Fred de Haas, gedicht en foto’s
Isla de Gigantes[1],
Kuracan[2] ― Kòrsou
waar Arowakken[3] te Lagun[4]
hun sloep te water lieten,
voeren naar verwanten
aan de kusten tegenover,
naar het land dat de Spanjool
bestempelde als ‘Klein-Venetië’:
Venezuela.
Ik zing van bronzen lijven,
van vingers die met rode oker
strepen[5] zetten in de grotten
van Aruba en Bonaire.
Arowakken:
verjaagd, vertrapt
onder de laars
der ‘Katholieke Koningen’[6].
De koopman van de WIC[7]
dreef ginds in Afrika
een zwarte wolk van
vrouwen, mannen, kinderen
een stinkend scheepsruim in.
Misschien klonk er gezang
van wanhoop, stroomden tranen
op de planken …
Ik zing over de oude gouverneur[8]
die zoveel schreef en las,
verslagen de Sint Annabaai[9] verliet
om in het koude Nederland
de zon
voor altijd te zien ondergaan.
Ik zing van de oude Vitali[10],
zijn ogen staan joods en droef.
Hij vulde open plekken,
bouwde huizen die hij
een voor een bewoonde
tot de Dood zijn laatste woonstede betrad.
Ik zing van de oude dokter[11]
met zijn koffie en zijn visie
die tot in de kosmos reikte
en waar niemand ooit
veel van begreep.
Na veel denken over alles
kwam hij tot een slotsom
en verzuchtte: ‘Alles… is eender’.
Ik zing ook van de oude musicus[12]
die, stil gezeten op de stoep van Stroomzigt,
dacht aan het Brionplein, de concerten
die hij vroeger dirigeerde,
de walsen die hij componeerde.
Ik zing over Hollandse vrouwen
die zich op het tropisch eiland
koninginnen waanden…
Ik zing van de onnozele Antilliaan
met zijn blonde Hollandse
die maar niet kon wennen aan zijn ‘anders’ zijn.
Ik zing ook van de arme vrouw uit Nederland
die trouwde met haar Don Juan uit de Antillen
die maar niet kon wennen
aan haar ‘anders’ zijn.
Ik zing van de oude Miguel
die de pech’i kalumba[13] bespeelde.
Zijn stugge vingers tokkelden en
zijn versleten stem zong ‘Ban Boneiru’[14].
In zijn ogen was geen leven meer
en in zijn stem ternauwernood
herinnering aan de tijd in Cuba[15]
en de harde arbeid op de eindeloze velden suikerriet.
Ik zing van Chan[16]
die op de adem van de wind
zijn Benta zingen liet en
uit de palmboom in mijn tuin
een snaar afsneed.
Ik zing van Corsen[17] die
tegen het vallen van de avond
verwonderd en onzeker
zijn gevoelens peilde.
Ik zing voor allen
die ik liefhad.
Noten
[1] De Spaanse veroveraars waren zo onder de indruk van de lengte van de bewoners van ‘Curaçao’ dat Alonso de Ojeda in 1499 het eiland de naam gaf van ‘Reuzeneiland’. Op oude kaarten kan men de naam ‘Gigantes’ of ‘Gigan’ nog tegenkomen.
[2] Een oude naam voor ‘Curaçao’. In het Papiaments, de inheemse taal, zegt men ‘Kòrsou’.
[3] Naam van de inheemse bewoners.
[4] Plaats op Curaçao. De klemtoon valt op de tweede lettergreep.
[5] De roodkleurige tekeningen in de grotten, gemaakt door de vroegere Indiaanse bevolking, de Arowakken.
[6] Ferdinand en Isabella van Kastilië (1469-1516) die de reis van Columbus financierden.
[7] De West-Indische Compagnie (1621) die handelde in goederen en ‘slaven’
[8] Cola Debrot (1902-1981). Hij schreef o.a. het bekende boek ‘Mijn zuster de negerin’. Hij trad af na de sociale opstand van 1969.
[9] De monding van de haven van Curaçao.
[10] Vitali Cohen was de vroegere, sefardisch joodse huisbaas van de auteur van dit gedicht. Vitali bouwde aan de Professor Kernkampweg het ene huis na het andere. Hij zag zelf toe op de bouw en bewoonde elk huis.
[11] Dr Chris Engels (1907-1980) die met zijn vrouw Lucila het huis Stroomzigt bewoonde. Hij was arts en daarnaast een begenadigd kunstenaar. In 1940 richtte hij het tijdschrift De Stoep op.
[12] De dirigent en componist Rudolf ― Shon Dòdò ― Boskaljon (1887-1970), de vader van de schilderes Lucila Engels-Boskaljon. Hij richtte in 1939 het Curaçaos Filharmonisch Orkest op dat hij 25 jaar dirigeerde. Hij schreef o.a. Rhapsody Curaçao.
[13] De oude Miguel speelde op een instrument dat eruitzag als een groot blik waarover hij, bij wijze van snaar, een stuk ijzerdraad had gespannen. Hij begeleidde zichzelf als hij zong. Een fragment van de tekst die mij is bijgebleven luidde ongeveer als volgt ‘Pech’i Kalumba, tene mi lumba’. Ook zong hij een oud liedje dat begon met de woorden ‘Ban Boneiru’ (= laten we naar Bonaire gaan!).
[14] Betekenis: ‘laten we naar Bonaire gaan’.
[15] In het begin van de 20e eeuw trokken veel Antillianen naar Cuba om wat geld te verdienen met het kappen van riet in de Cubaanse suikerrietvelden.
[16] Luciano ― Chan ― Koots was een bekende bespeler van de uit Afrika stammende muziekboog, de Benta. De snaar werd gesneden uit een palmtak en de klank werd voortgebracht door de mond dicht bij de snaar te houden. De toonhoogte werd bepaald door een ‘steelbar’ dat, bijvoorbeeld, de achterkant van een mes kon zijn. Zo’n steelbar heette dan ook ‘kuchú’ (= mes).
[17] Josef Sickman Corsen (1855-1911) was musicus en dichter. Hij schreef in het Papiaments het beroemde gedicht ‘Atardi’.