Gerard Wijers
Tijdschrift Vrij, nnb, www.devrijemare.nl
Bij ontvankelijkheid, het thema van deze Vrij, denk ik aan een aandachtige en zorgzame openheid voor wat zich nog niet op eigen kracht kan ontwikkelen.
De antroposoof Julius brengt deze kwaliteit, in zijn boeken over de beeldentaal van de dierenriem, op een aanspreekbare manier in verband met het teken maagd en met een daarvan afgeleide, maagdelijke ken- en handelwijze. De maagd is het meest geklede wezen van de 12 dierenriemtekens. Julius interpreteert die omhulling als de afscherming van een eigen innerlijke ruimte, waarin de signalen van kwetsbare, zich ontwikkelende wezens kunnen worden ontvangen en verwerkt tot zorg voor hun groei. Ik zie de gewaden, waarin de maagd meestal wordt afgebeeld ook als verwijzing naar het daarvoor benodigde weven. Het weven beschouw ik als typering van de maagdelijke kenwijze: Zij onderscheidt de draad van het levenslot in de menselijke levenservaringen en weeft daarmee de archetypische dieptestructuur van het verhaal, dat als fundament dient voor de levensrichting en identiteit van degenen die aan haar zorg zijn toevertrouwd.
De maagd manifesteert zich natuurlijk in de eerste plaats in de moeder die zich openstelt voor de innerlijke ontwikkeling van haar geestelijk nog onrijpe kind. Door haar verbondenheid met de ziel van haar kind stimuleert en steunt zij zijn ontwikkelingsproces. Maar niet alleen het opgroeiende kind heeft behoefte aan de ontvankelijkheid van de maagd. Iedereen die, door het tijdsverloop, in de overgang naar een nieuwe levensfase terechtkomt heeft behoefte aan haar sensitiviteit voor het verloop van de lotsgebonden levensweg en aan haar steun bij het zetten van de eerste onzekere stappen op dit nog onbekende deel van het pad.
De dichter Nijhoff vertolkte dit verlangen naar de maagd in “De moeder de vrouw”. Als de dichter naar Bommel gaat om de nieuwe brug te zien wordt hij een psalmen zingende vrouw op een schip gewaar en zegt: “O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer”. De psalmen symboliseren de verheffende en troostende kwaliteit van de maagd, het schip staat voor haar vermogen tot ontvangen en vervoeren naar de plaats van bestemming en de brug verwijst naar haar verbindende werking.
Het zal de lezer inmiddels duidelijk zijn dat ik het begrip ontvankelijkheid nader specificeer als een schouwende betrokkenheid bij de ontwikkeling van mensen, op basis van de natuurlijke diepte in hun ziel. Symbool hiervoor is de maagd.
Op symbolisch-mythisch niveau stemt de maagdelijke ken- en handelwijze, volgens mij, overeen met de kennis van goed en kwaad uit het bijbelverhaal Genesis. De kennis, die door Eva werd begeerd en verworven, markeert het begin van het menselijke beschavings- en emancipatieproces.
In de joodse mystiek wordt deze kennis nader gedefinieerd als kennis van het cyclisch verlopende ontwikkelingsproces in de natuur. Geboren worden, groeien, voortplanten, verouderen, sterven en weer geboren worden; in een eindeloze kringloop, corresponderend met de jaargetijden. Voortdurende verandering en evolutie. Als proces gesymboliseerd door de verschillende fasen van de maan. De maan, koningin van de nacht, schijnt als wij slapen, als onze ogen gesloten zijn, als wij in onze binnenwereld verblijven. Dit betekent, dat het natuurlijke ontwikkelingsproces zich afspeelt in de verborgenheid van de binnenwereld, in het onbewuste en dat het alleen daar kenbaar is voor de contemplerende geest.
Ik denk dat in de scheppingsmythe wordt verteld, dat het avontuur van onze beschaving is begonnen met dit contemplatieve, intuïtieve kennen van de natuurlijke kringloop waaraan ons leven is gebonden en dat het vrouwen waren, die hiermee aan de wieg stonden van ons spel met cultuur. Dit impliceert dat deze kennis van goed en kwaad, deze contemplatieve, ontvankelijke, maagdelijke ken- en handelwijze onze oudste vorm van beschaving is. In de dynamiek van het beschavingsproces is deze eerste, matriarchale, dicht bij de natuur staande vorm van civilisatie later afgelost door patriarchale, meer van de natuur vervreemde vormen van culturele en maatschappelijke ordening. Daarbij stond niet de innerlijke verbinding met de cyclisch werkende natuurwet voorop, maar de uiterlijke aanpassing aan wetten, die via priesters en koningen tot stand kwamen en werden gehandhaafd.
Inmiddels is de tijd verder voortgeschreden en zijn wij in het westen, sinds de renaissance, getuige van de teloorgang van de patriarchale tradities en de terugkeer van een op de natuur georiënteerde vorm van beschaving. In die westerse verlichting vierden eerst de natuurwetenschappen triomfen, daarna kwam het evolutiedenken centraal in onze levensbeschouwing te staan en tenslotte ontstond rond de tweede wereldoorlog het inzicht in de natuur als ecosysteem en in de informatiekringloop als sturingsbeginsel daarbinnen.
Natuur als samenhangend geheel, evolutie en sturing van het evolutieproces via informatiekringlopen, dat zijn beschavingskenmerken die ook van toepassing zijn op de eerste, matriarchale fase. Het lijkt er dus op dat de ontvankelijke, maagdelijke ken- en handelwijze op een bepaalde manier terugkomt in het civilisatieproces. Met een opmerkelijk verschil met de eerste manifestatie ervan: Nu wordt het evolutieproces vooral van buitenaf onderzocht en beïnvloed, terwijl het in het begin van binnenuit werd gekend en bewerkt.
Eertijds gold een binnenwereldlijk perspectief op een bezielde evolutie, nu geldt een buitenwereldlijk perspectief op een platte, onbezielde evolutie. In dat buitenwereldlijke valt het patriarchale nog te herkennen. Het wordt hoog tijd om ons het maagdelijke, binnenwereldlijke en bezielde perspectief weer toe te eigenen. De wereld snakt naar mensen, die meevoelend en begrijpend betrokken kunnen zijn bij de ontwikkeling van het leven op aarde en meer in het bijzonder bij de overgangen in de levenscyclus van de mensen, zoals geboorte, puberteit, beginnende volwassenheid met de keuzen van partners en werk, naderende ouderdom en dood. Ik ben geneigd om het werk van Marieke de Vrij en haar kring te zien als een bijdrage aan deze noodzakelijke reïntroductie van het oermaagdelijke in onze samenleving.
[1] Nederlandse letterkunde: De periode 1920-1945. samenstelling Rob van Riet. – Utrecht, Antwerpen: Het Spectrum, 1986. Bundel: Nieuwe gedichten