Susanne van Lent
Uit: Pabode, intern blad van de Pabo-opleiding HAN
Voor het eerst sinds tijden werk ik weer vandaag. Helaas ben ik door ziekte een tijd afwezig geweest en het logopedische screenen is het eerste dat ik nu weer oppak.
Madelief komt binnen met een groene trui en bijpassend mondkapje.
Ze vraagt of ze het mondkapje af mag doen en daarachter verschijnt een prachtige glimlach.
We gaan met elkaar in gesprek over haar spreken en ik luister naar hoe ze haar stem gebruikt.
Volgens mij is het belangrijkste punt dat ze wat minder hoog zou moeten praten om haar stemklachten aan te pakken.
We gaan staan en oefenen dat. Ik proef de aarzeling in wat ik van haar vraag. Madelief geeft aan dat ze het maar niks vindt, zo laag roepen.
“Zo doe je dat toch niet?”
Met mijn minimale kennis van natuurkunde teken ik de lijn van de geluidsgolf van een hoge en lage toon om het waarom te onderbouwen maar ik overtuig haar niet echt.
Ze wil vooral de pit erin houden en ze denkt dat daarin de lage stem niet past.
Ik benadruk dat ze met haar twinkeling in de ogen echt niet snel boos overkomt.
Ik vervolg dat haar ouders vast ook weleens met een duidelijke stem iets van haar hadden gevraagd zonder dat ze de indruk wekten dat ze haar niet meer aardig hadden gevonden.
Samen met wat tips voor het durven innemen van ruimte in de klas gaat ze uiteindelijk opgeruimd weg.
Toen ik thuis uitpufte na mijn eerste werkuur realiseerde ik me dat Madelief mij in ieder geval geholpen had. Ze slikte niet alles voor zoete koek en stelde op die manier mijn expertise op de proef.
Precies dat wat ik nodig had deze ochtend omdat ik met een pietsie knikkende knieën naar mijn werk ging. Er was namelijk een klein stemmetje in mijn hoofd die zich afvroeg of ik ‘het’ nog wel kon na mijn ziekzijn.
Ik geloof dat ik voor mezelf voor vandaag geslaagd ben.
[1] Bron: zoete-koek