zijn mouw. Zo is de rebab met stof bekleed. En die stof was nagenoeg versleten. De Beekbergse Wolhal aan de Wormensenweg in zijn woonplaats bracht uitkomst. Aanvankelijk ging het mis toen hij vlieseline, een tussenvoering, gebruikte. Maar de van lijm voorziene variant zorgde wel voor een goed resultaat. De stof ziet er uit als nieuw.
Nieuw zijn ook de snaren. Bepaald geen sinecure. Want met gewone snaren hoefje niet aan te komen, laat staan met visdraad. Via internet en de vakliteratuur is De Louter te weten gekomen dat hij voor de rebab snaren van messing nodig had. Probeer daar maar eens aan te komen. Uiteindelijk kwam hij bij een klavecimbelbouwer terecht die hem het gewenste materiaal kon leveren.
Ook de hals van de rebab is hersteld. Met de slempennen vormt de hals een kruis, kenmerkend voor de rebab.
Paarlemoer
Tussen de bedrijven door bouwt De Louter aan een nieuw snaarinstrument waarvoor hij paarlemoer heeft gebruikt. De man die zich beweegt in het schemergebied van ambacht en toepaste kunst heeft het druk. Heel druk.
Een kleine wachtlijst is daardoor het gevolg. Maar geduld is in zijn ogen een schone zaak, zeker als het om iets bijzonders gaat. De rebab rekent hij tot die categorie.
Ik doe graag iets binnen mijn vakgebied waarmee ik nog niet eerder in aanraking ben gekomen. Dat houdt dit mooie werk spannend.
Over de kosten is hij snel uitgepraat.
De rebab had ik al een tijdje. Gekocht van een meneer Eshuis die een collectie violen had. Daar bleek bij nader inzien ook een rebab tussen te zitten. Aangezien ik iemand heb gevonden die voor mij een nieuwe website maakt ben ik een ruil aangegaan.
Van instrumentenbouwer naar websitebouwer dus. Maar de antieke rebab is De Louter straks voorgoed kwijt.
Ik heb meer bijzondere instrumenten.
Te veel eigenlijk om ze allemaal goed op te slaan. Vandaar.
Javaanse rebab, restauratie
Hans de Louter
De rebab – langhalsluit – is een strijkinstrument van het Javaanse gamelanorkest. De bespeling is voorbehouden aan de leider van het orkest. De rebab-speler begint vaak met een korte introductiesolo. In het gamelanorkest is de rebab het melodie-instrument bij uitstek; het blijft stil in luide muziekstukken.
De sterk gekromde strijkstok wordt in de rechterhand gehouden, waarbij ringvinger en pink het paardenhaar spannen. Het instrument heeft geen toets, de toonhoogte kan door enkele druk van de vingers worden bepaald op een uiterst verfijnde manier (kwarttonen etc.).
De Javaanse rebab heeft een driehoekige (met afgeronde punten, naar beneden wijzend), houten klankkast, die aan de voorzijde bespannen is met een vel. De kast is aan de achterkant en zijkanten bekleed met rood katoen. De punt, hals en schroeven zijn van gedraaid hout. De hals loopt door de klankkast heen en gaat over in de punt. Een koperen snaar wordt door de bovenkant van de hals met beide uiteinden aan de twee gedraaide zijstandige stemschroeven bevestigd en loopt via de hoge platte kam op het vel rond de punt en is aldus tweemaal over het instrument gespannen. De twee delen worden gestemd in ‘Gulu’ en ‘Nem’, dat wil zeggen, in Gamelan Pelog: Es – Bes en in Gamelan Slendro: E – B. De snaarhelften worden ‘Jindra’ (mannelijk) en ‘Istri’ (vrouwelijk) genoemd.
Hans de Louter:
Het restauratieproces van zo’n Javaanse rebab wordt hieronder stap voor stap in beeld gebracht.