Kerst in San Willibrordo

0

Fred de Haas

(2007) — ‘Als ik jou was zou ik eens naar de nachtmis in San Willibrordo gaan’

Kerk van San Willibrordo[1]

Ik keek naar de gezette moderator Verbeek die in de leraarskamer van het Radulphus College aan de Kas Koráweg in Willemstad, Curaçao, mij dit advies gaf voordat hij een voorzichtige hap probeerde te nemen van zijn glanzende loempia die bij die poging voor driekwart in de palm van zijn hand bleef rusten.

‘Hij schuift vet in vet’, lachte collega D. besmuikt.

De Dominicaner pater Verbeek was een druk baasje, altijd in de weer met preken, dopen, missen, fotografie en muziek. Hij nam bandjes met klassieke muziek voor me op en verkocht ze voor wat een collega Engels, enigszins overdreven, een woekerprijs noemde. Ik had daar geen moeite mee want Verbeek moest per slot ook seculier leven en dús bijklussen, want Paters Dominicanen op Curaçao verdienden nu eenmaal niet zoveel.

Het leven leek hem toe te lachen: hij was niet ontevreden over de verkoop van zijn bandjes, zijn grote voorbeeld Bartolomé de Las Casas had een goede reputatie in de regio en het celibaat was voor hem vooralsnog geen probleem.
Over het laatste had hij op een forum over het kloosterleven eens gezegd:

‘Volgens mij is er, vóórdat men moeilijkheden met het celibaat krijgt, éérst een geloofscrisis. Het celibaat is níet onnatuurlijk, wèl ongemakkelijk’.

Hij wou maar zeggen, zó makkelijk had ie het nou ook weer niet …

Ik wist ― als bandjes kopende intimus ― dat Verbeek bezig was zijn geloof te verliezen. Hij wist niet meer waar God zich bevond en begon het idee aan te hangen dat Deze alleen maar in hemzelf woonde. Zo’n gedachte was in die tijd ― de late jaren 1960 ― uit den boze en het zou er dan ook op uitdraaien dat hij naar Münster (Duitsland) vertrok om daar in een katholieke academische omgeving te proberen zijn geloof te hervinden.

Maar zover was het nog niet. Voorlopig at hij nog welgemoed loempia’s en kon hij de nachtmis in de kerk van San Willibrordo nog warm aanbevelen.

Het was 24 december

Op weg naar San Willibrordo liet ik mijn gedachten de vrije loop. Ik was niet ontevreden over mijn besluit om voor een aantal jaren naar Curaçao te gaan. De school waaraan ik les gaf was goed en de collega’s, overwegend Nederlanders, waren, op een enkele hork na, aardige mensen.
Ook de Antilliaanse collega’s waren goeie kerels: Davelaar, die maar héél even conrector was geweest, omdat ie het niet over zijn hart kon verkrijgen om straf uit te delen aan stoute kinderen en veel liever voor de klas stond of met zijn koor bezig was, Martis die zijn hart aan Portugal had verpand en, als ie met je sprak, altijd sterk achterover leunde alsof ie bang was om een infectie op te lopen, McWilliam de ritselaar die liever met politiek bezig was dan met het vak Geschiedenis waarvoor hij door de fraters was ingehuurd, Hermans, de geniale pianist en apotheker die, als hij ziek was of een wondje had, zich altijd zèlf genas omdat ie de dokters niet vertrouwde en Beckers die zijn grote zangtalent niet echt kwijt kon in het lokaal op de eerste verdieping en met de Curaçaose jeugd de godganse dag de lulligste Hollandse liedjes zong.

Kleurrijke, onvergetelijke figuren.

Ook met de Curaçaose leerlingen kon ik goed opschieten. Ze hadden me natuurlijk in het begin wel uitgeprobeerd in het Papiaments (‘Maar meneer, dat is toch ko’i pendeu!’) maar dat had ik ze gauw afgeleerd, mede door het feit dat mijn onvergetelijke vriend Angel Salsbach (Shon Ma voor ingewijden) me in Nederland indertijd al enkele uitdrukkingen in het Papiaments had geleerd die van een dusdanige kracht waren dat zelfs het diabaas ervan zou splijten.

Tambúgroep

Ik had ook een goed gevoel over het feit dat ik met een paar Curaçaose scholieren een Tambúgroep had opgericht die ― noblesse oblige ― trommelde en danste in Afrikaanse stijl en ― tot ontsteltenis van de fraters ― soms zelfs op het schoolplein optrad en later ook wel voor Telecuraçao.
Het had wel wat moeite gekost om de leerlingen over de streep te trekken ― ze hadden immers jarenlang geleerd dat hun cultuur niet veel voorstelde ― maar, eenmaal overtuigd, waren ze niet meer te houden. Djibi sloeg op zijn barí (trommel) alsof hij zijn hele leven niets anders had gedaan, Iersa, later kinderarts op Curaçao, yangeerde (heupwiegen) met haar zus dat de stukken eraf vlogen en Willem A., later wetenschapper psychologie aan de Universiteit van Groningen, roffelde op zijn ijzeren chapi (schoffel) dat het een lieve lust was. En zo hoorde het ook.

Op weg naar San Willibrordo

Het was donker op de weg naar San Willibrordo, zo donker als het alleen maar in de tropen kan zijn. Een verdwaalde kabriet stak de weg over en na een poosje doemden er silhouetten op van mensen die zich allemaal in dezelfde richting bewogen. Sommigen kwamen van diep uit de kunuku (platteland) en droegen lantarens om niet te vallen over de brokkelige stenen. In de verte lichtten de muren van het kerkje, het doel van mijn tocht, okergeel op.

Binnen liep de pastoor met de eeuwenoude tred van de kloosterling het middenpad op en neer, verdiept in zijn kennelijk achterstallig brevier. Zijn witte pij golfde mee met elke stap die hij deed. Nu en dan hief hij het hoofd op en keek naar de mensen die de kerk langzaam vulden. Een stok tikte onregelmatig op de plavuizen in het portaal. Voordat hij de elektrische kaarsen ontstak liet hij even zijn blik op de muren rusten. Hij zag hoe het vocht door de gele wanden heendrong en onverbiddelijk naar de eenvoudige Kruiswegstaties doorkroop.

Fraters van Tilburg, de ‘mannen in witte jurken’

De ― veelal in het wit geklede ― vrouwen zaten links van het middenpad. Zwarte en witte mantillas omlijstten hun donkere gezichten. Een oude Curaçaoënaar met een doorgroefd gelaat was vóór me gaan zitten. Hij had eerst zijn zitplaats zorgvuldig afgeveegd met een roze zakdoek en zijn grijze hoed op de bank gelegd. En hij legde een opgevouwen Amigoe op de plek waar hij zou gaan knielen.

De meisjes van het koor, feestelijk gekleed in felgekleurde jurken met diep uitgesneden rugpanden, droegen witte dophoedjes die schuin op hun zwarte haar stonden. Een paar jongens begeleidden hen op kwarta (een 4-snarig gitaartje) en maracas.

Het koortje zette met onvaste stem het ‘Bonbiní o niño’ (welkom, o kindeke) in, maar, gesteund door de muzikanten, won het weldra aan zelfvertrouwen en, eenmaal aangekomen bij het Gloria, was het niet meer te houden.


Toen de zachte tonen van een traporgeltje het kerkje begonnen te vullen dwaalden mijn gedachten af naar de tijd dat ik zelf op de middelbare school zat en moest ik terugdenken aan de gevreesde moderator Wierink die op het katholieke lyceum in Utrecht de scepter zwaaide en van een heel ander kaliber was dan die aardige, twijfelende pater Verbeek van de school van Frater Gualbert en Toonchi Lip, zoals Frater Anton trefzeker door de Antilliaanse jeugd werd genoemd.

‘Noem me alsjeblieft geen pater of kapelaan, maar gewoon Meneer.’

Zo placht Moderator Wierink zich aan de klassen die hem nog niet kenden voor te stellen.
Hij had niet echt de uitstraling van een geestelijke. Het enige wat ie er van had was het zwarte pak met het witte boord. Voor de rest was het uitkijken geblazen, want zijn exoterische kant was oneindig veel effectiever dan zijn esoterische. Wierink was een echte beroeps.

Als Moderator had hij tot taak te waken over de goede zeden binnen de school. Onder “Goede Zeden” werd natuurlijk verstaan die, welke het Imprimatur van Onze Moeder de Heilige Kerk konden wegdragen, de instantie, waarvan W. de almachtige vertegenwoordiger was. Naar meisjes kijken was eigenlijk al taboe, met hen oplopen grensde aan onkuisheid en van een meisje hebben was geen sprake, want dan zat W. onmiddellijk bij je ouders om het bederf de kop in te drukken.

Zijn verschijning had iets massiefs en vierkants. Kort grijs haar omringde een kale schedel die harmonieus overliep in een vlezig gezicht dat er weldoorvoed uitzag, evenals de rest van zijn lichaam, waarvan het bassin wel afzonderlijk vermeld mag worden, zo krachtig stond dit op de korte pootjes. Voeg hierbij een luisterrijk embonpoint en een onafscheidelijke sigaret en je hebt het portret waarmee hij voor ons geestesoog de eeuwigheid is ingegaan. Maar ook híj was een kind van de Heer en moet naar beste weten hebben gehandeld.

Zijn godsdienstlessen verliepen zonder wanklank. Hij was het hele uur aan het woord en legde uit waarom je niet mocht stelen of liegen. Natuurlijk waren er gevallen van force majeure waarin dat wèl mocht, maar dat moest dan later overlegd worden met de biechtvader. Later lazen we ook uit de Bijbel, waarbij hij er nauwlettend op toe zag dat er niet zomaar wild werd gebladerd in Het Boek, dat, behalve de passages die híj uitkoos ook nog àndere ― interessantere ― bevatte.

‘Kom jij eens hier!’

Mijn hart stond stil. Naar voren komen bij W.! Mijn hersenen werkten op volle toeren.

‘Wat las je daar?’

Ik had, terwijl W. zat te oreren, zitten lezen over een streek die de Joden uithaalden met de ― ongelovige ― Filistijnen. Ze hadden hen ― op een door Jahweh ingefluisterd ogenblik ― bekeerd, besneden en vervolgens, toen ze weerloos lagen te genezen van de pijnlijke ingreep, korte metten met hen gemaakt. Al met al een klerestreek. Verboden lectuur dus.

‘Ik las het verhaal van David, meneer, en hoe hij die grote Goliath met zijn werpslinger de baas was.’
‘Moest je daarom zo lachen?’

W. was niet gek en vermoedde terecht dat hier sprake was van een mystificatie. Ik bleef staren naar het kloddertje wit speeksel dat bijna altijd op zijn onderlip lag en regelmatig onder het spreken werd ververst.

‘Ja, meneer.’
‘Je lacht wel erg gauw, hè?’

W. probeerde er tóch zijn dikke vinger achter te krijgen. Hij bleef me aankijken: blauwe tonijnogen in het vet.

‘Soms wel, meneer.’
‘Je wil me toch niet wijsmaken dat je dat verhaal van David en Goliath zo leuk vond?’

Hij recenseerde zelfs de Bijbel om me te kunnen pakken. De klas werd onrustig en W. besloot bakzeil te halen.

‘Ik zal ‘t maar geloven’, zei hij, barstend van het ongeloof.

Natuurlijk behandelde W. ook de Zonde der Onkuisheid. Dat ging heel omzichtig en wel zodanig dat degenen die nog nooit enige zonde in die richting hadden gedaan, en dat waren de meesten, er niet achter konden komen wat daar precies mee werd bedoeld.

‘Het kan zijn dat, als je ‘s avonds in je bed ligt, de Boze Begeerlijkheid de kop opsteekt’.

W. keek peinzend de klas in. Wat zou er in hem zijn omgegaan? Hij dacht toch niet dat die dertienjarige jongetjes vóór hem allemaal net zo vertwijfeld aan hun snikkel trokken als hijzelf?

‘Wat moet je in zo’n geval doen?’ vroeg hij vervolgens.

Een goeie vraag, die alleen híj kon beantwoorden.

‘Het beste is dan om je handen te vouwen en wat schietgebedjes te zeggen. Je kunt ook Maria vragen of ze de Boze begeerlijkheid van je afneemt.’

Waar háálde hij het vandaan?


Kunuku

Ik schrok op omdat de oude Curaçaoënaar vóór me moeizaam was gaan verzitten. Het felle licht van een schijnwerper viel op zijn verweerde gelaatstrekken.

Zijn ruwe handen hielden voorzichtig een boekje vast dat door een Soeur (religieuze zuster) was uitgedeeld: Canticanan pa Fiesta di Pascu di Nacementu (Kerstliedjes). Er lagen er drie op elke bank. Op het altaar brandden vier waskaarsen. Vijf meisjes in witte jurken waren inmiddels de kerk binnengekomen. De voorste droeg een zwarte pop. Het meisje liep voorzichtig de treden van het altaar op en legde de pop in de kribbe.

Duizenden kilometers van Europa en toch dezelfde rituelen! De Kerk had het toch maar mooi voor elkaar!

De geur van de kunuku die in de kerk hing vermengde zich met de geur van wierook die vanaf het altaar de ruimte vulde. Geur van heiligheid en devotie. Ik verzonk weer in mijn herinneringen.


Na het eindexamen wilde de schoolleiding ons niet zomaar de maatschappij insturen en zond iedereen die in het laatste jaar zat, op retraite in een klooster van de paters Jezuïeten in Amersfoort, die alle registers opentrokken om de op die leeftijd toch al zo ontvankelijke ziel tot grote mystieke hoogten mee te voeren en je te waarschuwen voor de talloze gevaren die in de wereld op de loer lagen. Ze namen geen blad voor de mond waar het erop aankwam ons te waarschuwen voor de vele seksuele afwijkingen, waaronder bestialiteit, dat op één lijn gesteld werd met pederastie en homofilie. Hun Roomse welsprekendheid was overweldigend.

Ik zie nóg het kleine bebrilde en goed van de gezalfde tongriem gesneden patertje voor me dat ons langs de Kruiswegstaties voerde en met veel gevoel voor dramatiek ― hij liep rood aan, balde zijn vuisten en trilde met zijn armen ― met smekende stem zijn jammerend commentaar in de oren galmde:

‘O Heer van Smarten, zie genadig neer op ons die gezondigd hebben! Wij staan met zijn allen om uw Kruis en aanschouwen uw lijden, diep beschaamd dat wij uw Licht door onze levenswandel zo verduisteren; wij beloven u vanuit het diepst van ons berouwvol hart om alles in het werk te stellen ons leven zodanig in te richten dat wij in het uur van onze dood zonder vrees uw gelaat kunnen aanschouwen.
Wij smeken u, o Heer, ons daarbij te helpen en wij smeken ook U, Maria, om onze voorspraak te zijn bij uw Goddelijke Zoon in het moeilijk stervensuur. Laat uw genade neerstromen op deze berouwvolle zondaren via Onze Moeder De Heilige Kerk, onze toevlucht op aarde etc. etc.’

Moderator W. kon tevreden zijn. 
Ik hoop, dat de grote democratiseringsgolf die in de jaren 1970 over de scholen spoelde onze Moderator bespaard is gebleven. Het was in die tijd meer regel dan uitzondering dat leerlingen op schoolfeesten volop de Boze Begeerlijkheid verwelkomden en cultiveerden.

Veel later heb ik hem nog een keer teruggezien. Hij stond tijdens een receptie in een hoekje van de kantine van mijn oude lyceum. Een vale toog ― hij was inmiddels pastoor te Doorwerth ― hing om zijn verzakkend embonpoint. Hij zag er oud, moe en chagrijnig uit, een man die terugziet op een carrière in dienst van de Katholieke Heer. Moegestreden en verguisd, een afbrokkelende rots te midden van de algemene verwording.

Even moest ik de neiging onderdrukken om naar hem toe te gaan en hem alsnog te vertellen waarom ik indertijd in de klas zo had moeten lachen. Maar ik geloof niet dat het hem zou hebben opgevrolijkt. Achteraf ben ik blij dat ik de Filistijnen maar gelaten heb voor wat ze waren.
Trouwens, hij was er zèlf al op weg naar toe.


Scherpenheuvel (Curaçao), woonplaats van de Fraters van Tilburg

De preek was me ontgaan. Maar het was goed om daar te zitten, in dat kerkje van San Willibrordo. Het koortje zong enigszins wanhopig

‘E niño ta jama pornada, nos alma ta queda cerá’
Het kind roept vergeefs, onze ziel blijft gesloten.

Nog steeds in de oude spelling. Natuurlijk. De Komishon di Standarisashon di Papiamentu moest nog worden geboren.
Het was tijd voor de laatste zegen. De zwarte pop lag nog steeds met een uitdrukkingsloos gezicht in de kribbe.
Het koortje juichte

‘Tur strea di cielo, di Bo firmamento a haci contento nos curazón’
Alle sterren aan de hemel, aan Uw firmament hebben ons hart blij gestemd.

De oude man draaide zich naar me om. Zijn donkere, vriendelijke gezicht straalde met minstens zoveel glans als de sterren van het koortje.

Hij stak zijn hand naar me uit:
‘Bon Pascu’ (= Zalig Kerstfeest). Ik voelde zijn hand in de mijne.
‘Bon Pascu’ zei ik.

De oude man tastte naar zijn hoed en pakte zijn lantaren.

Ik draaide de contactsleutel om. Nog even dacht ik aan Verbeek, aan zijn crisis en zijn ongemakkelijk celibaat. De zwarte pop en de stemmen van het koortje nestelden zich in mijn geheugen.


Nog bevangen van de gewijde sfeer zag ik de oude, beduimelde catechismus van de lagere school van vroeger weer voor me: de wereld uitgelegd in vraag en antwoord.

Vraag: wat vieren wij met Kerstmis?
Antwoord: met Kerstmis vieren wij de geboorte van de Zoon van God.

Ongetwijfeld de geniaalste uitvinding van de Kerk.

[1] Bron: Kerk van San Willibrordo — foto Mjhagen, Curaçao

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.

1 2 3 5

Schrijf een reactie