Agamben — De eed van de taal

0

Anton Simons

Zondag 2 oktober 2016, simons-ideeen.blogspot.nl
Giorgio Agamben[1]

Hier, in Il sacramento del linguaggio, trekt Agamben een paar lijntjes van zijn werk samen rond, het zal de lezer van Agamben niet verwonderen, de taal. De taal lijkt zelf niet meer dan een eed, een sacramentum zoals dat bij de oude Romeinen heette. Met die eed maken we de taal performatief. Wat we zeggen is een feit doordat we het zeggen. De taal is daardoor realiteit, ze is zelf een daad of een feit, ze valt samen met het feit dat ze aanduidt.

Vooral in de religie en in het recht speelt de eed een sleutelrol. We hebben het uitvoerig kunnen lezen in het Paulusboek van Agamben, het geloof speelt zich af tussen de mond en het hart. Het gaat er om de trouw of pistis die wordt geuit met de godsnaam, de naam die samenvalt met God zelf. En in het recht is de macht geconcentreerd in de uitspraken waarmee de betrouwbaarheid van getuigen wordt bezegeld en in het oordeel van de rechter. Weinig toelichting nodig. De Derrida-kenner zal hier ook het nodige herkennen uit zijn religie-essay. De gemeenschappelijke verwijzing betreft met name Benveniste.

De polemische inzet van Agamben is gericht tegen de dominante opvatting dat het recht ooit is ontsprongen uit de religie. Ooit zouden we de goden hebben verzocht de aangeklaagde te straffen. In een latere fase zou de rechter deze taak hebben overgenomen. Daartegenover verdedigt Agamben de gelijktijdigheid van recht en religie en wijst hun beider oorsprong aan in de eed. Daarmee wijst hij meteen ook de idee van de hand dat de goden beschikken over een geheimzinnige kracht, door godsdienstwetenschappers mana genoemd. Lévi-Strauss bekritiseerde die idee, of liever: hij legde hem uit door te laten zien dat de wetenschappers op dezelfde manier de voorstelling van mana gebruiken als de volkeren die ze bestuderen. Steeds wanneer ze iets niet kunnen verklaren wordt mana erbij gehaald om het onbekende op te vullen met iets dat zelf eigenlijk geen betekenis heeft. Het is dus niet zozeer een verklaring als wel een truc.

Met de eed is de kloof tussen betekenaar en betekende volledig gedicht, zo lijkt het. Daarmee ligt de weg open om te achterhalen wat het eigenlijk is, hoe het functioneert. Dit veronderstelt een ruimte van waaruit we die vraag kunnen stellen. Aan het eind van zijn boekje wijst Agamben die ruimte aan bij Herakleitos en Plato, met hun onderscheid tussen epea en logos. De filosofie is het discours bij uitstek waarin de taal wordt onderscheiden van de feiten. Deze filosofie omvat de ethiek en politiek en onderscheidt zich daardoor van de wetenschap waarin ethische en politieke aspecten als extern of secundair worden beschouwd.

Daarmee lijkt Agamben aan de filosofie toch een reddende rol toe te kennen, in onderscheid tot Derrida in La religion, die de filosofie zelf eerder binnen de ruimte van de eed plaatst, de heideggeriaanse Zusage. Alleen langs deze weg worden we ons ervan bewust dat de religieus-juridische constellatie van de eed een historische, eindige figuur is. Ze is ooit ontstaan en zal ook ooit weer ophouden.

Het is de vraag of we daar zo blij mee moeten zijn. De eed hield leven en taal bij elkaar. Tegenwoordig lijkt het erop dat ze uit elkaar drijven. Aan de ene kant wordt het leven gereduceerd tot ‘naakt leven’, aan de andere kant verwijst de taal niet meer naar iets anders dan naar zichzelf. Kortom, de ontwikkelingen die we konden nalezen in Homo sacer en in Infanzia e storia. Toch weten we uit deze en andere boeken van Agamben dat de ruimte die zich opent ook nieuwe kansen biedt, dankzij de filosofie.

Zo uitgelegd lijkt alles helder. Toch moeten we daarnaast nog ophelderen hoe precies, in Homo sacer, de eed zichzelf als het ware heeft opgelost. Want de homo sacer is zelf nog een figuur van de eed, in de vorm van de vervloeking (maledictio). Hij is ‘heilig’ doordat hij buiten de gemeenschap wordt geplaatst en als buitengeslotene weer erbinnen wordt geplaatst, in het kamp. Als zodanig is hij echter ook ‘naakt leven’, leven dat niet bekleed is met menselijke waardigheid. Met andere woorden, hoort het naakte leven niet eerder bij de figuur van de eed, en zal dus ook deze laatste zich niet gewoon blijven herhalen?

Een antwoord vinden we in Agambens verwijzing naar Lévi-Strauss. De eed blijft wel worden herhaald, maar onder invloed van het wetenschappelijk discours, dat schatplichtig blijft aan de hypothese van het mana, vergroot het de kloof tussen betekenaar en betekende. Het gevolg is dat het politiek-ethische discours ijdel is. Men praat meer dan ooit over de waardigheid van de mens, en daarnaast ook in medisch-wetenschappelijke termen. Maar de band die voorheen garant stond voor hun verbinding, de eed, wordt zelf inhoudsloos. Het einde van de eed is dus niet zijn verdwijning maar zijn ver-ijdeling.

Aan alle kanten ligt de weg open voor verzet vanuit het denken, hoe sober Agamben dit ook aanduidt aan het eind van zijn betoog. Daarvoor kun je ook terecht in zijn andere boeken. Naarmate de taal zich verwijdert van de ervaring verdiept zich de ervaring van de taal zelf, het experimentum linguae. Aan de andere kant denkt Agamben het zijn zelf als essentieel modaal, meervoudig. En de macht denkt hij in de vorm van ontwrichting, een pouvoir destituant die zich nestelt tussen de pouvoir constituant en de pouvoir constitué.

Het is de kunst dit denken een zodanige vorm te geven dat we ons eraan kunnen verplichten, waarmee we dus een soort hergeboorte van het sacramentum linguae zouden beleven. Daarnaast is het, misschien met Derrida in de hand, de kunst om zelfs dit sacramentum nog onder vuur te nemen vanuit het denken, een denken dus tegen het denken in. Ongetwijfeld is dit de al dan niet verborgen inzet van Il sacramento del linguaggio.

[1] bron: an-interview-with-giorgio-agamben

Avatar foto

Ik ben leraar klassieke talen in Tiel. Daarnaast heb ik ook wat gestudeerd in theologie en filosofie. Alle blogs die ik schrijf zijn manieren om wat ik tegenkom op een of andere manier te gebruiken, als materiaal of uitgangspunt.