De Commune van Rotterdam: hoe een mislukt experiment alsnog tot inspiratie kan leiden
Puck van der Land
Wijsheidsweb, 2018-10
Moet literatuur de geest verheffen?
Wat is het doel van literatuur die de donkerste momenten uit ons leven onderzoekt? Als schrijfster van het boek ‘De Commune van Rotterdam’ [1], heb ik tijdens het schrijven dikwijls over deze vraag gepeinsd. Op een dag ontving ik een brief van een man die ik kende van de Commune, waardoor ik mezelf deze vraag opnieuw stelde.
Hij schreef:
“Beste Puck, Ik heb gehoord dat je van plan bent om een boek uit te geven over onze commune. Ik heb de conceptversie gelezen tot waar je de ruzie van Casper met Kathy beschrijft. Daarna heb ik het weggelegd, te erg. Uiteindelijk heb ik het met moeite uitgelezen.
Met jouw verhaal over de moeilijkheden die jij in deze jaren hebt meegemaakt, doe je absoluut geen recht aan alle positieve ontwikkelingen in de commune. Je zet jezelf neer als een slachtoffer. Je bewijst de kinderen en de anderen hier echt geen dienst mee. Want ik heb heel veel geleerd in deze jaren. Je zou er beter aan doen om een boek te schrijven waardoor we met een glimlach terug kunnen kijken op de vele bijzondere momenten, die ons een gevoel van trots over ons gedeelde verleden geven.’
Arthur
Ik schreef hem een antwoord, dat ik niet verstuurde:
“Beste Arthur, die tekst over die ruzie van Casper met Kathy, raakt de kern van alle leugens die wij elkaar nog op de mouw zouden gaan spellen. Ik schreef die tekst al denkend aan de venijnige dialogen tussen George en Martha uit Albee’s toneelstuk ‘Wie is bang voor Virginia Woolf’, wellicht een drama dat jij liever vermijdt.
Je kunt ook beter geen boeken lezen als ‘Indische duinen’ van Adriaan van Dis waarin hij vertelt over de mishandelingen die hij te verduren had van zijn vader. Ook ‘Het meesterstuk’ van Anna Enquist, waarin de hoofdpersoon zijn vader naar de kroon wilde steken, zou je uit je evenwicht kunnen brengen.
Niettemin heb ik wel een leuk boekje van Fokke en Sukke, met allerlei grappige stripjes, dat ik van harte kan aanbevelen als je om een lach verlegen zit.’
Van weinig lezers heb ik zulke botte reacties gehad als van Arthur. Toch is zijn reactie stereotype. Arthur’s boodschap onthult de onuitgesproken verwachtingen van veel lezers als het gaat over het doel van literatuur. Zelfs geschoolde lezers die een tragedie kunnen waarderen, verwachten heimelijk een reddend einde, een magische verschijning, een moment van genade. Hoe christelijk zijn deze woorden, met hun aanname dat het lijden — speciaal dat van anderen — verheft, of schoonheid en betekenis voortbrengt. Het lijden van Jezus Christus aan het kruis heeft hele volksstammen verlicht bij hun eigen lijden, en uiteindelijk heeft het de Westerse wereld ook een vernis van beschaving gebracht. Dat is hun gedachte.
Maar het idee van verheffing is werkelijk ongepast als het wordt gebruikt voor verhalen over het communisme, dat miljoenen slachtoffers en dictatoriale systemen heeft voortgebracht. Toch zijn die ‘verheffende’ verhalen wel de belangrijkste soort die Nederlandse lezers tegenkomen: verhalen over onverschrokken strijders voor bevrijding en rechtvaardigheid zoals Che Guevara en Fidel Castro, altruïstische redders zoals dokter Norman Bethune in China tijdens de Lange Mars; de heldhaftige Stalin die toch maar de Nazi’s versloeg in Polen, de verhalen over de geliefde leider Mao Tse Dong die met de Lange Mars China bevrijdde van de nationalistische dictator Tjang-Kai-Tsjek.
Soms komt er een boek uit als “Selma, gevlucht voor Hitler, gevangene van Mao” dat mensen persoonlijk raakt omdat het over een Nederlandse vrouw gaat die stierf onder de communistische dictatuur. Boeken als het Lelietheater van Lulu Wang of De Goelag Archipel van Solzjenisjin, die de gruwelen van het communisme beschrijven, zijn al bijna in de vergetelheid geraakt. Te gruwelijk om lang bij stil te staan, te moeilijk om de vraag te stellen: wat zou ik gedaan hebben in haar of zijn plaats….
We lijken allemaal meer op de briefschrijver Arthur, dan we graag denken. Betekent dit dat er geen plaats is voor verbeeldingskracht, dat alleen de harde droge feiten genoemd mogen worden als er wordt geschreven over communistische gruwelijkheden? Nee, zo is het niet. Bovengenoemde boeken, van Lulu Wang en Solzjenisjin, vertellen met veel literair gevoel de pijnlijke details van het noodlot dat mensen overkwam en beschrijft uitvoerig hoe ze hartstochtelijk probeerden een uitweg te zoeken om te overleven. Een werk over het communisme zal daarom noodzakelijkerwijs pijnlijk zijn, niet inspirerend, en moet recht doen aan het verlies, niet alleen van individuen maar van hele gemeenschappen.
De Commune van Rotterdam was zo’n gemeenschap, uit idealisme gevormd, die een grote vergissing is gebleken met vele trieste en duistere momenten. Toch heb ik in mijn boek gekozen voor een opzet, waarin het leven van de volwassenen, opgesloten in hun afgescheiden wereld, wordt afgewisseld met opgewekte teksten over het dagelijkse leven van de kinderen, met anekdotes over vakanties, maar ook de kleine en grote rampen die de volwassenen meemaken. Het leven in de commune was niet alle dagen kommer en kwel zolang er nog ontsnappingsmogelijkheden waren en het Kinderhuis leende zich uitstekend voor die ontsnapping: de kinderen wilden leven, plezier maken, spannende dingen doen. Met al hun levenslust boden zij ons een dekmantel, een excuus om niet dag in dag uit bezig te zijn met de narcistische zelfbespiegelingen waaruit een nieuwe ideologie moest opbloeien. Even geen scherpe kritiek, geen dreiging dat je op je donder kon krijgen. Daarom hinkt mijn boek op twee paradoxale gedachten, als een afspiegeling van een dubbele werkelijkheid. Het boek is pijnlijk registrerend, niet verheffend en zal alleen inspirerend zijn voor wie bereid is de ideologie van het communisme ter discussie te stellen.
Een commune heeft één leider maar talloze volgelingen
Er komen veel personen in mijn boek voor. Teveel zeggen sommige lezers. Maar hoe had dat anders gekund in een grote commune? Een hele complexe werkelijkheid van persoonlijke verhoudingen kun je niet begrijpen door slechts de hoofdlijnen in abstracties te beschrijven. Dit boek vraagt oplettendheid van de lezer, en voorstellingsvermogen: Wat zou ik doen in die situatie?
Het leven in de commune draait vanaf het allereerste moment om de leider Casper, en dus om de personen die met hem verbonden zijn. Veelvuldig gaat het over de vrouwen die Casper omringen: Leona, zijn vrouw en de moeder van hun zoons, die al snel op een zijspoor wordt gezet. Kathy, zijn eerste geliefde die hem na een drie jaar durende affaire van liegen en bedriegen, in de steek laat. Melissa, zijn nieuwe geliefde die zich helemaal door hem laat inpalmen en daardoor verandert in een feeks die Casper bewaakt en beschermt. Maar ook Melissa moet het veld ruimen als een Engelse feministe, Julia, haar intrede doet en Casper wint voor haar holistische maatschappijvisie. Maaike, zijn verzorgster als Casper ergens pijn heeft en die daarom haar dochtertje vaak alleen laat. Manon, de moeder die als “schatbewaarster” van de kinderen in het Kinderhuis wordt aangewezen, maar haar oudste dochter verwaarloost. Jessica, de vrouw die Ken-leden in een andere stad van de commune-ideologie moet overtuigen en daarin zo verstrikt raakt dat ze zelfmoord pleegt. Paula, die nieuwe inzichten over kunstmatige intelligentie inbrengt maar als een angstig kind wordt weggezet. Yvonne, Sonja en Hylke als vrouwen die Casper naar de mond praten, klikken over anderen in het bijzonder over Leona, nu zijn ex-vrouw, die totaal niet meer met Casper kan praten over hun eigen kinderen.
En dan nog de talloze mannen die worden ingelijfd in Caspers autoritaire cel: Adriaan, een oude vriend die niet wenst te bukken voor Caspers tirannie en weggaat. Eduard, de nieuwe vazal die Casper moet beschermen.
Chris die zichzelf altijd opoffert, tot het bittere einde. Henk, die verliefd wordt op Leona maar door haar wordt ingeruild voor “een knappe buitenstaander”. Pieter, die steeds opnieuw op zoek gaat naar interessante boeken en theorieën, maar fysiek harde klappen oploopt. Stuk voor stuk mannen die zich inzetten voor de commune, voor de kinderen, maar die net zo gemakkelijk weer aan de kant worden gezet als ze even van geen belang zijn voor Casper, behalve om als publiek te dienen voor zijn eindeloze uiteenzettingen over seksualiteit en die mikpunt van kritiek zijn voor hun vermeende afgeslotenheid of individualisme.
Zeker 30 personen passeren in de loop van het boek de revue. Allemaal spelen ze een relevante rol in het draaiende houden van het Kinderhuis, het op gang houden van de eindeloze discussies, het voorbereiden van vakanties en discussieweekends met vele gasten van buiten de commune. En niet te vergeten: zij die werken, financieren de commune door hun salaris grotendeels af te staan.
De karakters uit het boek zijn geen representanten van een type of klasse. Ze komen net als andere mensen uit netwerken van families, vrienden en vijanden. Elk is geïnspireerd door zijn eigen toewijding aan de nieuwe socialistische maatschappij en wordt ook geplaagd door persoonlijke twijfels. Elk karakter blijft in feite toch dezelfde die hij of zij was voor de intrede in de commune, steeds meer gepantserd tegen de onpersoonlijke en onvrije omstandigheden. Uiteindelijk loopt iedereen in meer of mindere mate kwetsuren op. Als er onderling totaal nergens meer over te praten valt, voelt Casper zich gedwongen om dit heilloze experiment af te sluiten. Jaren later zal hij zeggen:
“we hadden er nooit aan moeten beginnen”.
De commune was voor Casper en Julia een experiment om de marxistische en feministische ideeën over vrije relaties en collectieve opvoeding uit te proberen. Zij woonden weliswaar te midden van de communeleden, maar als de spanning hen teveel werd, ontsnapten ze door tijdelijk elders te wonen of met vakantie te gaan.
In werkelijkheid stonden zij boven de communeleden, als goden van een verre planeet vanwaar ze hun venijnige kritiek of allerlei futuristische waandenkbeelden over de communeleden sprenkelden. Net als de halfgod Icarus vlogen zij in hun overmoed naar de zon, verbrandden hun vleugels en stortten voor dood ter aarde, de communeleden achterlatend in opluchting, verwarring en verslagenheid. Want voor hen ging het al heel lang niet meer om een experiment, maar om een werkelijkheid die hun dagelijks leven dempte als een bodemloze put.
Schrijven ordent gedachten, verheldert verborgen verbanden
Toen ik met schrijven begon, zat ik met het gevoel dat deze geschiedenis onmogelijk over te dragen was, tot ik in mijn persoonlijke archief schriften met aantekeningen hervond en begon te lezen. Die brachten me terug in een werkelijkheid die ik jaren had verdrongen. Het herbeleven van veel van de angstige en ontluisterende momenten, was meer dan frustrerend maar uiteindelijk ook louterend.
Het boek is qua schrijfstijl niet moeilijk om te lezen, maar de situaties die aan de orde komen, zijn niet zomaar te begrijpen. Ik kan me voorstellen dat dit voor een reeks mensen pijn en schaamte zal oproepen: wat hebben we hier in godsnaam uitgevreten?
Wat beweegt Casper om zijn huwelijk met Leona op de helling te zetten? En waarom gaat Leona daar niet veel meer tegenin? Er is verwarring, angst, ontkenning en dreiging. Pas langzaam dringt het besef door dat geen enkele persoon weet wat hem of haar nog boven het hoofd hangt. Wat begint met een eenvoudige buitenechtelijke vrijpartij leidt tot een vaste relatie met een andere vrouw en ontaardt uiteindelijk in scheidingen bij alle huwelijken gevolgd door een totaal onvrije situatie om een liefdesrelatie aan te gaan. Wat een gedeeld moederschap had moeten worden, verandert in een verlies van intiem contact met je eigen kind(eren) en kinderen die zich verweesd voelen.
De kinderen weten niet meer wie ze moeten gehoorzamen, de toch wel onpersoonlijke groepsopvoeding verloochent dat de kinderen liefde voor hun ouders voelen, dat is slechts afhankelijkheid! Hun uitingen worden afgeweerd, want je mag als ouder geen specifieke band met je eigen kind ontwikkelen, althans anderen mogen dat niet zien. Dankbaarheid, ondanks alles, voor ze wat krijgen of mogen leren en doen, is er dus ook nauwelijks of onbewust en verborgen. Een hechte persoonlijke band kan zo niet worden opgebouwd. De kinderen worden verzorgd, verwend af en toe, maar ze krijgen weinig ‘opvoeding’ en staan in zekere zin als onhandige vreemdelingen in de maatschappij: “I know it sounds absurd, but please tell me who I am” [2] .
In latere jaren overheerst het gevoel dat ze door hun ouders in een situatie zijn geplaatst die ze zelf nooit zouden kiezen, en die ook gezorgd heeft voor talloze problemen in de ouder-kind-relaties nadat de commune is opgeheven. Niet verwonderlijk dat deze kinderen weinig respect en waardering kunnen opbrengen voor de onbegrijpelijke capriolen van hun ouders.
Opvoedingsidealen van de linkse babyboomgeneratie
Maar deze inzichten komen pas later, als de commune allang niet meer bestaat, de kinderen hun eigen weg gaan en daarin vrijwel zonder uitzondering met grote persoonlijke problemen te maken hebben: in hun studie en verhoudingen, met financiën en de relatie met hun ouders. Niks bijzonders zal men op het eerste gezicht zeggen, dat maakten zoveel kinderen van babyboomouders mee. En dat klopt ook.
De opvoeding door de commune ouders- en mee-ouders was in feite niet erg afwijkend van wat in de jaren 80 en 90 een algemeen gangbaar patroon was: vooral veel vrijheid en geen opvoedingsregels, want geen herhaling van “dwang” die de ouders zelf hadden ervaren. Maar dus ook geen vertrouwdheid, geen hechting die uitdrukking was van stabiliteit in de ouder-kind-relatie. Links georiënteerde babyboomers zagen het houden aan regels en opvoedingsnormen of schoolprestaties leveren, vrijwel allemaal als achterhaalde dwang, geheel volgens de ideeën van Marcuse. Belangrijker was dat hun kinderen gewonnen werden voor hun levensstijl van vrije (seksuele) relaties en “androgyn” gedrag, wat men nu “genderneutraal” zou noemen: een meisje mag niet te lief zijn en een jongen zeker niet stoer.
Door al die aandacht voor dit soort egogerichte gedragsuitingen, werd niet alleen narcistisch gedrag en denken gestimuleerd maar was er evenmin interesse voor de maatschappelijke wereld buiten de commune of de linkse vriendenbubbel, geen gerichtheid op inhoudelijke verdieping of historisch besef. Hoogstens werd het lezen van boeken gestimuleerd, soms de boeken die de kinderen zelf verkozen, maar vaker die hun ouders de “goede boeken” vonden, die idealisme uitstraalden.
Voor de kinderen van de commune was een bezoek aan hun grootouders als het overstappen in een andere wereld, waar ze hun familie ontmoetten die afwijkend was van wat zij zelf gewend waren.
Soms met positieve inspiratie door de hartelijke sfeer en de verhalen van de grootouders, maar zeker zo vaak de basis voor een nieuw te vormen enclave met mensen die net als de communekinderen een nihilistisch en uitermate naïef beeld hadden van hoe de maatschappij functioneert.
Dat economische welvaart eerst verdiend moet worden voordat hij uitgegeven kan worden en dat iedereen daarvoor moet werken, dat ontging en ontgaat de meeste van hen. In hun ogen was iedereen gelijk, net zoals dat vroeger met hun ouders was, die altijd met hun voornaam werden aangesproken.
Iedereen gelijk! En als dat niet zo was, dan was dat in hun ogen onrechtvaardig!
Dat was de schuld van de maatschappij die jongeren geen kans wilden geven. Dan voelden die zich zielig en achtergesteld. Daarom begrijpen zij nu ook heel goed dat mensen die wel bezittingen hebben en een goed inkomen, dat moeten willen delen met arme mensen, de kanslozen, de immigranten. De kinderen van de commune en talloze anderen kinderen in soortgelijke milieus, hebben vanaf hun allereerste begin een “communistische” opvoeding gekregen en daarom voelen zij geen enkele weerstand tegen de maatschappelijke tendens die nu met “cultuurmarxisme” wordt omschreven, ze herkennen dit niet!
Socialisme en communisme kennen geen privacy
Na de publicatie van mijn boek in 2016 ontving ik van één vrouw een pinnig mailtje:
“Hoe kun jij dit alles weten….”
En in mijn antwoord aan haar schreef ik:
“Jij was alle jaren in het kinderhuis nog een klein meisje. En net als de andere kinderen, werd ook jij overal buiten gehouden. Je was er ook te klein en te lief voor. Hoe hadden jouw vader of moeder of ik, jou ooit iets willen of kunnen vertellen over de idiote en vreselijke dingen die zich in ons afgescheiden leven afspeelden. Dat konden wij jou en de andere kinderen gewoon niet aandoen. De afschuwelijk inval door de politie en jullie opsluiting in een kindertehuis, de beangstigende verhoren door de politie en de dreiging dat jullie niet meer terug naar huis zouden gaan, is ook jou niet bespaard gebleven. Dat heb je zelf meegemaakt. En de rest: dat weet ik uit ieders persoonlijke verhalen, uit de vergaderingen. We hadden geen privéleven, alles moest worden verteld. Het lijkt op het toneelstuk “Who is afraid of Virginia Woolf”.
Ter illustratie een stukje uit de samenvatting van Robbert van Heuven in Trouw[4]:
George en Martha hebben een bijzondere relatie, waarbij ze de frustraties van hun gefnuikte levens op elkaar afreageren. Juist die harde omgang met elkaar is wat ze nog bij elkaar houdt. Van elkaar vernederen hebben George en Martha dan ook topsport gemaakt, een spel waar ze samen intens van genieten, tot onbegrip van de bezoekers. Het spel bestaat eruit zo stevig mogelijk in elkaars kwetsbaarheden en geheimen te wrikken.
Zo is George — ooit voorbestemd om de vader van Martha als decaan op te volgen — op een zijspoor geraakt en is zijn carrière in het slop geraakt. Martha werd door haar vader nooit voor vol aangezien. Beiden worden ze gekweld door het feit dat ze geen kinderen konden krijgen. Dus herinnert Martha George constant aan zijn mislukte carrière en onderdrukt George nauwelijks zijn walging voor Martha’s vader en voor haar drankzucht en luide stem.
Met de komst van de bezoekers ziet het echtpaar kans om hun vernederingsspel op een nog hoger niveau te trekken. Het jonge echtpaar stelt de twee in staat om de tot dan toe binnenshuis gebleven pijnlijke geheimen aan wildvreemden te openbaren om elkaar zo nog harder te raken.
Ook de bezoekers worden niet gespaard. Zij worden net zo goed vernederd en ook hun geheimen worden uit hun donkere hoekjes de openbaarheid in gesleurd. Wat extra pijnlijk is, want terwijl George en Martha elkaars geheimen allang kennen, is dat bij het jonge paar niet het geval. Dat komt, tot groot vermaak van George en Martha, dingen over elkaar te weten die de illusies waarop hun relatie gebaseerd was volledig verwoesten.
Toen Casper en Leona nog getrouwd waren, deden zich in hun gesprekken en in latere discussies met een ander echtpaar, Dolf en Kathy, vergelijkbare venijnigheden voor. De situatie in de commune was in zoverre anders dat er geen echtparen meer waren, alleen exen. Maar wij als de volwassenen speelden daarin vergelijkbare huichelachtige, dubbelzinnige rollen. Ik net zo goed als de andere ouders en meeouders.
Haar vraag hoe ik alles kon weten en haar twijfel daarover, zegt veel over wat aan haar en de andere kinderen niet is verteld toen de tijd daar rijp voor was. Maar niet alleen deze kinderen hebben slechts halve waarheden gehoord over het verborgen leven van hun ouders. Ook de nieuwe partners van de oud-communeleden, die pas in hun leven kwamen nadat de grootste misère was verwerkt, wisten maar weinig van wat zich in de commune had afgespeeld en wat ieders rol daarbij was geweest.
Arthur die mij adviseerde om het boek niet te publiceren en daar zelfs “een flinke som” voor over had, schreef:
“Je hebt er geen idee van wat jij allemaal kapot gaat maken in onze relaties door het verleden zo op tafel te leggen.”
Mijn antwoord was:
“Hoe zou ik jouw goede relatie kunnen ondermijnen met mijn visie op het verleden? Dat zal alleen het geval zijn, als jijzelf niet hebt willen of durven vertellen, hoe de vork in de steel zat.”
Het vertekende beeld dat hij van de commune had, werd geïllustreerd door zijn uitspraak:
“Jij moet nu eens luisteren naar onze kinderen. Die vinden ook dat je dat boek niet moet publiceren.”
Eerst beriep Arthur zich op privacyregels die in de communetijd niet bestonden. Daarna hij had het over onze kinderen…. Het collectivisme had hem 25 jaar na dato nog zo in zijn greep, dat hij niet zag dat het nooit zijn kinderen waren geweest. Hij was er af en toe als vriendelijke mee-ouder, nog studerend, en verder aan de zijlijn staand.
Zijn woorden, zo uitdrukking van het collectivisme, waarschuwden me: als hij er nu nog steeds zo instond, met een totaal vertekend beeld van het dagelijkse leven in de commune, hoe zat het dan bij de andere communeleden? Ik wacht nog steeds op het antwoord, maar ik denk tevergeefs.
Goede bedoelingen als morele norm
Rond de publicatie van het boek hoorde ik dat Melissa, een van de moeders uit de commune, mijn boek een “haatboek” noemde. Ik weet niet wat haar argumenten hier voor waren, maar wellicht omdat er zoveel pijnlijke situaties in staan, waarin zij een belangrijke rol speelde als vriendin en beschermster van leider Casper. Die situaties had ik niet mogen beschrijven, want haar bedoeling was toch goed geweest en het was toch zeker ook niet allemaal uit vrije wil, weten insiders.
Toen we begonnen met de commune hadden we toch allemaal goede intenties, een collectieve (!) verantwoordelijkheid. Waarom dan nu die lelijke pijnlijke ervaringen vertellen? Zij was bepaald niet de enige die dat vond. Een groepje vond ook dat er al genoeg gezeurd was over het verleden van de commune. Dat lag achter ons en konden we maar beter begraven en vergeten. Maar mijn ervaring als studentendecaan en contextueel familietherapeut had me overduidelijk getoond, dat pijnlijke ervaringen uit een verleden hoogstens hun scherpe randen verliezen. Maar ze worden niet vergeten omdat ze niet zijn begrepen en verwerkt, en komen uiteindelijk toch weer boven drijven.
Van een aantal oud-communeleden kreeg ik vragen: waarom had ik niet alles verteld over wat er helemaal scheef zat? En ook: ik vind dat de leider van de commune er zeer genadig vanaf komt, je bent helemaal niet zo scherp over hem….
Dat commentaar klopt ook, en is uitdrukking van de bijzondere rol waar ik zelf in zat/zit maar die vaak vergeten wordt. Ik ben namelijk niet alleen de ex-vrouw van de leider, maar ook de moeder van zijn kinderen. Deze kinderen neem ik in bescherming als ik niet alles schrijf over hun vader. Er staat genoeg over hem in om hem vragen te stellen tegen de tijd dat ze daar aan toe zijn. Dat is zijn vaderlijke verantwoordelijkheid, de mijne als moeder heb ik ondertussen wel genomen.
Een vrouw schreef:
“Ik vind het heel knap hoe je zo een rode draad hebt kunnen vinden in die enorme brei van gebeurtenissen. Voor mij vallen er allerlei stukjes op hun plaats. Ik begin nu pas te begrijpen waar we mee bezig zijn geweest.”
Afgezien van deze positieve reacties, ontving ik verder geen reacties. Geen haatbrieven, geen enkel commentaar. Doodzwijgen leek de koers te worden. Hoewel Uitgeverij Aspekt veel werk heeft gedaan om mijn boek onder de aandacht van de pers te brengen, kreeg ik slechts twee uitnodigingen voor een interview. Het AD reageerde bij monde van een journaliste die persoonlijk geïnteresseerd was in mijn verhaal over leven in een woongroep.
De andere reactie kwam van Radio Rijnmond. Deze journaliste was geïnteresseerd in mijn Rotterdamse achtergrond, zij maakte een interessant radio-interview.
Maanden later las ik in “Juist”, een magazine van Elseviers Weekblad, een recensie: de journalist stelde de vraag wat nou eigenlijk de essentie van mijn boek was. Dat was een relevante vraag, maar voor het verhaal en alle schrijnende gebeurtenissen toonde hij geen interesse. Hij volstond met enkele op sensatiebeluste zinnen gejat van de achterflap van Elseviers Groot Publiek Lijstenboek (2010). Jammer, want juist Elsevier had in 2015 aangegeven dat dit een belangwekkend stukje geschiedenis van de linkse beweging in Nederland zou kunnen onthullen dat zeker gepubliceerd moest worden.
Kennismaking met het cultuurmarxisme
Onverwacht kwam er door een ander krantenartikel een opening: journalist Hubert Smeets die in de jaren 80 een zeurderig artikel over onze commune had geschreven, schreef voor de NRC in september 2017 een artikeltje waarin Sid Lukkassen met zijn boek ‘Avondland en Identiteit’ wordt aangehaald. Lukkassen werd daarin vanwege zijn teksten over seksualiteit vergeleken met de leider van de commune, mijn ex-man. Als door een horzel gestoken ging ik op zoek naar het werk van Sid Lukkassen en stuurde ik hem een mail om een gesprek te regelen. Dat kwam er ook. We praatten ruim een uur aan de telefoon over mijn ervaringen met de marxistische commune. Sid was enthousiast en las mijn boek, waarna korte tijd later het interview bij Café Weltschmerz plaats vond.
Cultuurmarxisme: ik had er nog nooit van gehoord, maar het was me snel duidelijk dat wat wij in de Commune hadden gepraktiseerd inderdaad benoemd kon worden als marxisme van de cultuur, van de ‘bovenbouw’ in het oude jargon. De marxistische opvatting die van de dialectiek van onderdrukkers en onderdrukten uitgaat, die ieders individuele persoonlijkheid negeert, degradeert mensen tot willoze objecten. Het ging op dat moment, 1978, niet meer over de economische tegenstelling van kapitaalbezitters versus arbeidersklasse, dat was een gepasseerd station.
Veel belangrijker leek de tegenstelling tussen mannen en vrouwen, de onderdrukkers en de onderdrukten en de specifieke uitdrukking daarvan in “mannelijk chauvinisme” en “vrouwelijke aangepastheid en onderworpenheid”: het kapitalistische cultuurpatroon dat op de helling moest. Dit proces had ik in mijn boek tot in detail beschreven.
Alleen: ik beschreef het als een proces dat typisch was voor een afgesloten gemeenschap als onze commune, of als typisch voor een afdeling van een communistische partij.
Het was even wennen voor mij om onze praktijk als cultuurmarxistische ideologie te typeren. En het was nog een stap verder om me te realiseren dat in allerlei linkse babyboom gezinnen er hoogstwaarschijnlijk sprake is geweest van soortgelijke opvattingen zoals die bij ons heersten over man-vrouw-verhoudingen, opvoeding, welzijn en welvaart etc., afgezien van de extreme nadruk die seksualiteit bij ons kreeg en het ontbreken van een dominante leider met volgelingen. Maar wel zeker met een opvoeding waar politieke correctheid zat ingebakken en kinderen vooral gericht werden op welke indruk zij zouden maken op anderen: dat was onvermijdelijk gezien de sociaaldemocratische trend in het onderwijs passend binnen de maatschappelijke ontwikkeling gericht op een multiculturele samenleving.
Waar het mij aan ontbrak in Spanje tijdens het schrijfproces, was de persoonlijke link met de ontwikkelingen in de academische wereld, de stand van zaken binnen de instituties van de overheid. Ik miste de discussie die binnen politieke partijen werd gevoerd over het onderwijsbestel, over de integratie van buitenlanders in Nederland en de enorme groei van de welzijnssector om deze nieuwe ‘verschoppelingen’ een gelijkwaardig bestaan in ons land, op onze kosten aan te bieden.
Ik kom af en toe in Nederland, maar had met niemand een contact waarmee ik over mijn boek kon praten, laat staan een gesprek kon voeren dat over actuele politieke en maatschappelijke vraagstukken ging. Gesprekken die over IS gingen, eindigden met een scherpe afwijzing van de Islam en IS, of met een veroordeling van de PVV als islamofoob. Daar wilde ik toch zeker niets mee te maken hebben…?
Datzelfde had ik ook al in 2002 meegemaakt rond de demonisering en dood van Pim Fortuyn. Politieke correctheid waarde toen al rond als een spook op mijn onderwijsinstelling. Ook hier zag ik nog geen link met het cultuurmarxisme, hoewel ik in mijn boek beschrijf hoe de politieke correctheid misschien wel door de communisten was uitgevonden.
Nu, ruim een half jaar na het eerste gesprek met Sid Lukkassen, wil ik in dit boek de link leggen tussen mijn persoonlijke ervaringen die in de Commune van Rotterdam zijn beschreven en de inzichten die in Nederland en België zijn ontwikkeld over het cultuurmarxisme, en wat mijn antwoord daarop is.
Noten
[1] Van der land, P. (2016). De Commune van Rotterdam: En het failliet van de vrije liefde. Amersfoort: Uitgeverij Aspect
[2] Van der land, P. (2016). De Commune van Rotterdam: En het failliet van de vrije liefde. Amersfoort: Uitgeverij Aspect, p. 134.
[3] Bron: Virginia Woolf in 1902
[4] in Trouw elkaar-vernederen-als-topsport (17 februari 2012), opgevraagd 2018-09-18