Over een opstaan en van mij afschudden, in dialoog met Mieke Berger
Anoniem
Samsarabooks lezing, 9 maart 2019, Amstelkerk te Amsterdam
“Het is om de Liefde voor het Zelf, door horen, overdenken, contempleren, wordt Zelf gerealiseerd.
Zoals de oceaan de bestemming is van al het water, —
de huid de bestemming is van alle aanraking, —
de neus de bestemming is van alle geur, —
de tong de bestemming is van alle smaak, —
het oog de bestemming is van alle kleur, —
het oor de bestemming is van alle geluid, —
het denkvermogen de bestemming is van alle voorstelling, —
het hart de bestemming is van alle kennis, —
de handen de bestemming zijn van alle handelen, —
het geslacht de bestemming is van alle genot, —
de anus de bestemming is van alle uitscheiding, —
de voeten de bestemming zijn van alle voortbewegen, —
de spraak de bestemming is van de Veda’s, —
Zo is het Zelf de bestemming van al het bestaande.”
Brihadaranyaka Upanishad
Opgetild door de Grote Golf (Hokusai), thuisgebracht door en in elke druppel water waaruit de golf is samengesteld.
Over een opstaan en van mij afschudden.
In dialoog met MFWB in de Amstelkerk, 09.03.2019
- Hoe maak je wat enkel intiem beleefd kan worden, kenbaar voor een menigte?
- Hoe giet en geniet je in woorden wat Is buiten het beperkende keurslijf van taal om?
- Hoe onthul je het licht in de pupil van de ander, wetende dat die ander die vonkenspattende pupil is?
Door te beginnen bij het begin, geen enkele stap over te slaan, en een heldere taal te spreken. Eind 2018 werd aangekondigd dat Mieke F.W. Berger een lezing zou geven over Sri Nisargadatta Maharaj.
Verleidelijk om op zo’n gelegenheid een opwarmmaaltijd anekdotiek te serveren. Niets van dat en evenmin exotische terminologie die me van het kastje naar de muur zou brengen.
Deze tekst is een neerslag van mijn beleving van dat moment in de Amstelkerk. Alle tekortkoming is te wijten aan de herinnering van die beleving, allerminst aan de spreker die met evenveel onwankelbaar genegen gezag, scherpzinnig spontane directheid, ademende inspiratie, en onversneden authenticiteit vingerwijzingen gaf.
Het was een lezing als een dialoog want de vragen die ik in mij droeg kwamen allen aan bod. Grootste gemene deler was de vraag hoe ik het zwaartepunt van mijn beleving in dit belichaamd zintuiglijk zijn verplaats naar Dat wat ik in oorsprong, het dichtstbijzijnde, ben.
Tot de bijeenkomst in de Amstelkerk had ik enkele van de gesprekken van Sri Nisargadatta Maharaj met zijn bezoekers gelezen (Ik Ben/Zijn). Het was alsof er een dialoog in het kwadraat aan het werk was: oog in oog verliep het gesprek met Mieke, en tegelijkertijd kwamen de gloeiend heldere woorden van Sri Nisargadatta Maharaj voor de geest. Ze zijn in de tekst hieronder verweven.
Een woord dat herhaaldelijk valt en onmiddellijk opvalt is het woord ‘pion’. Verschillende meesters die die middag de revue passeren, waren ontzettend belangrijke pionnen, die opnieuw weg zijn, en waarvan het niet mogelijk is te weten — indien wenselijk — wie zo iemand was.
“Waar het op aankomt is niet de verering van een persoon, maar de volharding en de toewijding waarmee je je aan je taak wijdt. Het leven zelf is de hoogste goeroe; luister scherp naar zijn lessen en volg zijn bevelen op. […]
De lichamelijke nabijheid is de minst belangrijke. Maak je hele leven tot een uitdrukking van vertrouwen in en liefde voor je leermeester; dan ben je werkelijk samen met de goeroe.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Ik ben, 32: ‘Het leven zelf is de hoogste goeroe’
De aandacht ligt niet bij het wie, maar bij de beschouwing van dit al en bij de vraag wat mij doet beseffen hier te zijn. Heel concreet: wat brengt mij op die plaats in dat moment? “Wanhoop, lijden, onvrede, een verlangen vrij te zijn van wat in het hoofd speelt.” Een directe, onaangename, niet te verkiezen stelling? Goh… De drang tot waarheid laat zich niet inpassen in de veranderlijke grillen van aangenaam of onaangenaam. Wat opvalt aan de woorden van Mieke is dat ze gedragen worden door een totale afwezigheid van nietszeggende begrippen.
Dit zijn geen woorden als betekenisdragers omdat conventie het gebiedt. Wat spreekt is haar doorleefde beleving, benadrukkend dat dit niet over iemanden gaat: het is een beweging in het gebeuren. Dit onpersoonlijk gebeuren maakt ze helder aanschouwelijk middels een tekening waar enkele stippen en lijnen zich op een witte achtergrond aftekenen (of omgekeerd: een achtergrond zichtbaar door de objecten op de voorgrond). Eén stip bovenaan, verschillende stippen onderaan. De stippen onderaan (de pionnen) zijn niet onderling verbonden, maar wel elk afzonderlijk met de stip bovenaan. Een tekening die zegt: er is één bron Al-dat-is, en in de manifestatie van Dat lijkt er schijnbare afsplitsing/gescheidenheid. De pionnen zijn vormen gedragen door Zijn.
Deze tekening verwijst woordeloos naar haar praktijk als heler waarin twee wegen verenigd zijn. De weg van onmiddellijk zien (Advaita Vedanta) en de Japanse filosofie Original Jin Shin.
Samen wordt daardoor het leven tot kunst wanneer het zichtbare, kenbare (mens/Jin) beseft de onnoembare bron (Dat, het Goddelijke/Shin) te zijn. Heel worden, betekent dat de brug tussen het gemanifesteerde, lichamelijke en het ongemanifesteerde hersteld wordt.
Mieke benoemt verschillende meesters die deze brug in hun aanwezigheid waren en in de nalatenschap van het onderricht zijn. Meesters als synoniemen die worden uitgesproken om ultiem in het woordeloze te komen.
Van Shankara’s wachtwoord (‘niet twee’), naar de kwintessentiële vraag ‘Wie ben ik?’ (‘Nan Yar’, Sri Ramana Maharshi), Schopenhauers belichting van wat er in ons omgaat en niet ik is: de manifestatie die steeds in beweging en zonder interpretatie is (Wirkung), tot de ontijdruimtelijke perceptie van Zijn (geen ruimte, geen tijd, geen beeld, geen waarom, geen emotie, geen ik) die Erik Van Ruysbeek was, tot Maharaj zelf natuurlijk. Hij wijst op de onterechte identificatie met het lichaam. In het verlengde van deze identificatie, in het ‘ik ben ik’, liggen confrontatie, pijn, contractie, afscheiding. Wat onbeperkt is, wordt beperkt en op de muren van deze scheiding worden alle mogelijke aandoeningen gekrast en één verlangen. Het verlangen naar herkenning, contact, verbondenheid.
Doorheen heel de lezing komen evenveel uitnodigende vragen en standpunten als subtiele gelaagdheid aan bod. Inzicht van een onbeperkte diepgang die zou kunnen doen verdwalen, maar steeds wordt overzicht en essentie aangereikt. Zo ook de ‘wegen in niet-taal’ door meesters geschonken om te doorschouwen wat het belichaamd zijn is.
De ervaringen gebonden aan kundalini yoga, tijdelijke toestanden van diepe meditatie (samadhi), transcendente meditatie, de devotie der Hara Krishna’s, etc., zijn ervaringen, terwijl de meester zegt:
“Daar waar ik het over heb dé Ervaring is, Dat/Wat we allemaal zijn.”
Mm… sta ik nu terug aan af: veel vragen en een mond vol tanden? Nee, want een heleboel gedachteconstructies zijn opgeruimd en verbeelding is van haar gewicht ontdaan. Die verbeelding valt nog steeds aan te raken en te bezoeken als een te proeven tentoonstelling met heel wat verwonderlijks, maar als dusdanig verspert ze niet langer de weg naar het woordeloze, dat rustpunt.
Wat blijkt is dat veel problemen van secundaire en tertiaire aard zijn omdat ze reactie op reactie betreffen (het ik dat weg wil, dat wil stoppen, dat het niet meer weet, etc.). De pion die denkt zoveel te weten, tuurt in niet-weten in de zon: God-als-schepping verblind in de staat van Zijn, verward in een spel van worden en hebben.
“Ik ben vlak voor ieders oog. Alleen in Mij en door Mij kan een mens zien, en toch ziet hij Mij niet.”
Sri Atmananda, Atma Nirvriti, 22: ‘Atma’s teleurstelling’
Zoals de Bhāgavatam het verwoordt:
“Zoals de spin zijn webdraad uit zijn eigen mond laat komen, ermee speelt en het weer intrekt, zo ontvouwt de uiterlijk onveranderlijke Heer — die zonder vorm is, zonder eigenschappen, die absolute kennis is en totale gelukzaligheid — het hele universum vanuit zichzelf, speelt er een tijdje mee en trekt het dan weer in Zichzelf terug.’
Degene die dit werkelijk als Waarheid ziet, realiseert zijn eigen aard als het Zelf.”
Alles wat getoond wordt, is de dynamische kunst van het leven, alles draait om het Zelf. De Bron is zonder vorm, zonder eigenschappen, Wetendheid, absolute kennis en totale gelukzaligheid/vrede.
De creatie en het plan ontvouwen zich door het spel van de Bron in een instant, oorzaakloze beweging.
Het ik creëert niet: naam en vorm zijn zinsbegoochelingen, een zucht die op het moment van aandienen alweer verdwenen is. De oorzaakloze beweging is een cluster vormkrachten die op elkaar inwerken, niet zonder elkaar kunnen en met elkaar vechten. De vechtende elementen in het lichaam waarvan we enkel kunnen zeggen dat ze een beleving geven. De vormkracht (rajas), de ingehouden kracht (tamas) en de basis van beide, het efemere evenwicht (sattva). Spruitend uit deze comprimering van krachten drukken lichaam en geest zich onbewust uit.
“Alles bestaat binnen het Heldere Zijn en dit sterft niet noch wordt het herboren. Dit is de onveranderlijke Realiteit (WAARHEID) zelf. De hele schepping van onze ervaring wordt geboren met het lichaam en sterft met het lichaam; het ontstaat uit deze Helderheid en daarin lost het zich ook weer op, maar deze Helderheid kent geen begin en geen einde.
Totdat ik mijn guru ontmoette wist ik een heleboel. Nu weet ik niets, want elk kennen maakt deel uit van de droom en het heeft geen enkele waarde. Ik ken mezelf en in mezelf vind ik noch leven noch dood, enkel het Zijn zelf — niet dit of dat zijn, alleen maar Zijn. Maar van het ogenblik af dat de geest gaat opereren op basis van zijn herinneringen en gaat verbeelden, vult hij de ruimte met dingen en de tijd met gebeurtenissen. […]
De geest (mind) is zelf beweging en ziet daardoor alles in beweging; als hij eenmaal de tijd geschapen heeft, gaat hij zich zorgen maken over het verleden en de toekomst. De hele schepping is ingebed in Bewustzijn, dat verschijnt waar volkomen orde en harmonie heersen. Net zoals alle golven zich in de zee bevinden, zo bestaan alle dingen, lichamelijke en geestelijke in het Heldere Bewustzijn. Daarom is deze Helderheid van het allergrootste belang, en niet de dingen die erin verschijnen. Verdiep en verbreed de helderheid van je Zelfbesef, en alle goeds vloeit daar vanzelf uit voort. Er is niets dat je hoeft te zoeken, alles zal naar je toe komen op een heel vanzelfsprekende manier en zonder dat je je ervoor inspant. De vijf zintuigen en de vier manieren van functioneren (van de (mind) geest: geheugen, denken, begrijpen en zelfbesef), de vijf elementen (aarde, water, vuur, lucht en ether) en de beide aspecten van de schepping (geest en stof) bevinden zich alle binnen het Heldere Bewustzijn.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 56: ‘Wanneer de geest verschijnt, verschijnt de wereld’
Sri Nisargadatta Maharaj werd tot zijn meester getrokken vanuit een intuïtief weten. Het verhaal van de elementen werd in zijn perceptie verlevendigd. Die perceptie is als een getuigenverklaring van al wat komt en gaat, dit getuige-zijn heeft geen dualiteit, is gewoon Zijn.
Contemplatie op de woorden van zijn meester bracht hem tot eenpuntige aandacht, het verlies van individualiteit (het inzicht niet individueel te bestaan) en de stilte/het geheel.
“Wat jij bent is het waarnemende punt, de tijdloze, ruimteloze, vormloze bron waaruit tijd en ruimte voortkomen. Je moet jezelf leren kennen als het geheel.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 70: ‘God is het eindpunt van alle verlangen en kennen’
“Scheppen, weerspiegelen en weer loslaten — Brahma, Vishnu, Shiva — dat is het eeuwige proces, waardoor alles wordt beheerst. […]
Je moet begrijpen dat het Ene de drie omvat, en dat jij dat Ene bent. Zodra je je dat realiseert, ben je vrij van het wereldproces. Na de fase van het scheppen, komt die van onderzoeken en diep nadenken, en ten slotte die van loslaten en vergeten. Het bewustzijn blijft, maar in een latente, rustige vorm. […]
Identiteit is een onafscheidelijk aspect van de Realiteit en ze verdwijnt nooit. Maar je identiteit ligt niet in de vergankelijke persoonlijkheid (vyakti), noch in de aan karma onderworpen individualiteit (vyakta). Het is Dat wat overblijft wanneer alle identificatie met wat dan ook is opgegeven en doorzien als vals; het is het gevoel van alles te zijn wat is of ooit zou kunnen zijn. Het Bewustzijn is puur en onvermengd in het begin en aan het eind; maar in de tussentijd versmelt het met de verbeelding die aan de schepping ten grondslag ligt. […]
De waarnemer komt en gaat tegelijk met het waargenomene en is dus vergankelijk. Maar Dat wat weet dat het niet weet en dat vrij is van herinneringen en verwachtingen, dat is het Tijdloze.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 78: ‘Al het weten is onwetendheid’
Hij gaf aan veel kennis te hebben verzameld en tegelijkertijd niets te weten. Hierin zit het spel van de geest waarin dingen opkomen en genoten worden, om ze vervolgens los te laten, de kennis als het ware in het hart te laten smelten, uitlopend op een gevoel te zijn dat een diep ervaren is en eveneens dat ontstegen te zijn.
“Zolang er geen liefde is en de wil niet door liefde wordt geïnspireerd, gebeurt er niets. Wie alleen maar praat over de Realiteit zonder iets te doen, maakt het kennen van de Realiteit daardoor onmogelijk.
Er moet een liefdesrelatie zijn tussen de persoon die zegt: ‘Ik ben’ en de waarnemer van dat ‘Ik ben’. Zolang de waarnemer — het innerlijke of hogere Zelf — zichzelf beleeft als gescheiden van het waargenomen ‘ik’, het lagere zelf, en zolang dit lagere ‘ik’ veracht en veroordeeld wordt, is er geen uitzicht op verbetering. Alleen als de waarnemer de persoonlijkheid aanvaardt als een projectie of als een vertaling-in-vorm-van-zichzelf en, als […] het zelf meeneemt het Zelf in, dan verdwijnt de dualiteit van ‘ik’ en ‘dit’, en in die fusie van het uiterlijke en het innerlijke onthult de Uiteindelijke Realiteit zichzelf. […]
Hoe kan er een relatie zijn [tussen manifestatie en ongemanifesteerde]als ze één zijn? Elk idee van gescheiden zijn en relaties is te wijten aan de bedrieglijke vertekening en de oplichterij die voortkomen uit de gedachte ‘Ik ben het lichaam’. Het uiterlijke ik (vyakti) is niets meer dan een projectie van het innerlijke zelf (vyakta) op het terrein van lichaam en geest, en dit innerlijke zelf is niets anders dan een uitdrukking van het uiteindelijke Zelf (avyakta), dat alles is en niets.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 62: ‘In het Uiteindelijke verschijnt de waarnemer’
“Wat ziet kan niet gezien worden
Ik zie, dus ik kan niet gezien worden
Als ik niet gezien kan worden, kan ik niet gekend worden.
Iedereen noemt zich ik, dus niemand kan gekend worden.
Wat niet gekend kan worden kan wel kennen, immers het ziet.
Ik is wat kent en kan dus nooit een individu zijn, want een individu kan gekend worden.
Als het niet gekende niet zou bestaan, zou het niets kunnen kennen.
Het niet gekende kent en dus bestaat het, het is de kenner
Het kennen (zien van wat gezien wordt) is afhankelijk van het niet gekende, de kenner.
Zonder kenner niets dat gekend kan worden.
Kenner en gekende, zien en wat gezien wordt zijn samen een en ondeelbaar
Dat is Zijn, Bewustzijn, Niets en dus alles.
Meer of anders is er niet.”
Sri Rãjya Tartarika
De lezing behelsde een monumentaal weids landschap vol scherpe doordenkers, humor en directheid, uitgedragen door woorden die als delicatessen met de grootste fijnzinnigheid gekozen werden. Klare, directe taal die niets belooft en alles geeft door de wazige blik van de vragensteller scherp te stellen.
“Je verlies is je winst. Als je ontdekt dat een schaduw alleen een schaduw is, hol je er niet langer achteraan. Je draait je om en je ontdekt de zon, die er aldoor al was, achter je rug.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 75: ‘In vrede en stilte groei je’
De dialoog met de meester is een landschap waarin moeiteloos tot de diepste diepte gegraven wordt
“[…] net als iemand die een put graaft en alles opzij gooit wat geen water is, net zolang tot hij het niveau bereikt heeft waar het water zit, zo moet jij alles opzij gooien wat niet wezenlijk van jezelf is, net zolang tot er niets meer over is dat je niet als jezelf kunt beschouwen. Wat er overblijft biedt de geest geen enkele mogelijkheid om zich eraan vast te grijpen. Wat je bent, is zelfs geen menselijk wezen. Je bent! Een stip helderheid die tegelijk met tijd en ruimte bestaat, maar die dieper, verder gaat dan beide. Het is de uiteindelijke oorzaak van alle dingen, zelf door niets veroorzaakt. Als je mij vraagt: ‘Wie ben je?’ zou mijn antwoord zijn: ‘Niet een speciaal iets.’ Toch ben ik.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 66: ‘Elk zoeken naar geluk is misère’
De uitgever was één en al verwelkomende gastvrijheid door de vloer te willen openen voor eventuele vragen. Dit was echter geheel overbodig. De lezing was een samen zijn in het hart van de wereld — het toegewijde hart van Kennendheid — waarvan iedere pulsatie gebeurde op het ritme van vraag en antwoord als de in- en uitademing van elk belichaamd zijn daar aanwezig.
In vol besef dat ‘liefde’ het meest misbruikte woord is sinds de mens een talig bestaan leidt, en in distantiëring daarvan, schrijf ik: het is in het landschap genaamd Liefde dat het diepste, ondeelbare rustpunt in mij ontkiemt, dat de kleur van elke emotie is, het doorleefde in elke beleving, de vonk van deze blik in het fenomenale landschap van al dat is in ieder elk en elk ieder. Het zwaartepunt is verplaatst. Het overlapt met de omtrek (de ervaringen in ruimte en tijd) en het centrum (alle punten aanschouwend en hun relatieve werkelijkheid belevend), het vuur waaruit de afgesplitste vonken bestaan, is het vuur uit de ene bron. Deze dialoog is een vreedzame ‘intifada’: letterlijk een opstaan en van mij afschudden.
Wat overblijft? Wat altijd is, onveranderlijk, overal. Zijn.
Bij het applaus volgend op de laatste woorden volgde een laatste, letterlijke, vingerwijzing naar boven. Dankbaarheid is in elk ik daar in de Amstelkerk, net zoals de innerlijke leermeester.
“Liefde zegt: ‘Ik ben alles.’ Wijsheid zegt: ‘Ik ben niets’. Tussen deze twee oevers stroomt de rivier van mijn leven. Omdat ik overal en op elk ogenblik zowel het subject als het object van ervaring kan zijn, zeg ik dat ik beide ben en geen van beide, omdat mijn wezen ver voorbij beide ligt.”
Sri Nisargadatta Maharaj, Zijn, 57: ‘Voorbij de geest is er geen lijden mogelijk’
Noten
[1] Bron: Grote Golf — Hokusai
[2] Bron: Sri Nisargadatta Maharaj
[3] Bron: Sri Ramana Maharshi
[4] Bron: Radhakrishna
[5] Bron: Sri Nisargadatta Maharaj