Hoe bestaat het?

0

Reflecties over zijn en niet zijn

Bram Moerland

Wijsheidsweb, maart 2019, syllabus school voor Journalistiek Utrecht (1989-2002)

Het is alweer lang geleden dat ik een gesprek had met Fritjof Capra. De aanleiding was een toen spraakmakend boek van hem over de relatie tussen westerse kwantumfysica en oosterse filosofie.

Fritjof Capra[1]

Fritjof Capra bleek heel makkelijk te interviewen. Je hoeft hem maar één vraag te stellen ― het geeft niet welke ― en daarna vertelt hij gewoon zijn eigen verhaal. Zo verging het mij althans aanvankelijk tijdens het gesprek met hem.

Ik had een bandje beluisterd van een lezing die hij kort daarvoor in Duitsland had gegeven. Na mijn eerste vraag begon hij praktisch letterlijk die lezing te herhalen.
Daar had ik niet zoveel behoefte aan en ik bedacht dat ik zijn woordenstroom op de een of andere manier moest doorbreken.

Toen hij even pauzeerde als ervaren spreker om zijn publiek van in dit geval één man groot, de kans te geven zijn woorden te overdenken, vroeg ik:

‘Mijnheer Capra, bestaat de wereld?’

Dat had onmiddellijk effect. Hij keek mij verbaasd aan en herhaalde de vraag langzaam voor zich uit, als om te proeven wat daarvan de betekenis kon zijn. Maar hij wist kennelijk niet wat hij daarmee aan moest. Enigszins van zijn stuk gebracht vroeg hij voorzichtig:

‘Waarom zou de wereld niet bestaan?’

Tibetaanse lama

Ik vertelde hem dat ik kort tevoren een Tibetaanse lama (een boeddhistische geestelijke) had ontmoet, die mij had uitgelegd dat de monnikenorde waartoe hij behoorde tot de conclusie was gekomen dat de wereld slecht een illusie is en dus niet op zichzelf bestaat. Mensen houden die illusie zelf in stand, vertelde deze lama. Als er geen mensen zouden zijn, dan was die illusie van de wereld er ook niet.

Ik had daar toen nogal ongelovig op gereageerd. Ik was opgestaan, had mijn bril afgedaan, en liep wat harder dan ik eigenlijk bedoelde tegen de muur van de kamer waarin wij zaten.

‘Die muur bestaat’, zei ik hem, terwijl ik over mijn neus wreef die ik toch nog tamelijk pijnlijk had bezeerd. ‘De volgende keer neem ik maar weer gewoon de deur.’

Nog nooit heb ik iemand zich zo volkomen ontspannen aan een soort oerlach zien overgeven als toen die lama. Zijn tamelijk omvangrijke buik schudde ervan, waarbij zijn oranje pij ritmisch om hem heen wapperde.

Hij hield echter vol dat ook die pijnlijke neus van mij ook maar een illusie was. Wij leven, zo legde hij uit, in een soort gemeenschappelijke droom. De wereld bestaat niet echt, hij bestaat alleen maar in onze verbeelding. Er bestaat helemaal geen materie, er is alleen bewustzijn. De wereld is de voorstelling, de verbeelding van dat bewustzijn. Doordat wij ons aan die voorstellingen hechten, en denken dat dat de echte werkelijkheid is, verkeren wij voortdurend ook over onszelf in een staat van illusie.

Het verdere verloop van mijn gesprek met Capra vertel ik later nog wel. Ik wil het hier nu verder hebben over die vraag of de wereld bestaat. Het lijkt misschien een vreemde vraag, maar daar zijn toch heel wat verhandelingen over geschreven. Het blijkt zelfs een wetenschappelijk verantwoorde vraag te zijn in de nieuwste tak van de natuurkunde, de kwantumfysica, de studie van de allerkleinste deeltjes van de materie. Het is één van de filosofische kernvragen van de kwantumfysica of er een objectieve werkelijkheid bestaat die onafhankelijk is van de waarnemer. En het ziet ernaar uit dat het antwoord op die vraag ook daar heel duidelijk nee is. O ja?

Deeltje of golf?

Deeltje-golf[2]

In de kwantumfysica wordt bijvoorbeeld beweerd dat de elementaire deeltjes waaruit alle materie is opgebouwd alleen bestaan als je er naar kijkt. En dan hangt het er nog maar van af hoe je kijkt. Als je kijkt met een apparaat dat golven waarneemt, zie je golven, en gedraagt wat je ziet zich ook als golven, net als bijvoorbeeld geluid, met alle bijpassende verschijnselen van dien. Maar als je kijkt met een apparaat dat alleen dingen kan zien, materie dus, dan zie je ook dingen; de elementaire deeltjes waarnaar je kijkt gedragen zich dan als minuscule knikkertjes.

De waarnemer schept daardoor als het ware zelf de wereld. Dat zou betekenen dat men niet langer kan zeggen dat de wereld zoals wij die kennen op zichzelf bestaat, los van onszelf als waarnemer.

Het lijkt er dus op dat de kwantumfysica tot een conclusie is gekomen die erg veel lijkt op die van de boeddhistische lama.

Maar hoe zit dat met die wetenschappelijke waarnemer die een golf of een deeltje waarneemt? Bestaat die zelf wel? En u die dit leest, bestaat u eigenlijk wel, of denkt u dat alleen maar?

Wat zegt die boeddhistische lama daarvan?

Schrik bij het lezen hiervan niet. Houd vol. Als u heeft volgehouden tot het eind van deze verhandeling bent u misschien wel wat in de war, of zelfs nu al. Nou dat is helemaal niet erg. Bedenk maar dat verwarring de moeder is van alle wijsheid. Het betekent dat je een belangrijke stap gezet hebt, namelijk het loslaten van alle vanzelfsprekendheid, ook al is het maar een beginnetje.

Om een lang verhaal kort te maken: volgens die boeddhistische lama bestaat u niet. Dat u er tot nu toe misschien zeker van was dat u wel bestond is volgens het boeddhisme een deelillusie van de Grote Illusie. Om het verhaal toch nog wat minder kort te maken: uw gehechtheid aan de illusie dat er een zelf is, uw eigen zelf dus, houdt de Grote Illusie in stand. Uw vermeende zelf is het anker van de Grote Illusie. Als u ophoudt te geloven dat u bestaat, spat daarmee de Grote Illusie als een zeepbel uiteen.

Toch nog weer een stuk korter samengevat: volgens het boeddhisme is egoloosheid het middel om u te verlossen uit de Grote Illusie.

Ik hoop dat het een beetje duidelijk is. En u zou u kunnen afvragen of er ook in het Westen twijfel bestaat aan het bestaan van het zelf? Laten we eens kijken.

Het realismedebat

Er is niet alleen in het boeddhisme, maar ook in onze eigen Westerse filosofie een traditie die een onafhankelijk bestaan van de wereld ontkent. Het begon onder de volgelingen van Descartes.

De filosoof Descartes (1596-1650) geldt als een mijlpaal in het westerse denken over de wereld. De wereld bestaat volgens hem uit twee substanties: materie en geest.

Na Descartes vond er een scheiding van geesten plaats. Er ontstonden drie verschillende stromingen.

L’Homme Machine[3]

De ene stroming is het met Descartes eens: er is materie én geest. Eerlijk gezegd was dat niet echt origineel. Dat idee bestond allang. En daar wil ik het hier dan ook niet over hebben. Veel interessanter zijn de twee andere twee takken.

Eén van die twee zegt dat er alleen materie bestaat. Het bewustzijn is niet meer dan een product van de materie. Die opvatting is heel populair geworden. Men noemt die stroming het filosofisch materialisme. Het filosofisch materialisme is sedert Descartes zelfs de basis geworden van de westerse wetenschap, ook de geneeskunde, zelfs van de psychiatrie. Dat heeft ertoe geleid dat er in de westerse wetenschap een definitie van de werkelijkheid is binnengeslopen die men het mechanistische wereldbeeld noemt, de wereld als een machine.

Een Franse filosoof, De la Mettrie, schreef in 1747 het boek L’Homme Machine, het menselijk lichaam als een machine. Als je iemand tegen de schenen schopt en die mens geeft dan een gil, dan is dat niet anders dan een orgel dat geluid produceert als je op een toets drukt. Daar laten we het bij wat deze stroming betreft.

De andere stroming, de stroming waar u misschien een antwoord kunt vinden op de vraag of u bestaat, is die van de andere helft van Descartes, die van het filosofisch idealisme die zegt dat er alleen maar geest of bewustzijn bestaat.

De Ierse filosoof Berkeley (1685-1753) is daar een uitgesproken exponent van. Hij is dus, zoals men dat met een filosofische vakterm heet, een idealist. Een idealist in filosofische betekenis is iemand die beweert dat er alleen geest of bewustzijn bestaat, net als die Tibetaanse lama.

Berkeley was de eerste in het Westen die gewoonweg ontkende dat er zoiets als materie bestaat, en hij voerde voor zijn standpunt een aantal heel scherpzinnige argumenten aan.

John Berkeley – John Smibert[4]

Berkeley was zich bewust van de weerstand die zijn ideeën zouden oproepen, en hij verdedigde zijn stelling in een dialoog tussen Hylas en Philonous.

Hylas is de ongelovige die aanvankelijk verbijsterd uitroept:

‘Kan iets weerzinwekkender zijn voor het gezonde verstand dan te menen dat er geen materie bestaat?’

Aan het einde van de dialoog moet Hylas echter toegeven dat hij geen redelijke argumenten tegen het gelijk van Philonous (= Berkeley) meer kan bedenken.
What’s in a name?, kun je Berkeley vragen. Hylas komt van het Griekse woord ‘hyle’, dat materie betekent. Philonous is samengesteld uit ‘philo’ en ‘nous’. ‘Nous’ is Grieks voor ‘ziel’ of ‘geest’. ‘Philo’ duidt op ‘houden van’ of ‘beminnen’. Philonous betekent dus zoiets als ‘minnaar van geest’.

Berkeley probeerde aan te tonen dat niet alleen de ervaring van warmte en koude slechts in de geest bestaan, en geen eigenschappen zijn van waargenomen ‘dingen’ buiten ons; ook het idee van het ‘ding’ zelf is een product van de geest.

De hele stoffelijke wereld zoals wij die ons voorstellen bestaat niet. Er bestaat alleen geest, God is pure geest, en God schiep de wereld als een verbeelding. God droomt ons, zou je met Berkeley kunnen zeggen. Wij wonen in de droom van God. U bent een droomgestalte van God.

Bestaat het ‘ik’?

Friedrich Schelling – Joseph Karl Stieler[5]

Al met al is het zo dat het idealisme, de opvatting van Berkeley dat er alleen geest of bewustzijn bestaat, zich opnieuw, zij het schoorvoetend, in de belangstelling van hedendaagse filosofen kan verheugen, zelfs in de wetenschapsfilosofie.

In de jaren tachtig promoveerde de filosoof Nico Schulte aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over Friedrich Schelling (1775-1854).

Schelling stelde net als Berkeley het bewustzijn primair, en hij wordt samen met Fichte en Hegel tot de ‘Duitse idealisten’ gerekend.

De filosofie van Schelling was in zijn tijd buitengewoon populair. Met Schelling als voorman begon de Romantiek haar stormloop op het Classicisme. Schelling liet daarbij niet na zijn eigen roem luide te verkondigen, daarbij gesteund en aangemoedigd door Goethe. Al op drieëntwintigjarige leeftijd had hij zich opgewerkt tot de geestelijk leidsman van de universiteit van Jena, die met Schelling aan het hoofd een roemrijke periode beleefde.
Schelling beschouwde niet alleen de wereld als een voorstelling van het bewustzijn, maar hij vroeg zich ook af of er zoiets als een ‘ik’ bestaat. Om u gerust te stellen: ja, hij verdedigde dat er een ‘ik’ bestaat. In de filosofe van Schelling speelt de ervaarbaarheid van dat ‘ik’ en van het absolute bewustzijn een grote en kenmerkende rol.

Maar daar was niet iedereen het mee eens.

Met zijn beroemde uitspraak ‘Ik denk dus ik ben’ had Descartes lang voor Schelling de conclusie getrokken dat er zoiets als een geestelijk en denkend ‘ik’ bestaat, maar hij was daartoe gekomen via een logische redenering. Het ‘dus’ in zijn uitspraak geeft dat aan. Het ‘ik’ als de kern van het bewustzijn van de mens was volgens Descartes niet iets dat als zodanig geschouwd of ervaren kon worden. Men kan alleen denkend concluderen dat er zoiets als een ‘ik’ moest bestaan.

Later stelde de Engelse empirist David Hume (1711-1776) echter vast ― volgens velen definitief ― dat er in zijn bewustzijn geen ‘ik’ te bespeuren viel.

‘Als ik mijn innerlijk doorzoek’, zei Hume, ‘zie ik daar alleen gedachten, en geen ‘ik’ dat denkt.’

Voortbordurend op de gedachten van Hume heeft in de vorige eeuw Gilbert Ryle de visie dat er zoiets als een ‘ik’ bestaat gekenschetst als het geloof in ‘the ghost in the machine’, het spook in de machine. Dat spook bestaat dus niet volgens Ryle. Er woont in het lichaam geen ziel als drager van het ik-besef, evenmin als in een auto of welke andere machine ook. Het geloof in een ziel als drager van het ‘ik’ is volgens hem een hardnekkig misverstand.

In deze opvatting dient ons stoffelijk lichaam als de enige drager van onze persoonlijke identiteit te worden beschouwd. We praten over onszelf als een ‘ik’ uitsluitend en alleen omdat we een lichaam hebben. Het ‘ík’ is slechts een element uit de taal, een woord, dat naar dat stoffelijke lichaam verwijst. Ook het bewustzijn is een product van het louter stoffelijke lichaam.

In deze discussie over het ‘ik’ neemt Schelling een geheel originele positie in. Als enige filosoof in de westerse traditie stelt hij namelijk dat het ‘ik’ zichzelf wel als zodanig kan ervaren, en hij beweert ook die ervaring zelf te kennen. En hij stelt zelfs dat de studie van het bewustzijn de basis zou moeten zijn van alle wetenschap. Dat is des te opmerkelijker, omdat Schelling een grote belangstelling had voor de natuurkunde. De wereld is voor hem echter ‘zichtbare geest’. Daarom:

‘Het systeem van de wereld is tegelijk het systeem van onze geest.’

De wereld is het ‘omhulsel van ruimte en tijd’, waarin de dadendrang van het ‘ik’ zich kleedt, aldus Schelling. Hoezeer Schelling in zijn speculatieve natuurfilosofie zijn tijd vooruit was, moge blijken uit het feit dat hij de ruimte omschreef als ‘aangehouden tijd’, en de tijd noemde hij ‘vloeiende ruimte’. Dat zijn gedachten die later in de relativiteitstheorie van Einstein concreet gestalte zouden krijgen in het begrip ruimtetijd.

Met alle nog steeds niet opgeloste vragen van dien.

Nu kan men de discussie tussen de filosofen over het al dan niet bestaan van een objectieve realiteit afdoen als filosofische scherpslijperij. Maar dan gaat men voorbij aan het feit dat de kwantumfysica die problematiek opnieuw actueel en zelfs heel reëel heeft gemaakt.

De discussie die daarover in onze tijd daarover is ontstaan noemt men wel het ‘realismedebat’. De vraag die daarbij overigens centraal staat is niet zozeer of er wel een objectieve realiteit bestaat, maar veeleer of er kennis mogelijk is die een ware afspiegeling is van de werkelijkheid. Als er al een ‘echte’ wereld bestaat, kunnen we dan ook ‘echte’ kennis van de wereld verwerven?

Als u een onbetwistbaar antwoord wilt op die vraag zou ik u kunnen aanradend een spraakmakend boek van de filosoof Kant te lezen, zijn Kritik der reinen Vernunft uit 1781. Ik moet u wel waarschuwen. Het is een heel dik boek en zo ingewikkeld dat het nagenoeg onleesbaar is. Zij die het hebben volbracht hebben de visie van Kant superkort weten samen te vatten in een enkele zin:

‘We weten het niet, en kunnen het ook niet weten’.

Karl Popper[6]

Of, met een term van Kant zelf, ‘das Ding an Sich’ is onkenbaar. Er is geen ware kennis van de ware werkelijkheid mogelijk.

De kort geleden overleden filosoof Karl Popper, die Kant goed gelezen heeft, noemde zich een ‘common sense realist’. Dat betekent dat hij beseft, net als Kant, dat het onafhankelijk bestaan van de ‘realiteit buiten ons’, niet met behulp van logische redeneringen bewezen kan worden. Als hij dus zegt dat hij ervan uitgaat dat de wereld wèl onafhankelijk van de mens bestaat, weet hij dat dat een geloof is. Hij beroept zich echter ter verdediging van zijn geloof op de onmiddellijke ervaring van het alledaagse gezonde verstand. En als Popper vervolgens de ontkenning van een objectieve realiteit karakteriseert als ‘intellectueel perfide’ dan kunnen we daarvan inderdaad constateren dat dat geen logisch argument is.

Het antwoord van Popper is verrassend. Hij stelt dat de wetenschap als het ware een nieuwe wereld schept, de ‘wereld van kennis’, die weliswaar tot de objectieve werkelijkheid een bepaalde waarheidscorrespondentie heeft, maar het is er geen identieke afspiegeling van. Kennis van de wereld is niet de wereld zelf. Weliswaar bestaat de wereld echt, zegt Popper, maar de wetenschap schept zich daar een eigen voorstelling van. En dat lijkt toch wel veel op de God van Berkeley.

Wetenschappers als goden? Ha, ha, nee hoor. Het blijkt toch altijd weer anders te zijn. De werkelijkheid, wat dat ook wezen moge, blijkt toch steeds weer de wetenschappers pootje te lichten. De werkelijkheid als joker? Mmm…

Noten

[1] Bron: Fritjof Capra
[2] Bron: Experiment met twee spleten waarbij elektronen (“deeltjes”) een interferentiepatroon (“golfverschijnsel”) laten zien
[3] Bron: LaMettrie L’Homme machine
[4] Bron: John Berkeley – John Smibert
[5] Bron: Friedrich SchellingJoseph Karl Stieler 
[6] Bron: Karl_Popper

Avatar foto

was o.a. docent filosofie aan de School voor Journalistiek in Utrecht. Met zijn ontdekking van de katharen begon voor hem een historische en steeds persoonlijker wordende speurtocht naar de verborgen spirituele traditie van de gnosis, waarover hij vele lezingen gaf en boeken schreef.