Het kan nog erger:
De Zwarte Dood

0

Jeanne van der Stappen ― Heyvaert

Bron: VVAO-post (juni 2021)

Inleiding

De huidige pandemie wordt wel eens vergeleken met de grote pestepidemie die Europa teisterde gedurende vijf jaar, van 1347 tot 1352 om precies te zijn.
Sint-Rochus (15e eeuw) die aanroepen wordt tegen de pest[0]

Het leek mij een goed idee om na te gaan in hoeverre de vergelijking opgaat, zowel wat de ziekte zelf betreft als ten aanzien van de maatregelen die genomen werden om de ziekte op afstand te houden.

Geruchten over een verschrikkelijke plaag die, naar men veronderstelde in China was ontstaan en via Tartarije (Centraal-Azië) over India en Perzië, Syrië, Egypte en geheel Klein-Azië werd verbreid, hadden Europa al in 1346 bereikt. Volgens deze geruchten eiste de plaag zo’n verwoestende tol aan mensenlevens dat geheel India ontvolkt zou zijn; hele gebieden waren bedekt met dode lichamen en in andere gebieden was geen levend wezen overgebleven. Volgens de berekeningen van paus Clemens VI te Avignon bedroeg het totale aantal geregistreerde doden 23.840.000!

Omdat men het begrip besmetting niet kende, voelde men zich in Europa niet ernstig bedreigd tot op het moment dat de handelsschepen hun zwarte lading pestilentie Messina binnenbrachten, terwijl andere schepen uit de Levant de ziekte naar Genua en Venetië overbrachten.

De Zwarte dood (het hoofdstuk hierna) heb ik letterlijk overgenomen uit: Wim Blockmans & Peter Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. (2002). De overige gegevens zijn gebaseerd op Philip Ziegler, The Black Death (1969) een publicatie die inmiddels als een standaardwerk wordt beschouwd.

In zijn voorwoord schrijft Philip Ziegler (1969)

An immeasurable chasm stretches between the fourteenth century and today, but the more that one studies the medieval chronicles, the more convinced one is that human nature remains substantially the same.

Ik heb citaten opgenomen uit ‘Dit is het einde van de wereld’: De Zwarte Dood, hoofdstuk 5 in De waanzinnige veertiende eeuw, de bestseller van Barbara Tuchman.

Men was zich er wel van bewust dat men moest vermijden om met slachtoffers in aanraking te komen. Wie het zich kon permitteren probeerde de besmettingshaarden te ontvluchten door zich op het platteland terug te trekken.
Toen de pest in 1347 Florence teisterde trokken zeven jonge vrouwen en drie jonge mannen zich terug op een landgoed buiten de stad. Zij vermaakten zich onder meer met het vertellen van honderd verhalen, die Giovanni Boccaccio naar eigen zeggen heeft vastgelegd in de Decameron.
Ter lering en vermaak heb ik citaten opgenomen uit: Frans Denissen, Decamerone, vertaling uit het Italiaans van Giovanni Boccaccio, Decameron, 1349-1353.

Van harte aanbevolen!

De Zwarte dood[1]

De Zwarte Dood[2] is de naam van de grote pestepidemie die tussen 1347 en 1352 in Europa rondwaarde en waaraan naar een voorzichtige schatting ruim één derde van de bevolking[3] ― geschat op 75 miljoen rond 1300 ― is bezweken.

Rattus rattus[4]

De pest wordt veroorzaakt door de bacteriestam Yersinia pestis[5], die in Europa niet inheems is. De bacterie nestelt zich bij voorkeur in de maag en het darmkanaal van bepaalde soorten vlooien, die zelf weer bij voorkeur parasiteren op knaagdieren, zoals ratten. Onder bepaalde omstandigheden dragen deze vlooien de bacterie over op hun gastheer, die daarvan ziek wordt en dan grote kans heeft om te overlijden. Gevaar voor de mens ontstaat pas wanneer kolonies knaagdieren zo sterk zijn uitgedund dat pestdragende vlooien onvoldoende nieuwe gastheren kunnen vinden en bij gebrek aan beter op mensen overspringen.

De pest kan zich bij mensen in drie vormen voordoen: builenpest, longpest en septische pest. Builenpest komt het meeste voor, maar geeft de grootste overlevingskans. De beet van de besmette vlo veroorzaakt hevig ontstoken lymfeklieren ― vooral in de liesstreek, de oksels of de nek. Er treden grote onderhuidse bloedingen op: de ‘builen’. Uiteindelijk kan de pestbacterie het zenuwstelsel aantasten. De helft tot zestig procent van de zieken sterft binnen vijf dagen.

Pestlijders, Frankrijk, 14e eeuw ― Anoniem[6]

De andere twee vormen zijn voor bijna honderd procent dodelijk. Bij longpest wordt de bacterie door ophoesten van druppeltjes sputum direct van mens tot mens overgedragen, waarna de bacterie zich in de longen nestelt.

De zeldzame septische vorm wordt net als de builenpest opgelopen via vlooienbeten, maar de hoeveelheid overgedragen bacteriën is dan zo groot dat de zieken al zijn overleden voordat zich builen hebben kunnen vormen.

Vanaf de Krim naar het hart van middeleeuws Europa

Kaart met het verspreidingsgebied van de Zwarte Dood[7]

Vast staat dat de pest tegen het einde van 1347 van de Krim is overgebracht naar het mediterrane gebied via een Genuees koopvaardijschip dat komende uit de Zwarte Zeehaven Caffa de haven van Messina op Sicilië binnenvoer In de zomer van 1348 bereikte hij het hart van middeleeuws Europa, Parijs, korte tijd later het zuiden van Engeland. Vandaar ging het verder in noordelijke en oostelijke richting: de Britse eilanden, de Nederlanden en Scandinavië, het Duitse Rijk en Oost-Europa. Tegen het einde van 1350 arriveerde de Zwarte Dood na een lange omtrekkende beweging in Rusland.

Opmerkelijk genoeg zijn dunbevolkte gebieden zoals Noorwegen en afgelegen eilandengroepen zoals de Faeröer, de Shetlands, Orkneys en Hebriden even hard getroffen als dichtbevolkte metropolen zoals Constantinopel, Cairo en Florence. Steden die gespaard bleven, dankten dat vooral aan verstandig bestuur.

Maatregelen tegen verspreiding

Ofschoon middeleeuwse medici geen flauw benul hadden van de bacteriologische achtergronden van de pest, noch van de wijze waarop de ziekte zich verspreidde, had men wel door dat de pest besmettelijk[8] was en dat men er dus goed aan deed om de ziekte op afstand te houden. Dit kon op twee manieren gebeuren: men kon een stad als het ware isoleren van de buitenwereld door een strikte controle op het verkeer naar de stad toe, en men kon binnen een stad huizen, straten of wijken waar de pest onverhoopt toch was uitgebroken compleet afsluiten.

Dergelijke maatregelen heeft Milaan met succes toegepast, een stad van tegen de honderdduizend inwoners, die echter met ijzeren hand werd geregeerd door de Visconti-familie. Naar schatting is hooguit vijftien procent van de Milanese bevolking in de epidemie om het leven gekomen.

Nog een stap verder ging het stadsbestuur van Neurenberg, dat een te verwaarlozen mortaliteit had dankzij haast hedendaags aandoende sanitaire maatregelen, die overigens niet speciaal in verband met de pest waren getroffen. Wegen waren bestraat en straten werden geveegd; burgers dienden hun eigen huisvuil te verwijderen en de stad telde veertien openbare badhuizen, waarop streng toezicht werd gehouden en die in elk geval werden gefrequenteerd door de stadsbeambten, want die kregen toeslag op hun salaris in de vorm van badgeld!

Venetië zette een goed georganiseerd quarantainesysteem op poten, waarmee het in 1377 voor het eerst experimenteerde in Ragusa (het huidige Dubrovnik). In de vijftiende eeuw werd de quarantaine ook in Venetië zelf verplicht. De maatregel hield in dat iedereen die in perioden van besmettelijke ziekten de stad wilde bezoeken eerst veertig dagen (quarantaine betekent letterlijk ‘periode van veertig dagen’) op een eiland in de lagune voor de stad moest verblijven: wie dan nog leefde en gezond was, mocht Venetië betreden.

De Zwarte Dood sloeg herhaaldelijk genadeloos toe

Quarantaines en sanitaire maatregelen ten spijt, sloeg de Zwarte Dood in de eeuw na 1350 nog herhaaldelijk genadeloos toe, onder andere in 1361-1362, 1369 en 1400-1402. Na 1402 nam de tijd tussen opeenvolgende epidemieën toe en bleef hun verspreiding meer en meer regionaal beperkt.

The Romance of Alexander, Frankrijk (1410)[9]

Aantal doden onbekend

Niemand weet hoeveel mensen er in werkelijkheid zijn gestorven. Verslagen uit die tijd geven geen nauwgezette telling. Vanwege de aanwezigheid van de pausen in het overbevolkte Avignon, zijn er over die stad veel verslagen bekend. Naar men zegt stierven er dagelijks vierhonderd mensen; zevenduizend huizen waar de dood had rondgewaard werden gesloten; één enkele begraafplaats ontving in zes weken elfduizend lijken. Volgens eigentijdse verslagen stierf de helft van de inwoners, waaronder negen kardinalen. Bij het zien van de eindeloze rijen karren die de doden vervoerden lieten de kroniekschrijvers hun fantasie nog meer de vrije loop dan zij doorgaans al deden en gaven als sterftecijfer voor Avignon getallen aan als 62.000 en zelfs 120.000, hoewel de hele bevolking van de stad waarschijnlijk minder dan 50.000 zielen telde.

“Mensen werden niet alleen ziek door bij de zieken te blijven, maar zelfs door naar hen te kijken”,

schreef Guy de Chauliac, lijfarts van drie achtereenvolgende pausen.

“In oktober 1348 vroeg Filips VI de medische faculteit van de universiteit van Parijs om een verslag over de ramp die het voortbestaan van het menselijk ras scheen te bedreigen. Na een zorgvuldige opstelling van these, antithese en bewijzen schreven de artsen de ziekte toe aan een drievoudige conjunctie van Saturnus, Jupiter en Mars in de veertigste graad van Aquarius, die zou hebben plaatsgevonden op 20 maart 1345. Zij erkenden echter verschijnselen ‘waarvan de oorzaak zelfs voor de meest geoefende geesten verborgen blijft’. De uitspraak van de meesters van Parijs werd de officiële versie.”

Barbara Tuchman (1978)

De zieken werden behandeld volgens gangbare methoden die moesten dienen om gif of infectie uit het lichaam te verwijderen: aderlatingen, purgatie met laxeermiddelen of klysma’s, het doorprikken of dichtschroeien van de builen, of het aanbrengen van hete pleisters. Geen van deze middelen was van veel nut.

De artsen adviseerden de vloeren te besprenkelen en de handen, de mond en de neusvleugels te reinigen met azijn en rozenwater. Men moest bij het uitgaan een amberappel (pomander) van exotische samenstelling bij zich dragen, waarschijnlijk meer als middel tegen de stank die de pest verspreidde dan als bescherming tegen besmetting.

Verder werd aangeraden om licht verteerbaar voedsel te eten, opwinding en boosheid, vooral vlak voor het slapengaan, te vermijden, lichte oefeningen te doen en voor zover dit mogelijk was ver van moerassen en andere plaatsen met vochtige lucht te gaan wonen!

Pijlen staan symbool voor de straf van God

De pest in de gedaante van een vrouwenfiguur met pijlen (1355)[10]

De abdijkerk van Lavaudieu in de Auvergne herbergt een unieke (jammer genoeg beschadigde) schildering met een voorstelling van een zwart gesluierde vrouwenfiguur die blijkens het opschrift ‘MORS’ de pest moet symboliseren.

Met pijlenbundels in haar beide handen en met zwarte sluier die haar ogen bedekt, worden zonder onderscheid des persoons alle mannen en vrouwen rondom haar door een pijl getroffen. Het fresco stamt uit 1355, dus de periode direct na de Zwarte Dood.

Een direct symbool voor de pest waren pijlen, een oud symbool voor de straf van God, dat als zodanig voorkomt in verschillende Bijbelboeken (Deuteronomium 32:23-24 en 32:41-42; Job 6:4; Psalmen 91: 5-6). In de Griekse mythologie werd de pest veroorzaakt door pestpijlen afgeschoten door de goden. Zo veroorzaakte Apollo de pest in het Griekse legerkamp voor Troje. Het verband tussen pijlen en pest leidde er trouwens toe dat de heilige Sebastiaan[11] een van de vier bekendste pestheiligen[12] werd.

De pest als straf van God (1424)[13]

Over de anonieme voorstelling op perkament uit 1424 met De pest als straf van God in het Landesmuseum Hannover, heb ik geen verdere gegevens kunnen vinden.

Links en rechts zien we knielende vrouwelijke en mannelijke heiligen die om bescherming bidden tegen de pijlenregen die uit de hemel neerdaalt. Een deel van de pijlen wordt godzijdank door Sancta Maria opgevangen. De monnik in franciscaner pij rechts vooraan is Franciscus, herkenbaar aan de stigmata. In tegenstelling tot wat we zouden verwachten staat er de naam Andreas. Tussen hen in liggen slachtoffers. De kunstenaar laat de pijlen doel treffen op de plekken ― lies, oksel ― waar de pestbuilen zich openbaarden.

Bekenden en groten der aarde stierven eveneens

Sterfbed van Anna van Bohemen[14]

De Zwarte Dood bereikte Engeland in 1348, maar tot het einde van de eeuw vonden steeds weer nieuwe uitbraken plaats. Weliswaar met minder slachtoffers, maar even catastrofaal in de beleving van de tijdgenoten.

Hoewel de sterfte onder de anonieme armen groter was, stierven de bekenden en groten der aarde eveneens, zoals te zien op deze miniatuur met het sterfbed van Anna van Bohemen, echtgenote van de Engelse koning Richard II.

Zij stierf op 28-jarige leeftijd tijdens een hernieuwde pestuitbraak in 1394.

Vrouwen bleken kwetsbaarder dan mannen, wellicht omdat zij, vanwege het feit dat ze meer aan huis gebonden waren, meer blootgesteld waren aan vlooien. In Florence stierf Boccaccio’s maîtresse Fiametta, de onwettige dochter van de koning van Napels.

In Frankrijk stierven de manke koningin Johanna en haar schoondochter Bonne van Luxemburg, beiden in het jaar 1349.

De Legende van de drie levenden en de drie doden

‘Ci après commence…’

Zo begint de tekst van de Legende van de drie levenden en de drie doden, een welsprekende verwijzing naar de alomtegenwoordige dood.

De legende is gebaseerd op een Arabische vertelling uit de zesde eeuw waarin een koning een begraafplaats passeert en uit de geopende graven te horen krijgt: ‘Wij waren wat gij zijt, gij zult worden als wij.’

De legende van de drie levenden en de drie doden ― Jean le Noir[15]

Het verhaal is in de elfde eeuw via Sicilië in de Franse literatuur terechtgekomen. De verdeling van de rollen in drietallen is pas in Europa ontstaan.

Drie voorname jongemannen verdwalen tijdens een jachtpartij, en komen op een kerkhof terecht, waar onverwacht drie doden, in verschillende stadia van ontbinding, voor hen staan. Ik was hertog ― duc ― zegt de eerste. Ik graaf ― conte ― vervolgt de tweede, en ik koningszoon ― fil a roy ― verklaart de derde. Spiegelt u aan ons, voor het te laat is, want ‘wij waren wat gij zijt, gij zult worden als wij’. Macht, eer en rijkdom stellen niets voor. In het uur van de dood zijn het slechts de goede werken die blijven.

Psalter van Bonne van Luxemburg

Mis ten tijde van de Grote Sterfte, Franciscaans Missaal, Parijs, midden 14e eeuw[16]

Bonne van Luxemburg, hertogin van Normandië, was de vrouw van de Franse kroonprins, de latere koning Jan II, de Goede (Jean le Bon). Ze was de moeder van de latere koning Karel V en van hertog Jean, duc de Berry.

Het kleine (125 x 85 mm), rijk geïllustreerde Psalter (150 Psalmen en een kalender; niet te verwarren met een getijdenboek) van Bonne van Luxemburg werd vervaardigd in de rampjaren 1348-49 toen de pest als een Zwarte Dood over Europa raasde. Ook de opdrachtgeefster zelf stierf ten gevolge van deze vreselijke plaag in 1349, slechts vierendertig jaar oud. Gezien de omstandigheden is deze miniatuur een niet mis te verstaan memento mori. Nooit eerder was de dood zo dreigend dichtbij geweest, voor jong en oud, rijk en arm.

“Onder de geestelijken en de artsen was de sterfte vanzelfsprekend hoog vanwege de aard van hun beroep.

In afgesloten ruimten zoals kloosters betekende de besmetting van één persoon meestal besmetting van iedereen, zoals gebeurde in de franciscaner kloosters van Carcassonne en Marseille, waar zonder uitzondering iedere inwoner stierf. Van de honderdveertig dominicanen in Montpellier overleefden er slechts zeven.

De sterfte onder de geestelijken varieerde met de rang. Hoewel het sterftecijfer van één derde van de kardinalen hetzelfde beeld geeft als de sterfte in het algemeen, is dit waarschijnlijk toch alleen maar het gevolg van het feit dat zij zo massaal in Avignon geconcentreerd waren. Het sterftecijfer onder bisschoppen is geschat op ongeveer één op twintig. Het verlies onder priesters was ongeveer even groot als onder de bevolking in haar geheel, ondanks het feit dat velen zich trachtten te onttrekken aan hun plicht de stervenden bij te staan. Een kerkdienaar van de aartsbisschop van Canterbury schreef over de Engelse priesters ‘die zich afwendden van de zorg voor hun pastoraat uit angst voor de dood’.”

Barbara Tuchman (1978)

Paus Clemens VI: vergeving van zonden

Als gevolg daarvan stierven de mensen zonder voorzien te zijn van de laatste sacramenten en werden ze zonder gebeden begraven, een vooruitzicht dat de laatste uren van de slachtoffers tot een verschrikking maakte.

Het sterven in staat van zonde, zonder de steun van de laatste sacramenten en dus zonder kans op genade ― mala mors of slechte dood genoemd ― was het ergste wat een christen kon overkomen. Het stond gelijk aan de eeuwige dood.

De kerk achtte het stervensuur van groot belang voor het lot van de ziel. Zelfs aan de grootste zondaar mochten in het uur van de dood de laatste sacramenten niet geweigerd worden. Ieder kreeg de gelegenheid te biechten, ter communie te gaan ― de laatste communie werd viaticum, spijs voor onderweg, genoemd ― en ‘het sacrament der heylighen olyen, tot enen medicine van alle dagelicsche sonden’ te ontvangen.

Paus Clemens VI achtte het daarom noodzakelijk vergeving van zonden te schenken aan al degenen die ten gevolge van de pest waren gestorven, ook als zij de laatste sacramenten niet hadden ontvangen.

Pestepidemie in de Nederlanden

Begrafenis van pestdoden te Doornik[17]

Een voorstelling van een pestepidemie in de Nederlanden vindt men voor het eerst in een eigentijdse kroniek. In de Tractatus quartus van de vierdelige kroniek van Gilles li Muisis, abt van de Sint-Martinusabdij te Doornik[18], lezen we dat de Zwarte Dood in Doornik heerste van augustus tot november 1349. Hij schat het aantal pestdoden op vijfentwintigduizend.

Vrij uitzonderlijk voor die tijd is ook de naam van de miniaturist bekend: Pierart dou Tielt. De miniatuur op folio 24 toont een realistische afbeelding van het begraven van pestdoden in Doornik. Overal in de verslagen wordt gesproken over het feit dat de zieken zo snel stierven dat de levenden geen tijd hadden om hen te begraven. De lijken van wie gestorven zijn aan de pest dienen direct gestort te worden in graven van twee meter diepte die voortdurend klaar moeten staan. Toen er geen doodskisten meer te krijgen waren om de lijken te vervoeren, werden de lijken per twee of drie tegelijk op planken gelegd om naar de begraafplaatsen of massagraven te worden vervoerd.

De doodsklokken luidden dag en nacht, omdat de doodgravers hun loon nog wilden ontvangen zolang zij dat nog konden. De stad was vol rouwbeklag en werd geregeerd door angst, zodat de autoriteiten het luiden van de doodsklokken, het omroepen van doodsberichten en het dragen van rouwkleding verboden en bepaalden dat er bij begrafenissen slechts twee rouwenden aanwezig mochten zijn.

Omdat de pestuitbraak werd gezien als een straf van God voor de zonden van de inwoners, vaardigde het stadsbestuur van Doornik voorschriften uit om alles wat als zondig beschouwd werd ― gokken, vloeken en drankgelagen ― uit te bannen. Koppels die samenwoonden zonder getrouwd te zijn werden gedwongen te scheiden, of alsnog in het huwelijk te treden.

De beweging van de flagellanten of ‘geselbroeders’

In dezelfde Doornikse kroniek zijn twee voorstellingen opgenomen van gebeurtenissen die vaak in het kielzog van een pestepidemie optraden: flagellanten en verbrandingen van joden.

Ziegler (1969) noemt flagellanten en jodenverbrandingen

“the most striking and unpleasant by-products of the Black Death in Germany”

Flagellantenprocessie in Doornik (1349)[19]

De beweging van de flagellanten of ‘geselbroeders’ (flagellanti, disciplinati) ontstond in 1260 in Perugia in Noord-Italië. Als een vorm van boetedoening om God ertoe te bewegen zonden te vergeven, bestond de zelfkastijding reeds lang voor de pestuitbraak. De geselbroeders zagen zichzelf als verlossers die, door de geseling van Christus op hun eigen lichaam toe te passen, boete deden voor de menselijke verdorvenheid en nog een kans voor de mensheid verdienden.

Tijdens de pest verspreidde de beweging ― volgens Ziegler ‘even besmettelijk was als de pest zelf’ ― zich als een lopend vuur over Europa. Georganiseerde groepen van honderd tot tweehonderd personen en soms meer (kroniekschrijvers maken melding van wel duizend personen) marcheerden van de ene naar de andere stad en geselden zich op gezette tijden tot bloedens toe met leren zwepen die voorzien waren van ijzeren punten. Hun leiders torsten een kruisbeeld en de volgers zongen litanieën en kerkelijke lofliederen. Vrouwen begeleidden de groepen in aparte afdelingen die de achterhoede vormden.

De ‘vergiftigers van de bronnen’

Als een uitslaande brand in de Duitse staten uitgebroken, breidde deze nieuwe eruptie zich via de Lage Landen uit naar Vlaanderen en Picardië tot aan Reims. Honderden groepen zwierven door het land en trokken iedere week een andere stad binnen, waarbij zij de toch al overspannen emoties nog verder opjoegen en de plaatselijke bevolking wisten op te zwepen tegen de joodse ‘gifmengers’. In iedere stad die zij binnenkwamen, spoedden de geselbroeders zich naar de joodse wijk, met de burgers van de stad in hun kielzog schreeuwend om wraak op de ‘vergiftigers van de bronnen’.

De inwoners van de steden begroetten hen met eerbied en klokgelui, verschaften hun onderdak in hun huizen en brachten kinderen naar hen toe voor genezing. Velen, onder wie ridders en jonkvrouwen, geestelijken en nonnen sloten zich bij de groepen aan. Tegenstanders werden aan de kaak gesteld als ‘schorpioenen en antichristen’.

Flagellanten[20]

Driemaal per dag, tweemaal in het openbaar op het kerkplein en een derde maal ’s nachts in een besloten kring, vond de rituele geseling plaats. De flagellanten, naakt tot het middel, vormden een grote cirkel en liepen, opgezweept door twee of drie personen in het midden, zichzelf geselend met een of twee gesels met leren riemen tot het bloed langs hun lichaam gutste.

Het steeds snellere tempo werd aangegeven door het zingen van zogenaamde Hymnen van de flagellanten (Geisslerlieder). Een van hun geliefde marsliederen was de dertiende-eeuwse sequentie Stabat Mater. Iedere deelnemer probeerde, aangemoedigd door de huilende en schreeuwende toeschouwers, zijn buurman te overtreffen in zelfkastijding. Het publiek wilde bloed zien, en afgaande op de beschrijvingen kregen ze dat ook. Sommige flagellanten raakten letterlijk buiten zichzelf in een extatische toestand waardoor ze geen pijn meer voelden.

Hoe lang de broeders (en zusters) het volhielden is niet bekend. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat ze bij toetreden tot de orde de gelofte moesten afleggen dat ze zich minstens drieëndertig dagen (elke dag voor een levensjaar van Christus) in het openbaar zouden geselen, en dat driemaal per etmaal. Eén keer extra wanneer een broeder aan zijn verwondingen was overleden.

Minderheden kregen de schuld

Omdat niemand wist waar de Zwarte Dood vandaan kwam, kregen minderheden de schuld. Zij zouden waterbronnen vergiftigd hebben of op een andere manier besmetting veroorzaken. Deze gedachte leidde tot vervolging van joden, bedelaars en mensen met lepra. Vooral joden kregen te maken met keiharde vervolging, vooral in Zwitserland en Duitsland, met tienduizenden Joodse slachtoffers tot gevolg.

Pogroms

Executie van joden tijdens de Zwarte Dood (1349)[21]

Op grond van dergelijke beschuldigingen werden in 1349 in verschillende IJsselsteden, alsook in Arnhem, Nijmegen en Utrecht, alle joodse inwoners verbrand. De laatste grote pogroms in de Lage Landen vonden in 1349 plaats in Antwerpen en in Brussel, waar volgens de Doornikse kroniekschrijver Gilles li Muisis de gehele joodse gemeenschap van meer dan zeshonderd joden werd omgebracht.

“De lynchpartijen begonnen in het voorjaar van 1348 onmiddellijk na de eerste sterfte ten gevolge van de pest. De eerste aanvallen vonden plaats in Narbonne en Carcassone, waar joden uit hun huizen werden gesleurd en in het vuur geworpen. Terwijl de epidemie wel als een straf van God werd aanvaard, zochten de mensen in hun ellende nog steeds naar de menselijke zondebok op wie zij de vijandige gevoelens konden botvieren. De jood was als de eeuwige vreemdeling het meest voor de hand liggende doelwit.

“[…] Omdat de joden in een afgescheiden groep met hun rasgenoten in een bepaalde straat of een bepaald gedeelte van de stad woonden, waren zij het meest geschikte doelwit, met voorts het plunderen van hun bezittingen als extra drijfveer.

“[…] In het begin trachtten de autoriteiten in de meeste plaatsen de joden te beschermen, doch bezweken later onder druk van het volk, ook al en zeker niet in de laatste plaats met het oog op de mogelijkheid om joodse bezittingen verbeurd te verklaren.”

Barbara Tuchman (1978)
Het verbranden van Joden (1493)[22]

De rituele terechtstelling van de joden ― meestal door verbranding ― verspreidde zich al even snel als de pest zelf. In 1351 waren zowel de pest als de grootscheepse vervolging van joden voorbij, hoewel antisemitisme, vervolging en discriminatie bleven bestaan.

De pogroms vonden door heel Europa plaats maar het geweld was vooral in het Rijnland erg heftig. Honderden gemeenschappen werden tussen 1348 en 1351 vernietigd, meestal zonder dat de overheid probeerde in te grijpen.

Paus Clemens VI

Een oproep van paus Clemens VI[23] (Pierre Roger de Beaufort) om de joodse gemeenschappen te sparen werd bijna overal genegeerd. Hij verleende tijdens de pestuitbraak van 1348 asiel aan de joden in Avignon. Hij veroordeelde de flagellanten, die de joden de schuld gaven van de pest.

“Paus Clemens trachtte de hysterie te beteugelen door in september 1348 een bul uit te vaardigen waarin hij stelde dat de christenen die de pestilentie aan de joden toeschreven, ‘waren verleid door die leugenaar, de Duivel’ en dat de beschuldiging inzake het vergiftigen van bronnen en de daaruit voortvloeiende slachtingen een ‘afschuwelijke zaak’ waren.

Hij verklaarde, dat ‘door een mysterieus vonnis van God’ alle volkeren, met inbegrip van de joden, door de pest werden getroffen, dat de epidemie ook woedde op plaatsen waar geen joden woonden en dat zij elders net als iedereen het slachtoffer werden; derhalve was de beschuldiging dat zij de oorzaak waren ‘weinig aannemelijk’. Hij drong er bij de geestelijken op aan de joden in bescherming te nemen, zoals hij zelf in Avignon al deed, maar zijn stem ging verloren in de volkswoede die op verscheidene plaatsen heerste.”

Barbara Tuchman (1978)

Om gevrijwaard te blijven van de pest volgde Clemens de aanbevelingen van zijn arts Guy de Chauliac, die voorschreef dat er twee enorme vuren in de pauselijke vertrekken moesten branden en eiste dat de paus tussen die twee vuren zou gaan zitten ― en dat midden in de zomerse hitte van Avignon. Deze drastische behandeling werkte, ongetwijfeld omdat het de vlooien op afstand hield, maar eveneens omdat De Chauliac de paus verplichtte zich in zijn vertrekken af te zonderen.

Ook bedelaars en mensen met lepra

Verbranding van lepralijders[24]

Niet alleen joden, ook bedelaars en mensen met lepra werden verjaagd en in vele gevallen terechtgesteld zoals te zien op deze miniatuur in de British Library.

In sommige gebieden deed de pest haar dodelijke werk binnen vier tot zes maanden en verdween daarna, behalve in de grotere steden, waar de ziekte zich in de dicht opeen wonende bevolking nestelde en gedurende de winter in hevigheid afnam om in de lente de kop weer op te steken en opnieuw zes maanden lang te woeden.

Giovanni Boccaccio

Vluchten naar het platteland

Giovanni Boccaccio, Decamenron ― Ici commence le prologue …[25]

De rijken vluchtten naar hun buitenhuizen zoals Boccaccio’s jonge patriciërs uit Florence die neerstreken in een landelijk paleis ‘dat aan alle kanten ver van de wegen verwijderd lag’ en was voorzien van ‘bronnen vol koel water en kelders gevuld met zeldzame wijnen’.

Deze miniatuur staat op de titelpagina van de Franse vertaling van de Decameron van Giovanni Boccaccio in het manuscript dat bewaard wordt in de Bibliothèque nationale de France in Parijs.

Het onderschrift (in rood) wijkt enigszins af van het origineel dat in vertaling van Frans Denissen luidt als volgt:

“Hier begint het boek ‘Decamerone’, ook genaamd ‘Prins Galehault’, bevattende honderd verhalen die op tien dagen verteld worden door zeven vrouwen en drie jonge mannen.”

Voordat de eigenlijke verhalen beginnen, geeft Boccaccio een beschrijving van de Zwarte Dood in Florence (Denissen, 1981):

“Het was in het jaar onzes heren dertienhonderd achtenveertig toen in de edele stad Florence, de parel aan de kroon van Italiaanse steden, de dood en verderf zaaiende pestepidemie uitbrak, die door een noodlottige samenstand van de hemellichamen of door de rechtmatige toorn van God om onze wandaden over het hoofd van de stervelingen was neergedaald.

Giovanni Boccaccio, Livre appelé Decameron (detail) …[25]

[…] Bij ons begon de ziekte zowel bij mannen als bij vrouwen met gezwellen in de liesstreek of onder de oksels, die soms de omvang kregen van een appel of een ei en die bij de aan talrijker waren dan bij de ander. In de volksmond werden deze zwellingen karbonkels genoemd. Vanuit die twee plaatsen zaaiden de dodelijke builen zich binnen de kortste keren uit over het hele lichaam, dat weldra ook overdekt was met zwarte of asgrauwe vlekken, die op armen en dijen en op andere lichaamsdelen verschenen, bij de een groot en gering in aantal, bij de ander klein en talrijk. En niet minder dan de karbonkels waren deze vlekken een onmiskenbaar teken van een onafwendbare dood.

Tegen de kwaal leek doktersadvies noch medicijn te baten. Integendeel, wegens de aard van de aandoening zelf, of omdat de genezers ― wier aantal schrikbarend was toegenomen doordat hele horden kwakzalvers zich bij de doctoren hadden gevoegd ― in hun onwetendheid de oorzaak ervan niet konden achterhalen en bijgevolg ook geen doeltreffende remedie konden bedenken, waren er weinig besmetten die het overleefden.

[…] Laten we nog door de vingers zien dat de ene burger de andere vermeed, dat haast niemand zich wat van zijn buurman aantrok en dat verwanten elkaar zelden of nooit opzochten of elkaar slechts uit de verte zagen. Maar zo groot was de angst die mannen en vrouwen gelijkelijk had bevangen dat de ene broer de andere in de steek liet, en de oom de neef, en de zuster haar broer, en vaak zelfs de vrouw haar man. Hoe ongelofelijk het ook klinkt: soms meden ouders hun eigen kinderen en weigerden hun elke hulp. Alsof het niet om eigen vlees en bloed ging.

Door Boccaccio geïllustreerd manuscript van de Decameron. Tekening van de pest.

[…] We kunnen enkel nog zeggen dat alleen al binnen de muren van de stad Florence tussen maart en juli meer dan honderdduizend zielen uit dit leven werden weggerukt. Terwijl men, vóór de Zwarte Dood toesloeg, het aantal inwoners niet eens zo hoog zou hebben geschat!

Als een paar priesters met een kruisbeeld een dode waren gaan afhalen, gebeurde het talloze malen dat drie of vier dragers zich met andere doodskisten bij hen aansloten.

Aangezien de gewijde grond niet toereikend was om de ontelbare lijken te ontvangen die iedere dag en bijna ieder uur bij alle kerken werden aangeboden, en men toch naar aloud gebruik iedereen aan de schoot der aarde wilde toevertrouwen, werden op de kerkhoven lange groeven gemaakt, waarin de nieuw aangekomen met honderden tegelijk werden neergelegd, of beter gezegd zoals in een scheepsruim in lagen op elkaar gestouwd en uiteindelijk met een flinterdun laagje aarde bedekt.”

Middeleeuwse begrafenispraktijken

Een begrafenis door een gilde of broederschap[26]

De afbeelding geeft de middeleeuwse begrafenispraktijk weer zoals plastisch afgebeeld op deze bijzondere miniatuur uit een Frans getijdenboek uit 1425: Begrafenis door een gilde of broederschap. Gewoonlijk werd de dode onmiddellijk na het overlijden door een non of begijn in een lijkwade genaaid, die afhankelijk van de rijkdom van de overledene, bestond uit meer of minder dure stof. Voor de armen werd de goedkope jute gebruikt. Priesters werden in vol ornaat begraven, kloosterlingen droegen het habijt.

Alleen zeer voorname personen werden in een kist begraven. Het gebruik om iedere overledene in een kist te begraven kwam pas in zwang in de achttiende eeuw.

Een ― steeds opnieuw gebruikte ― doodskist werd alleen gebruikt voor vervoer naar het kerkhof. Soms werd het lichaam, slechts gehuld in een lijkwade, op een speciale draagbaar ― ze hadden een opbouw met een opklapbaar deksel en soms ook een uitklapbare bodem ― gelegd.

Op de achtergrond (ook te zien op de vorige miniatuur uit de Decamerone) is het ossuarium of knekelhuis zichtbaar. Na verloop van tijd werden de graven wegens plaatsgebrek geruimd en opnieuw gebruikt. Volgens oud gebruik werden de beenderen uit de geruimde graven soort bij soort op stapels gelegd, en we zien hier dan ook dat de schedels in aparte vakken boven de andere botten liggen.

De huilebalken, zogenaamde pleurants, ontbreken op de miniatuur in de Decamerone. Huilebalken konden gehuurd worden. Het aantal varieerde naargelang de belangrijkheid van de overledene.

In de vignetten in de marge zien we van boven naar beneden: Toediening van de laatste sacramenten, het innaaien van het lichaam in een lijkwade en een vrouw (de weduwe?) die brood uitdeelt aan enkele bedelaars.

Het laten doen van uitdelingen tijdens uitvaart- en memoriediensten was min of meer standaard voor wie zich dat kon permitteren. Om de uitreiking van voedsel en goederen goed te doen verlopen, werden in veel steden tijdens of na de diensten loodjes uitgedeeld aan de armen die ervoor in aanmerking kwamen. Op vertoon daarvan kregen zij vervolgens het voedsel of de toegezegde goederen.

Boccaccio besluit zijn paginalange relaas van de Zwarte Dood in Florence aldus (Denissen, 1981)

“Het valt mij te zwaar, nog langer bij al die ellende te verwijlen, en daarom wil ik overslaan wat gevoeglijk achterwege kan blijven en meteen tot mijn verhaal komen.

Giovanni Boccaccio, Decameron, Ferrara (1467) perkament[27]

In die droevige tijd, toen de stad van bijna al haar inwoners beroofd was, ontmoetten elkaar, naar ik uit betrouwbare bron vernam, in de eerbiedwaardige maar nog slechts schaars bezochte kerk van Santa Maria Novella op een dinsdagochtend zeven jonge vrouwen, die in passende rouwkledij de mis hadden gehoord. Zij waren allen als vriendinnen, buren of verwanten met elkaar verbonden, hun leeftijd varieerde van achttien tot achtentwintig jaar en zij waren allen verstandig, van adellijken bloede, welgevormd, welgemanierd en van een onberispelijke levenswandel.

[…] Zonder dat er enige afspraak was gemaakt, waren de meisjes in een hoekje van de kerk samengekomen en waren zij in een kring gaan zitten; en nadat ze onder het slaken van diepe zuchten hun rozenkrans afgebeden hadden, begonnen ze met elkaar over de benarde tijden te praten.

[…] zouden jullie het, net als ik, geen uitstekend idee vinden als we met zijn allen, zoals zovelen voor ons hebben gedaan, zowel de dood als het slechte voorbeeld van anderen ontvluchten door de stad te verlaten en naar een landgoed te trekken zoals ieder van ons er in overvloed heeft? Daar zouden wij, zonder daarom de grenzen van wat oorbaar is te overschrijden, ten volle van het leven kunnen genieten. En ook al sterven de landlieden door net zo goed als de stedelingen hier, toch is dat daar minder stuitend, omdat er zoveel minder huizen en zoveel minder mensen zijn.”

De jongedames willen hier dadelijk op ingaan, maar Filomena, de voorzichtigste van hen allen, pleit ervoor om een aantal mannen mee te nemen omdat vrouwen alleen zoiets niet tot een goed einde kunnen brengen. Even toevallig komen net op dat moment drie jongelui de kerk binnen op zoek naar hun dames die zich onder de zeven jongedames bevinden.
De drie gaan snel akkoord om de dames te vergezellen en de morgen daarop, op een woensdag, verlaat het gezelschap Florence.

  • Blockmans W. & Hoppenbrouwers, P. (2002) Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam: Prometheus.
  • Denissen, F. (1981) Vertaling uit het Italiaans van Giovanni Boccaccio, Decameron, 1349-1353. Antwerpen: Manteau.
  • Tuchman, B. (1978) ‘Dit is het einde van de wereld’: De Zwarte Dood, hoofdstuk 5 in: De waanzinnige veertiende eeuw, vertaling van A distant Mirror. The Calamitous 14th Century. Amsterdam: Elsevier
  • Ziegler, Ph. (1969) The Black Death. Bury Sint Edmunds on Caxton Wove: Folio Society
Noten 

[0] Bron: Sint-Rochus (1401-1500)
[1] De letterlijke tekst van deze paragraaf komt uit: Blockmans W. & Hoppenbrouwers, P. (2002) Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam: Prometheus.
[2] De naam Zwarte Dood is pas later ontstaan; tijdens de eerste epidemie werd de naam Pest of Grote Sterfte gebruikt.
[3] Hoewel het sterftecijfer sterk varieerde van streek tot streek, komt de totale schatting van hedendaagse statistici uit op ongeveer hetzelfde cijfer dat de veertiende-eeuwse kroniekschrijver Jean Froissart terloops aanduidde met de woorden: ‘een derde van de wereld stierf’. Zijn cijfer was niet gebaseerd op daadwerkelijke tellingen, maar op het sterftecijfer dat Johannes aangeeft in zijn Apokalyps of Openbaring van Johannes, in de middeleeuwen de leidraad bij uitstek voor menselijke aangelegenheden: 8,18: Door deze drie plagen werd een derde deel van de mensen gedood, door het vuur en de rook en de zwavel die uit hun bek kwamen.
[4] Bron: Giovannino de’Grassi, Schetsboek: Rattus rattus, Milaan, 1380 Perkament, 260 x 185 mm, Bergamo, Biblioteca Civica.
[5] De bacterie Yersinia pestis is genoemd naar de Frans-Zwitserse arts Alexandre Yersin die de bacterie in 1894 kon identificeren tijdens een pestepidemie in Hongkong.
[6] Bron: Miniatuur uit de Toggenburg-Bijbel van 1411. De ziekte hier werd als de pest gezien, maar de symptomen wijzen eerder op pokken.
[7] Bron: Uitgave van The Folio Society in Londen (1997) van The Black Death van Philip Ziegler, 1969.
[8] Het feit dat de infectie plaatsvond door contact met de zieken of met huizen, kleding of lijken werd al snel opgemerkt maar niet begrepen. Om verdere besmetting te voorkomen werden allerlei maatregelen genomen, zoals het verbranden van de kleiding van pestslachtoffers, afgebeeld in de ondermarge van een veertiende-eeuws manuscript in de Bodleian Library in Oxford.
[9] Bron: The Romance of Alexander, Frankrijk (1410), perkament, Frans Oxford, Bodleian Library [MS. Bodl. 264].
[10] Bron: De pest in de gedaante van een vrouwenfiguur met pijlen. Muurschildering in de abdijkerk Saint André de Lavaudieu, (1355).
[11] Zie ook: wikipedia.org/wiki/Sebastiaan_(heilige) Geraadpleegd op 12 juni 2021.
[12] Zie ook: wikipedia.org/wiki/Pestheilige Geraadpleegd op 12 juni 2021.
[13] Bron: De pest als straf van God (1424) Perkament, Landesmuseum Hannover (landesmuseum-hannover.de)
[14] Bron: Jean Froissart, Chronicles, Brugge, 1470-72 Perkament, Frans, 420 x 315 mm Londen, British Library [MS. Harley 4380] Folio 22 recto: Sterfbed van Anna van Bohemen en Hongarije.
[15] Bron: Jean le NoirDe legende van de drie levenden en de drie doden Psalter van Bonne de Luxembourg Psalter van Bonne van Luxemburg, Parijs, 1348-1349 Perkament, Latijn en Frans, 125 x 84 mm New York, Moma. The Cloisters [Inv. 69. 86] Folio 321v-322r.
[16] Bron: Franciscaans Missaal, Parijs, midden 14de eeuw Perkament, Latijn Oxford, Bodleian Library MS. Douce 313] Folio 394 recto: Mis ten tijde van de Grote Sterfte.
[17] Bron: Begrafenis van pestslachtoffers te Doornik. Kroniek van Gilles li Muisis, Doornik, 1349-1350 Perkament, Frans Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België [hs.13076-77] Folio 24 verso: Begrafenis van de pestdoden.
[18] Smet, J. J. de (1837) Tractatus quartus van de vierdelige kroniek van Gilles li Muisis, abt van de Sint-Martinusabdij te Doornik In: the Corpus chronicorum Flandriae. Brussel: Nabu Press.
[19] Bron: Flagellantenprocessie in Doornik, miniatuur uit de kroniek van Aegidius Li Muisis (1349).
[20] Bron: Hartman Schedel, Liber Chronicarum, Neurenberg, 12 juli 1493 Blokboek, Duits, 325 x 480 mm Houtsneden: Michael Wolgemut e.a. [handgekleurd]Heidelberg, Universiteitsbibliotheek Pagina CCXV verso: Flagellanten.
[21] Bron: Executie van joden tijdens de Zwarte Dood in 1349 (miniatuur van Pierart dou Tielt in de Kroniek van Gilles li Muisis. Folio 12 verso: Verbranding van joden.
[22] Bron: Het verbranden van Joden Kroniek van Neurenberg (1493). Liber Chronicarum, Pagina CCXX verso: Verbranding van joden.
[23] Zie ook: wikiwand.com/nl/Rijnland_(Duitsland). Geraadpleegd op 12 juni 2021.
[24] Virgil Meester, Chroniques de France, Parijs (eind 14e eeuw), perkament, Frans, 385 x 280 mm Londen, British Library [Royal 20C VII] Folio 56 verso: Verbranding van lepralijders.
[25] Bron: Giovanni Boccaccio, Livre appelé Decameron, aultrement surnommé le Prince Galeot (1414), perkament, Parijs, Bibliothèque nationale de France [Français 239] Titelpagina folio 1 recto: Ici commence le prologue ….
[26] Bron: Getijden- en gebedenboek, Parijs (ca. 1425-1430) Miniaturen: Meester van Morgan 453 Perkament, Latijn en Frans, 223 x 258 mm New York, The Pierpont Morgan Library Folio 133 verso: Een begrafenis door een gilde of broederschap.
[27] Bron: Giovanni Boccaccio, Decameron, Ferrara, 1467 Perkament, Italiaans, 360 x 265 mm Oxford, Bodleian Library [MS. Holkham misc. 49] Folio 5 recto: ondermarge.

Avatar foto

Met de scriptie Rogier van der Weyden en het materieel-technisch onderzoek heb ik in 1999 de studie Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit afgesloten. Sindsdien geef ik lezingen over de schilder- en miniatuurkunst van de late middeleeuwen en de vroege Renaissance, de periode die door Huizinga Herfsttij der middeleeuwen wordt genoemd.