Anton Simons
Maandag 27 november 2017, simons-ideeen.blogspot.nl
In het voetbalboekje van Simon Critchley draait net als in het boekje van Jean-Luc Nancy alles om de Griekse tragedie. Je kunt verwachten dat er tal van verschillen bestaan, de ene visie is zowat de keerzijde van de andere. Bij Nancy gaat het om het witte ruïneuze Griekenland, bij Critchley om het sacrale enthousiasme van de toeschouwers. Maar als er twee keerzijdes aan de tragedie zitten, dan suggereert dat een gemeenschappelijke materie. Doordat ik bij toeval beide boekjes achter elkaar las, opent zich nu die mogelijkheid om door te graven naar de tragedie achter beide tragedies.
Een mogelijke sleutel hiertoe had ik al in handen toen ik Nancy beluisterde over het dionysische moment. Dionysus is niet los van Apollo te verkrijgen. We zijn enthousiast en we lijden, maar in de tragedie hebben we alleen de apollinische vorm, en zelfs die schept zijn eigen afstandelijkheid, het is niet meer dan de ruïne van die vorm. En toch worden we geraakt, en wel doordat het kan misgaan. De acteur kan struikelen. We zijn getuige van de tijd als moment, een moment dat bevriest tot ‘opsis’, de zichtbaarheid van de ruimte waarin de tekst tot uiting wordt gebracht, en dat in zijn bevroren toestand draaglijk is doordat op een gegeven moment ook weer het doek valt.
Met deze ogen zou je ook naar een voetbalwedstrijd kunnen kijken. Alleen is het hier andersom. Je wacht en je wacht, op dat ene moment dat altijd nog kan komen, die ene versnelling, nog in de blessuretijd. Als dan toch het doek valt, dan is dat niet minder dan weer een aanleiding voor hoop: volgende keer beter. Maar, zoals Critchley zegt:
dat is nu juist het ergste, die hoop. Je kunt je prima neerleggen bij het gegeven dat de tegenstander beter is.
Zoals gisteren, toen Roda in de Arena aantrad tegen Ajax. En dan ineens blijkt Roda met 0-1 voor te staan! En dan doet het ineens toch weer pijn. Na de rust stelt Ajax orde op zaken, eindstand 5-1. Maar die hoop is gewekt en ik blijf toch voorlopig maar weer fan.
Om deze hoop in begrippen te vangen grijpt Critchley naar de fenomenologie. Daarmee nadert hij Nancy wel heel dicht, zeker als beiden die fenomenologie liefst opdiepen vanuit Heidegger, de grote filosoof die op zijn studeerkamer een tv had verstopt om wedstrijden te kunnen kijken. Het gaat in de tragedie niet om de vorm, het gaat om het Dasein. De tragedie is een machine die Dasein produceert, zegt Nancy. Geldt dat ook voor de voetbalwedstrijd? Critchley legt dat uit aan de hand van Jürgen Klopp, de trainer van zijn club Liverpool. Bij Klopp gaat het om geloof en beleving, maar niet in een andere realiteit. Het gaat om een moment dat altijd kan gebeuren, waarop we de wereld en onszelf zien als wat ze zijn, en het bestaan kunnen omarmen. Jazeker, extase, maar niet de dionysische extase van de hooligan of de zuiplap, maar
‘a resolute rapture, a sober ecstasy, that sees the indifference of the everyday for what it is and grasps it as a ‘Situation’, a key concept in Being and Time. (p.132)
Kloktijd gaat dan over in Klopptijd.
Maar hiervoor waren we niet gekomen, om via Nancy en Critchley de tragedie te herleiden tot het momentum van Heidegger. We moeten nog dieper duiken in het verschil en vandaaruit tot een nog essentiëlere kern proberen door te dringen.
Welnu, dat verschil verwoordt Nancy in zijn onderscheid tussen verschijnen en schijnen, apparaître en paraître. Het gaat bij de tragedie zoals Nancy die opvat niet om de (dionysische) schijn, noch om het verschijnen voor (pour) iemand. Het is een verschijnen voor, maar in de zin van devant. De toeschouwer is een vormeloze massa die een soort zwarte muur vormt waartegen de tragedie zich als het ware afzet, het zwart waaruit iets oprijst, de speelruimte. Het publiek verschijnt dus niet, en doordat het niet verschijnt kan de ruimte van de tragedie wel verschijnen.
Critchley daarentegen voert de ruimte terug op het publiek. De voetballer is niets zonder het publiek, wedstrijden zonder publiek zijn volstrekt zinloos en zouden wat betreft Critchley verboden moeten worden. Levert hij daarmee de tragedie weer uit aan het subject, in navolging van de held die nu bij hem ongenoemd blijft, namelijk Levinas? Zegt de voetballer eigenlijk ‘Hier ben ik’ (Me voici) tegen de Ander die hem met zijn peinzende en lijdende gelaat aankijkt?
Nee, niet dus. Lees het hoofdstukje De-subjectifying football en je krijgt ineens Gadamer helder uitgelegd, en wel zo dat je denkt dat die eigenlijk altijd over voetbal schreef. Het spel, zegt Gadamer, wordt niet gespeeld door een speler (en ik denk dan meteen erbij: noch door het publiek) maar het wordt gespeeld. Misschien moeten we dus ook dat ‘voor’ dan niet opvatten als een subject, het is niet de voetballer die speelt voor het publiek, maar beide horen bij het spel dat wordt gespeeld. Dat betekent automatisch dat we de ruimte van de opsis — in termen van Nancy — verbreden tot het hele stadion. De spelers en het publiek verschijnen voor (devant) een vormeloze massa die hun niet echt interesseert maar die ze wel nodig hebben. Wat zou die vormeloze massa zijn, die donker genoeg is om het zichtbare voetbalpubliek de status van held te geven? En zo zou je Critchley verder kunnen exploreren volgens de logica die Nancy uittekent.
Echter, de logica die Critchley zelf ontplooit is eerder die van het barokke theater. Alles draait om de afstand tot de onmiddellijkheid, de oneindige plooiingen van de barok vind je terug in de beleving van het moderne stadion. Critchley:
…there is no immediacy to football, no direct access to a realm of pure subjectivity or objectivity. Every aspect of football is mediated and mediation is not some falling away from a purported immediacy, but the very way in which the phenomenon is presented. In other words, football is mediation all the way down. Perhaps football shares these features with cinema, which is at once completely real and completely invented. Both real and unreal. Two in one.
Geheel bij deze logica past dat voetbal drama is, het drama dat Nancy onderscheidt van het theater, en dat het theater er bij Critchley flink van langs krijgt. Drama houdt in dat er een enthousiast publiek is, een publiek dat de ziel en het lot (der natie) belichaamt. Theater is versteend, iets voor oude mensen, een ruïne. Het echte theater is nu voetbal.
Als Nancy gelijk heeft is deze logica van het drama dat het theater onthult als ruïne en zichzelf als rechtmatige erfgenaam inderdaad aan het werk, maar niet pas sinds de barok. De tragedie was altijd al een ruïne, en daarmee kunnen we het voetbal wellicht ook beschouwen als een ruïne van deze ruïne, van de tragedie dus. Wat ons in de tragedie raakte is in het voetbal zo goed als onmogelijk geworden, maar precies als ruïne kan het ons nog met de tragedie in verbinding stellen.
Misschien zouden we de commercialisering van het voetbal kunnen opvatten als deze ruïne-wording. Critchley gaat deze lang uit de weg, en pas op het eind, om zo te zeggen in blessuretijd, beschrijft hij onder het kopje Disgust alsnog alles wat hij ziet voortvloeien uit de ‘material content of the game, which is money’, de spoken van ‘capitalism, commodification, colonialism, nationalism, mass psychology, patriarch, and the legal codification of violence’.
Misschien verrijst er dan toch nog een subject bij Critchley, een subject dat de keuze heeft tussen afwending in walging en de overlevering aan de schrijnende hoop. Maar sinds de barok is ook dat subject weer hopeloos verdubbeld.
Aan de ene kant is dat subject nooit kritisch genoeg, het beschuldigt zichzelf vanwege zijn liefde voor zo’n fataal spel. Aan de andere kant kun je precies deze kwade wereld van het geld alsnog opvatten als het duistere decor waartegen de luister van het spel zich ineens kan aftekenen. Het subject raakt zodoende verstrikt in zijn eigen plooien, het heeft die kwade wereld van het geld nodig als voorwaarde voor het goede en evengoed als dreigende verstoring die met de magische krachten van het spel moet worden bezworen.
Magie, dan hebben we het bijvoorbeeld over de geur van gras, het geluid van de tribunes. Precies de zaken dus die je op tv niet kunt overbrengen. Maar die magische krachten worden weer betaald uit de tv-inkomsten. Het is dus belangrijk dat we voetbal op tv kijken om die magie mogelijk te maken die de tv op afstand wil houden.
Het kan zijn dat die tegenspraak tussen geld en mooie vorm net iets minder schrijnend is dan Critchley hoopt. Hij lijdt eronder, zichtbaar, maar hij speelt theater. Je kunt aan die tegenspraak wennen, en dan gaat ook die tegenspraak steeds minder pijn doen, waarmee dus ook de hoop zal afvlakken. Nu al neemt Critchley afstand van de nostalgie naar de betere tijden van het voetbal, zijn prachtige beschrijvingen gaan merendeels over het voorbije decennium. Het blijkt mogelijk om zelfs in de commerciële hel voortdurend momenta te produceren. Die commerciële hel weet dat zelf goed, ik durf te wedden dat ze het boek van Critchley subliem vindt.
- Simon Critchley, What we think about when we think about football, London 2017
Noten
[1] Bron: Dionysos
[2] Ajax bij Roda JC