Inleiding
In november 2001 werd Rentia Krijnen-Hendrikx als maatschappelijk theoloog uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de bundel ‘Arm en rijk in de Bijbel’[1]. Zij was in 1988 afgestudeerd op het onderwerp ‘de agrarische vrouw als partner in het boerenbedrijf’[2] en was via haar bureau ‘Thema’ werkzaam niet alleen onder boerinnen, maar ook onder boeren.
Haar afstudeermoment en het onderwerp van haar scriptie waren de aanleiding, dat zij in Kenia voor de weduwen van het Luo volk, levend in de nabijheid van het Victoriameer, een project begon om deze vrouwen een eigen bron van inkomsten te geven. Zij begon in 1988 met zes weduwen en vandaag de dag is het project uitgegroeid tot 1600 weduwen die zichzelf en haar kinderen zelfstandigheid en een bron van inkomsten verschaft.[3]
Tot dan toe stond het thema agrarische vrouw nergens op de agenda, vanaf dat moment gaf Krijnen-Hendrikx ook Nederlandse boerinnen een stem en een gezicht. In het artikel dat zij schreef voor de ‘Arme kant van Nederland’ kijkt zij als theoloog naar de positie van boeren, maar ook van boerinnen in de Bijbel.
De redactie van het Wijsheidsweb wilde die periode nog wat uitbreiden: hoe staan boeren en boerinnen er anno 2022 voor? Twee decennia nadat de ‘Arme Kant’ van Nederland in de schijnwerpers stond?. Is de positie van boeren verbeterd? Zijn boerinnen meer in beeld gekomen? Heeft de boerenstand perspectief? Is haar artikel ook in 2022 nog een aanleiding tot discussie?
Rentia Hendrikx
Tot mijn achttiende was de Bijbel voor mij, Brabantse katholieke boerendochter, een gesloten boek. Op de boekenlijst van mijn opleiding stond een ‘Bijbel’. De aanschaf echter ging niet door; dat was begin jaren zestig te protestants volgens mijn vader. Het gevolg was dat mijn moeder mij stilletjes geld meegaf zodat ik ‘er niet buiten zou vallen’ in de lessen. Ik kan me niet herinneren dat ik dat boek ooit open deed. Tijdens de godsdienstlessen kon ik me uitstekend voorbereiden op de volgende scheikunde les.
Twintig jaar later, 1984, wilde ik weten of er mogelijk iets omtrent suïcide in de Bijbel stond. ‘Niets’ was het antwoord van de pastoor aan wie ik dat vroeg. Enkele jaren later was dat ‘niets’ voor mij een opstap naar een studie theologie aan de Katholieke Theologische Universiteit in Utrecht (KTUU). Zoveel onbeantwoorde vragen en rooms-katholieke waarheden, die niet meer klopten met mijn levenservaringen ….
Nu is het weer twintig jaar verder. Er zijn vragen over ‘Arm en rijk’ in onze samenlevingen, wereldwijd. Arm naast en tegenover rijk in de agrarische sector. Hier en in Afrika, mijn beide werkvelden.
Boeren en boerinnen hier en wereldwijd rond het jaar 2000
Zo rond het jaar 2000 leeft ongeveer een kwart van de gezinnen op de agrarische boerenbedrijven in Nederland onder de armoedegrens. En nog eens een grote groep moet het doen met iets meer dan boven die grens. Met de landbouwminister Laurens Brinkhorst (1999–2002) aan het roer. Die zegt:
“dan gaan die boeren toch iets anders doen”
als oplossing …
Zelfstandige boeren, boerinnen en pachtboeren kunnen zich anno 2001 met veel moeite staande houden. De boerenbedrijven, wereldwijd, moeten meer en meer concurreren tegen een politiek gestuurde toename van schaalvergrotende industriële landbouwbedrijven, wereldwijd.
In Kenya zie ik bij mijn werken met boerinnen ― allen weduwen ― in de dorpsgemeenschappen eenzelfde proces. Zware concurrentie door goedkoop importvoedsel uit Europa, Azië en Amerika van gentech-productiebedrijven. Leegroof van grondstoffen als koffie, fruit en ertsen door het Westen, maken dat zij niet meer hun eigen voedsel tegen eerlijke marktprijzen kunnen verbouwen.
Een ogenschijnlijk ingewikkelde materie.
Vanaf circa 1985 is er echter een tegenbeweging, een stille revolutie op gang gekomen onder boeren en boerinnen wereldwijd, die niet meer stil te houden is. Overheersing en wegdrukking, uitsluiting van krachten en visies van eigen regionale landbouwende bevolkingsgroepen in het openbare werelddebat, kunnen niet meer genegeerd worden door politiek-economische wereldleiders. Er staat te veel op het spel. De opmars van de onzichtbare ‘God’ Geld, van de meestal onzichtbare grootmachten en multinationals, naar een be‘heer’sing van de aarde en haar water- en voedselbronnen behoort door de publieke opinie een halt toegeroepen te worden. Voordat het echt te laat is ….
Ik vind, dat het tijd wordt, dat ik eens op zoek ga naar verhalen van bondgenoten. Ik ga als theoloog daarvoor op zoek naar boeren en boerinnen in de Bijbel. De verhalen in dat boek zijn geschreven vanuit een ― nauwelijks onderkende ― agrarische context.
Welke plaats heeft de landbouwende bevolking in de sociaaleconomische verhoudingen van de toenmalige agrarische samenlevingen? Welke rol speelden overheden tegenover de boerenbevolking en andersom? Was er verzet tegen mogelijke uitbuiting en overheersing? Welke bondgenoten hadden de boeren in hun stille strijd? En tot slot: kunnen wij iets met die ervaringen van boeren en boerinnen van toen?
De overeenkomsten en verschillen kunnen we niet zomaar interpreteren. Echter de opgeschreven herinneringen aan uitspraken en handelingen zijn mogelijk een inspiratiebron in de boerencrisis van nu. En parallellen dringen zich op …
Boeren en boerinnen in het Eerste of Oude Testament
De vraag voor dit artikel was om ‘de landbouw en haar profeten’ eens te bekijken in de beide Testamenten van de Bijbel En is er een vergelijking of anderszins te trekken met de landbouw, wereldwijd, van nu.
In de eeuwen tussen 1000-700 v.o.j. (voor onze jaartelling) ontwikkelt het nomadenbestaan zich van de uit het land Egypte gevluchte Joodse stammen naar een agrarisch bestaan. Was voor nomaden landbezit een gemeenschappelijk erfdeel, waarin men rondtrok met het vee, nu werd land familiebezit. Men vestigde zich in dorpen als boeren, terwijl de rijke boeren in de steden neerstreken.
Het aanvankelijk gemeenschappelijk grondbezit buiten de dorpen werd door geregelde loting en ruiling door de verschillende families van dezelfde stam bebouwd met gras en gewassen.
Toen de doden van de nu gevestigde bevolking begraven werden op het eigen land, werden er stenen om dat land gelegd als teken van ‘bezit’.
De Vaux, bijbelexegeet bij uitstek schrijft:
‘Het land was afgebakend door grensstenen; de wet verbood ten strengste deze te verplaatsen. De boer was gehecht aan het stuk grond dat hij van zijn vader had gekregen. Bijvoorbeeld Naboth (1 Koningen 21) weigert de wijngaard aan koning Achab af te staan en de koning kan hem daar niet wettelijk toe dwingen. Het maatschappelijk ideaal is dat iedere familie zijn eigen stuk grond heeft en daar rustig van geniet: ‘… dat ieder leven kan onbezorgd onder zijn wijnstok en zijn vijgenboom’ (1 Koningen 5: 5, Micha 4: 4). Het is aannemelijk dat de grond bij een erfenis niet verdeeld werd, zoals de andere bezittingen, en naar de oudste zoon overging. Als iemand sterft zonder zonen achter te laten, gaat het land over op de dochters; deze moeten dan wel binnen de stam huwen…. De wet wil dat een kinderloze weduwe gehuwd wordt door haar zwager om zodoende aan de gestorvene een nakomeling te kunnen geven. Maar ook om vervreemding van het familiegoed te voorkomen.[4]
Vragen bij de context van dit genre ‘erfenisverhalen’ in de bijbelse samenlevingen dringen zich op: hoe stonden de boerinnen, de vrouwen zelf, als weduwe, in deze verervingspositie? Had zij een stem? Welke voorwaarden waren er aan verbonden? Hoorden seksuele uitbuitingsgewoonten en het afnemen van de eigen identiteit van de boerin bij deze vererving rond het familiegoed?
Mijn arbeidspraktijk als sociaal-pastoraal werkende vanaf mijn afstuderen in 1988, laat zien dat oudere boerinnen in Nederland dit soort negatieve gedwongen vernederingen nog weten van toen hun moeder weduwe werd. Zoals een oudere boerin uit midden Brabant me in 1994 vertelde hoe zij en de andere kinderen zwarte kousen moesten dragen toen hun vader overleed. Dan kon men zien in het dorp dat de parochie het gezin financieel steunde.
Economische ondersteuning door ingestelde sociale wetgeving, zoals de Algemene Weduwen en Wezenwet in 1959 heeft dit soort uitbuitingspraktijken sterk verminderd. Helaas brengt de afschaffing van deze AWW in 1996 en de daarvoor in de plaats gekomen Algemene Nabestaanden Wet (jonge) weduwen, die een gezins- of familiebedrijf runnen, in de economische crisis vanaf 1999 weer tot (gedeeltelijke) afhankelijkheid! Een soort afhankelijkheid die zij niet willen? Ik laat dit onontgonnen terrein nu met rust. Maar ik ben hierover nog niet uitgedacht.
Nu mijn andere werkterrein bij de Luo weduwen (1988-tot heden)
Het is 500 jaar geleden dat een Soedanese stam, de Luo, langs de Nijl afzakten naar de bron van deze rivier: het Victoriameer. Toen deze vissers neerstreken aan de oevers van het meer in diverse Afrikaanse landen, werd tevens de landbouw bron van hun bestaan. Bij het overlijden van het boerengezinshoofd zijn twee vormen van vererving ontstaan: het bijbelse ‘leviraat’ en ‘inheritance’; beide met onderdrukkende elementen voor de weduwen-boerinnen die tot in deze tijd voortduren.
Sinds mijn betrokkenheid bij deze vrouwen en de ondersteuning door ons project met als doel economische zelfstandigheid van vooral jonge Kenyaanse boerinnen-weduwen, zie ik dat zij dit ‘leviraat’ en/of ‘inheritance’ vandaag de dag niet meer willen.
Door hen nemen mijn vragen toe naar de oorsprong van deze Afrikaanse ― en bijbelse? ― geweldspraktijken. Mijn onderzoek is nog lang niet afgerond …
Bij armoede in de antieke samenlevingen in de Oudheid voor de jaartelling, kon een Israëliet gedwongen worden zijn vaderlijk erfgoed te verkopen. Een van de verplichtingen van een zogenaamde ‘losser’ was om het familiegoed dan te kopen zodat het in de eigen stam bleef. Wanneer de losser daar geen gebruik van maakte of dat financieel niet kon, werd de familiegrond gekocht of afgenomen door rijke boeren. Zo is het ontstaan van de rijke landbouw-klasse versneld uitgegroeid tot grootgrondbezitters in de tijd van de eerste koningen Saul en David (circa 1000 v.o.j.) die tevens zelf grootgrondbezitter werden.
Het grootgrondbezit bracht met zich mee, dat er op de velden gewerkt moest worden door anderen: loon- en slavenarbeiders. Er ontwikkelden zich ambachten en een ambtenarij in de steden; vaak in dienst van koningen en landheren.
Er ontstond een bevoorrechte, rijke klasse waardoor de tegenstellingen tussen arm ― in de dorpen en op boerderijen ― en rijk ― in de stad ― steeds groter werden.
‘Arm’ en ‘rijk’ als sociaaleconomische kwalificaties; een structurele verandering voor boeren, veehouders die, eerder als rondtrekkende nomaden, gewend waren aan meer sociale gelijkheid.
Vooral door de af te dragen belastingen aan de stad, bleef er weinig over van de opbrengsten: de plattelandsbewoners verarmden. De dorpen werden ondergeschikt gemaakt aan de cultuur van de steden.
Boerenprofeten
In de eeuwen rond 1000 v.o.j. stonden de nabi’s op, profeten die geen lid werden van de groep beroepsprofeten die in dienst waren van de heersende klasse, maar zelfstandig opereerden.
Deze nabi’s waren de woordvoerders of spreekbuis voor iemand of voor een groep. die niet zelf het woord nam. Hij/zij sprak vanuit, namens of in de plaats van verdrukten in de agrarische samenleving. En zoals we telkens in het Eerste of Oude Testament kunnen zien: nieuwe profeten kwamen op in tijden van crisis. Zij betrokken de toekomst in hun spreken. Niet vanuit voorkennis, maar vanuit de toekomstige gerechtigheid van het beloofde Rijk Gods.
Schüssler-Fiorenza, een eigentijds feministisch theologe, benadrukt:
“Tegen de heersende opvatting in van: ‘armoede is een persoonlijke mislukking’, waarmee de minachting voor de arme wordt gerechtvaardigd, werd in Israël armoede als een sociale onrechtvaardigheid beschouwd. Omdat Jahweh (Israëls’ God) eigenaar is van het land en het heeft toevertrouwd aan de zorg van het hele volk, zijn de armen beroofd van hun rechtmatige erfdeel. De profeten geven stem aan deze rechten van de armen, terwijl de rijken en welvarenden dat niet hebben omdat zij hun erfdeel nu al opmaken’.[5]
‘Armoede als persoonlijke mislukking’ tegenover ‘armoede als sociale onrechtvaardigheid, … omdat de armen beroofd zijn van hun rechtvaardig erfdeel’. Mensen zijn deelgenoot, zijn erfgenaam, van de hele schepping. De (katholieke) boerencultuur zei mij van jongs af aan: ‘als je nu en later niet hard werkt is het je eigen schuld als je niet slaagt …’.
Welnu: bij de ‘koude sanering’, die boeren en boerinnen, eind 20e eeuw, meemaken, horen zij dezelfde kwalificaties. Van collega’s, banken en helaas ook in het publieke en politieke debat. Waar komt dit denkpatroon vandaan? Hoe komt het dat ‘armoede’ nog steeds niet gezien wordt als een maatschappelijk probleem? Waarom laten ‘rijken’ de armoede voortduren?
“…but all the same in Kenya, the motor is: the poor must remain poor”,
schreef de Keniase boerin Gaudencia mij.
Amos: de boer die opstond
Eén van de profeten uit die tijd was Amos (760 v.o.j.) een veehouder en vijgenkweker uit Thekoa bij Bethlehem in het noordrijk Israël. Amos zag dat de grootgrondbezitters de kleine boeren uitbuitten. Vanuit zijn visie, dat we allen staan op dezelfde grond, het erfgoed van Mozes, verwerpt hij deze uitbuiting. Hij opereerde in de context van de samenvoegingen van land van kleine boeren tot steeds groter bezit van de grootgrondbezitters.
Deze schaalvergroting stimuleerde tegelijkertijd dat de landheer zijn producten ging verhandelen waardoor het handelsverkeer met andere regio’s opbloeide en de boeren zelf amper voedsel hadden. Zo kwam de landbouwende bevolking terecht in een afhankelijke positie ten opzichte van de steden.
Amos richtte zich op deze veranderde maatschappijstructuur, waarin een deel van het volk steeds armer werd. Wanneer hij op het matje geroepen wordt door de priester die hem aanbracht bij koning Jerobeam, wordt Amos gezegd te verkassen naar het arme zuidrijk Juda (Amos 6: 10-16).
Waarop Amos zich verweert:
‘ik was geen beroepsprofeet maar een herder en kweker. Ik heb als boer zelf die ervaringen.’
Hij vertelt hoe hij door Jahweh geroepen is, achter de kudden vandaan, om te profeteren. Wanneer gerechtigheid zal geschieden aan de armen, zal ook de stad als grootgrondbezitter kunnen gaan leven in de overvloed van de velden, zoals is beloofd (Amos 9: 11-15).
Heeft Amos deze kar alleen moeten trekken zoals de ik-vorm van de tekst suggereert? Waren er geen collega-boeren die zich bij hem aansloten? Samen sta je sterker! Durfden ze niet publiekelijk te protesteren? Waar waren de boerinnen? Of waren zij er wel maar was het niet relevant in het doorvertelde en opgeschreven verhaal, volgens de schrijvers? Of waren ze druk met andere zaken: ossen hoeden en vijgen kweken vraagt meer arbeidskracht.
Wordt een opstand van arme boeren en boerinnen, een boerenrevolutie waar dan ook ter wereld ― ook in Nederland sinds de jaren 1980 begonnen ―, niet te vaak doodgezwegen? Zodat kleine opstanden, stille boerenrevoluties tezamen geen grote kracht kunnen vormen tegen de globaliserende voedsel-agrobusiness, die de aarde nog verder uitbuit? Wie het zien wil, ziet het …
Jesaja en Micha: tegen sociaal onrecht
Tegelijkertijd met Amos (700–750 v.o.j.) opereerden de profeten Jesaja en Micha in het zuidrijk Juda. Beide profeten protesteerden tegen sociaal onrecht van de heersende leiders. Jes. 5: 8 laat zien, dat hij het uiteenvallen van familieboerderijen ten bate van grootgrondbezit vervloekt. Vanwege onrechtmatige toe-eigening.
“Wee hun, die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer is, en dat gij alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands.”
Hier zien we een verwijzing naar Micha 2: 2.
“En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan de man en zijn huis, ja, aan eenieder en zijn erfenis.”
Micha leefde in het laagland: een gebied met gemengde boerenbedrijven in de buurt van Jeruzalem. Hij was begaan met de sociale wantoestanden waarbij de plattelandsbevolking werd uitgebuit door landheren, rechters die steekpenningen eisten, beroepsprofeten, ambtenaren en priesters, die het kromme recht noemden en het kwade goed.
Micha was hierin meer geïnteresseerd dan in de buitenlandse politiek van de grote steden Samaria en Jeruzalem. Fel verweet hij dit onrecht de plattelandsbevolking aangedaan omdat het plaatsvond in de buurt van Jahweh’s woonstede Jeruzalem.
De ongerijmdheid van dit onrecht met de gesproken gebeden en belijdenissen van de heersers in de nabij gelegen tempel van Jahweh, was voor hem onaanvaardbaar en krom (Micha 3: 9-11).
Nehemias oproep tot verlichting van schulden van de boeren
Enkele eeuwen later (ongeveer 450 v.o.j.) komt Nehemia, een hoveling, naar Jeruzalem. Hij vindt dat de muren en poorten van de stad verstevigd moeten worden om de Joodse gemeenschap te versterken. Hij wil een nieuwe Joodse staat opbouwen volgens de wetten van Mozes. Hij wil ook een tiende van de plattelandsbewoners in de stad laten wonen en de muren voor een deel door hen laten opbouwen.
Er is grote armoede op het platteland. Sommigen lijden honger, anderen hebben hun velden en wijngaarden moeten verpanden of leningen moeten aangaan. Want als je aan de stad bouwt kun je niet op de velden werken. De Perzische overheersing bracht een nieuw betaalmiddel in de vorm van munten. De invoering van geld in de Oudheid bracht een nieuwe economische structuur met zich mee, die de opkomst van enig kapitalisme bevorderde. Deze nieuwe structuur bracht ook voor de een verarming, naast rijkdom voor de ander.
Nehemia 5: 1-5:
- “Maar het geroep van het volk en van hun vrouwen was groot tegen hun broeders de Joden.
- Want er waren er die zeiden: onze zonen, en onze dochters, wij zijn velen; daarom hebben wij koren opgenomen, opdat wij eten en leven.
- Ook waren er die zeiden: wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij in deze honger koren mogen opnemen.
- Evenzo waren er die zeiden: wij hebben geld geleend voor de schatting van de koning, op onze akkers en op onze wijngaarden.
- Nu is toch ons vlees als het vlees van onze broeders, onze kinderen zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen onze zonen en onze dochters tot dienstknechten; ja, er zijn enige van onze dochters onderworpen, dat zij in de macht van onze handen niet zijn; en anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden.”
Kennelijk doen de boerinnen, de vrouwen en hun dochters, de mogelijke opvolgsters hier ook mee. Door het geld te lenen ― zodoende werd het bedrijf een onderpand; heb je geen eigendom dan kon je mogelijk ook niet lenen ― kon er koren, graan gekocht worden wat dient als voedsel. Maar er moesten ook nog belastingen betaald worden aan de koning van de Joden in de stad. Deze belastingen werden ook betaald van het geleende geld waardoor de schuldenlast haast niet meer te vereffenen was. Nehemia dwingt de leiders van de Joden om de huizen en de akkers aan de arme plattelandsbevolking terug te geven, die ze door woekerwinsten hadden verkregen. En zo geschiedde.
Er is een tegenstelling ― per bevolkingsgroep ― tussen de Joden in de stad en niet-Joden, het ‘volk van het land’ in dit verhaal.
Volgens De Vaux slaat ‘het volk van het land’ op de niet-Joodse bewoners van Palestina, die de herstelwerken verhinderen, de Sabbat niet naleven en met wie men ‘gemengde huwelijken’ sluit (p. 132). Was er een strijd tussen de plattelandsbewoners en de stedelingen, juist vanwege deze culturele verschillen in gewoonten? Waarom moesten plattelandsbewoners gedwongen worden aan de versteviging van de stad te komen werken? Nadere bestudering zou wel eens tot verrassende inzichten kunnen leiden, denk ik.
Boerinnen in verzet
Zijn er ook vrouwen te vinden in het Oude ofwel Eerste Testament die opkomen voor de verarmde bevolking?
In de androcentrisch ― vanuit het perspectief van mannen ― geschreven Bijbel worden boerinnen sporadisch genoemd. Dat vraagt om een uitvergroting van enkele ― dappere ― vrouwen.
Abigaïl: de rijke boerin
Een van hen is Abigaïl, gehuwd met Nabal, een rijke veehouder aan de rand van de woestijn van Juda (9e eeuw v.o.j ten tijde van koning David. 1 Sam: 25).
Nabal heeft minstens 3000 schapen en 1000 geiten. Personeel, nodig bij de trek naar de weidegronden en als bescherming tegen ‘rovers uit de woestijn’ is zeer noodzakelijk. Hij is als grote boer daarvan zelfs afhankelijk vanwege het vele werk.
Vanwege zijn drankprobleem noemde het personeel Nabal: ‘een zuiplap’, ‘een man van niets’. Kennelijk had hij voor zijn personeel geen eigen identiteit.
Abigaïl was als boerin het tegenovergestelde. Koning David, op de vlucht voor Saul, wil in het onderhoud van zijn manschappen voorzien en beschermt vanuit zijn schuilplaats mede de kuddes van Nabal tegen de rovers. In ruil daarvoor vraagt hij te eten aan Nabal, die dit weigert. Abigaïl handelt direct en stuurt een overvloed van haar eigen voedsel. In ruil voor het gedane werk van deze tijdelijke gastarbeiders! Echter: doet ze dat ook uit eigenbelang? Om ruzie met koning David te voorkomen?
Judith: de rijke weduwe-boerin
‘Judith’, een van de ‘verhalende geschriften’, opgeschreven in de 1e eeuw v.o.j. en spelend waarschijnlijk in de 9e eeuw v.o.j. is slechts in sommige bijbeluitgaven te vinden. Toch kan ze ons inspireren omdat ze het gewoonte-patroon van vrouwen in haar tijd doorbrak. Ten gunste van haar eigen (boeren)volk.
Vanuit de grote stad Ninevé wil Holofernes, een stafchef van de koning, het land Juda in bezit nemen. De stad Bethulië is een drempel op de weg naar Jeruzalem, die eerst veroverd moet worden. Er is water- en voedseltekort bij de inwoners (Jud. 11: 12) omdat de stad Bethulië omsingeld is door de Assyrische legers die ‘het hele land kaalvreten en de waterbronnen bezetten’.
Judith, de weduwe van Manasse, beheert samen met haar vrouwelijke rentmeester haar grootgrondbezit (Jud. 8: 10). Ze hoort het geweeklaag van de stedelingen en de plattelandsbewoners, die afgesneden zijn van water en voedsel. Ze bedenkt een plan, want het is godslasterlijk voor haar om land en stad over te geven aan de Assyriërs.
Judith doodt Holofernes in zijn eigen tent en de strijd is beslist. Het leger trekt zich terug; het volk heeft weer water en voedsel. Haar wijsheid en motivatie, door mannelijke exegeten ook wel “list” genoemd, heeft het gewonnen van de onderdrukker en er wordt een zegelied gezongen:
“Gij zijt de glorie van Jeruzalem, gij zijt de grote roem van Israël, gij zijt de grote trots van ons volk” (Jud. 15: 9).
‘Op het bericht van haar overwinning komen de hogepriester en de overheid van Israël uit Jeruzalem aan om Judith ‘te zien’ en haar met lofprijzingen te begroeten’.
‘Judith vecht met de wapens van een vrouw, haar schoonheid, maar zij wordt niet door haar vrouwelijkheid bepaald. Integendeel, zij gebruikt die voor eigen doeleinden. In plaats van zich te onderwerpen aan de gevangenschap van haar vrouwelijke schoonheid en vrouwelijk gedrag, gebruikt zij die tegen haar mannelijke vijanden, die zo haar werkelijke kracht ernstig onderschatten’.[10]
Waarom de lofprijzingen van de overheid van Jeruzalem? In hoeverre kwam het hen goed uit wat Judith deed? De legers van de koning waren immers op weg naar Jeruzalem?!
Dit verhaal van de wijze boerin zou tot de verbeelding kunnen spreken van wijze boerinnen van nu. Zowel arme als rijke. Ik zie parallellen.
De boerin in het Bijbelverhaal Judith die het risico durft te nemen als rijke, behorend bij het establishment, om naar het hoogste gezag te gaan en het op te nemen voor haar volk op het land, maar ook voor de stedelingen. Uithoudingsvermogen, trouw aan haar afkomst van boeren en tegelijkertijd staat ze midden tussen het platteland en de stad. Want op haar landgoed kan ze wel de waterbronnen en het voedsel van haar land gebruiken.
Werden deze ook bedreigd door bezetting? Was dit mogelijk een geheim agendapunt in haar strategie? We zullen het nooit weten.
Boeren en boerinnen in het Nieuwe ofwel Tweede Testament
In 63 v.o.j. is de stad Jeruzalem door Romeinse legers ingenomen. Het land wordt verdeeld in drie Romeinse provincies: Judea, Samaria en Galilea. Judea en Samaria worden bestuurd door Pontius Pilatus, de landvoogd, en Galilea door koning Herodes Antipas, een plaatselijke vorst, die samenwerkte met de bezetter.
Het Romeinse Rijk was gebaseerd op uitbuiting van de bezette gebieden rond de Middellandse zee. De plaatselijke politiek, godsdienst en cultuur worden gebruikt ten dienste van die economische uitbuiting. De bevolking moet aanzienlijke belasting betalen en daarbij moeten vooral de kleine boeren zich in de schulden steken. Dat roept verzet op, want jaarlijks moet er een kwart van de oogst afgedragen worden en daarnaast nog eens allerlei belastingen en tolgelden.
Ook wordt er een Joodse belasting geheven: de ‘tiende’ voor het onderhoud van de Tempel en de priesters en de ‘eerstelingen’, de eerste vruchten van de nieuwe oogst.
Door deze afdracht van een aanzienlijk deel van de oogst, een bepaald percentage, maakt het uit of je een kleine boer bent of een grote. Bij kleine boeren kunnen deze afdrachten juist dat deel zijn wat net de winst uitmaakt. Wat je nodig hebt als eigen leefgeld.
In de tijd van Jezus, in de eerste eeuw, moeten kleine boeren vaak hun land verkopen aan de rijken die hen dan weer terug in dienst nemen als pachters of dagloners. Droogte, aardbevingen en orkanen teisteren het land waardoor vele plattelandsbewoners gedwongen zijn te vertrekken naar elders vanwege de honger.
Landbouw, veeteelt en visserij vormen de hoofdberoepsgroep van de bevolking in Palestina ofwel het land van Kanaän. Er is weinig keus alhoewel er ook ambachtslieden zijn en er enige handel met naburige streken en havens is.
Sociaaleconomische tegenstellingen in samenlevingen brengen de daaraan gekoppelde onrust teweeg bij mensen. Onderdrukking roept verzet op en brengt profeten en leraren voort die stem geven aan de verdrukten. We zagen het in het Eerste Testament.
Duidelijker is te zien dat talrijke profeten en leraren aan het begin van onze jaartelling, eigen kringen van volgelingen verzamelen. Zo is ook de eerste beweging van Christenen ontstaan als een sociaal-religieuze beweging binnen het Jodendom. Er leefde een sterke Messiaanse verwachting dat er een bevrijder zou komen die de Romeinse bezetting zou vernietigen en een rechtvaardige maatschappij zou stichten.
Boeren en boerinnen hier en wereldwijd (sinds 2001)
Hebben boeren en boerinnen van nú nog verwachting en hoop dat het ooit weer beter zal worden? In Afrika zegt een boerin me op deze vraag: ‘morgen zal het beter worden …’ Een ‘way of life’ die haar op de been houdt.
Ik bespeur een onverzettelijke wil om uit de voortdurende malaise te komen. In de gezamenlijk gezongen religieuze liederen tijdens het werken op het veld, waaraan ik twee keer per jaar mee mag doen, putten zij de kracht en de taaie wil om het vol te houden. Ze hebben, naar eigen zeggen, geen andere keus. Omwille van hun kinderen en hun toekomst.
Hebben boeren en boerinnen van nù nog verwachting en hoop dat het ooit weer beter zal worden? In Nederland, België en West-Europa, in India, China en de Amerikaanse landen gaan de ‘stille revoluties’ voor het behoud van ‘boerenlandbouw’ door. Zoekend naar verbindingen met boerengroepen, wereldwijd. Omdat het om dezelfde mondiale ‘bezetting’ gaat: boeren die verplicht mee moeten doen aan bedrijfsvergrotingen en overproductie.
Zullen wij, burgers, inclusief boeren in Nederland, in staat zijn om onze opgebouwde economische muren (importheffingen en exportsubsidies) te slechten voor boerenproducten uit het Zuiden? Kunnen wij via de publieke opinie het eenrichtings-exportverkeer van voedselbergen naar het Zuiden beperken zodat voedselverbouw en regionale verkoop ― ook op de Afrikaanse markten ― lonend wordt?
De boerenrevoluties kunnen, wereldwijd, niet meer stil gehouden worden …
- Bonsen, J. (1986). Verlaat het vaderhuis! Een materialistische exegese van het Lukasevangelie. Driebergen: Uitgever Enschede
- Grollenberg, L. (1979). Nieuwe kijk op het oude boek, Een verkenning van de moderne bijbeluitleg’. Amsterdam: Reed Business.
- Jagersma, H. (1984). Geschiedenis van Israel in het oudtestamentische tijdvak. Kampen: J.H. Kok.
- Krijnen, R. (2001) ‘Orale en op schrift gestelde verhalen van boeren en boerinnen’. In: Arm en rijk in de Bijbel. Harrewijn, Ab (red.). Utrecht: Drukkerij de Pelmolen.
- Statenbijbel[12], voor de bijbelcitaten gebruikt.
Noten
[1] Harrewijn, Ab (red.)( 2001) Arm en Rijk in de Bijbel, Arme Kant van Nederland/ Eva in het kader van de campagne ‘Om Sociale Gerechtigheid’,. Utrecht: Drukkerij de Pelmolen.
[2] Krijnen-Hendrikx, Rentia, ‘De agrarische vrouw wordt partner. Een onderzoek naar de positie, het zelfbeeld en de geloofsbeleving van katholieke agrarische vrouwen in Noord-Brabant en Zeeland’ (Etten Leur 1988)
[3] Delhaas, Sieth, ‘Weerbarstig Erfgoed. Globalisering in zakformaat’ (Nijmegen 2012)
[4] De Vaux, R. (1986). Hoe het oude Israël leefde, de Instellingen van het Oude Testament. (Twee delen) Den Haag: Unieboek / Het Spectrum.
[5] Schüssler Fiorenza, E. (1984). Ter herinnering aan haar. Hilversum: Vbk Media (p. 141)
[6] Bron: Amos (Russisch icoon circa 1700)
[7] Bron: Greek Orthodox Icon of Nehemiah
[8] Bron: Abigail
[9] Bron: Judith – Rembrandt
[10] Schüssler Fiorenza, E. (1984). Ter herinnering aan haar. Hilversum: Vbk Media, p. 134.
[11] Bron: Kanaän
[12] De Statenvertaling (of Statenbijbel) is de eerste officiële Nederlandstalige Bijbelvertaling, die rechtstreeks uit het oorspronkelijke Hebreeuws, Aramees en Grieks werd vertaald. De opdracht voor de vertaling werd in 1618 gegeven op de Synode van Dordrecht; de Staten-Generaal werd gevraagd de vertaling te betalen. Na de Tweede Wereldoorlog werd er in Nederland begonnen aan een nieuwe vertaling in modern Nederlands. Intussen zijn er alweer twee hervertalingen verschenen.