Spiltijd van culturen en cultuurstichtende geschriften op basis van een canon

Hoofdredactie

Ether — wegen van de quintessence — Prehistorie <—> historie en spiltijdSpiltijd van culturenModern <—> postmodernOost <—> West – uitwisselingNoord <—> Zuid – uitwisseling
Vanaf acht eeuwen voor onze jaartelling is er een overgang waarneembaar, waarin mythische, helden- en godenverhalen, magische praktijken en (offer-)rituelen van mondeling overgeleverde verhalen zijn opgetekend en als richtinggevend gaan gelden voor de betreffende cultuur.

Zo zijn de hindoeïstische mythen, helden- en godenverhalen door een priesterkaste en de Griekse mythen en heldenverhalen van de Odyssee in het middellandse zeegebied eeuwenlang eerst door de verhalenvertellers van generatie op generatie doorgegeven en pas vanaf een bepaalde periode opgetekend.
Vaak werden ze door een religieuze, culturele of intellectuele elite tot een canon bestempeld en als machtsinstrument gehanteerd in de culturele- en spiritueel-religieuze gemeenschappen in de eeuwen van relatief gescheiden cultuurgebieden in Oost en West, Noord en Zuid.

Dit breukvlak in de geschiedenis ging samen met een overgang van matrilineaire naar patriarchale culturen. Waar bij nomadische culturen met de jager-verzamelaars (de mannen) er een matriarchale opvolging gebruikelijk was, ontstond er een hiërarchische ordening langs patriarchale lijnen ten behoeve van het in stand houden van families door erfopvolging van vader op zoon. Deze ontwikkeling ging hand in hand met de opkomst van diverse stadsculturen. In die zin wordt er van een Spiltijd gesproken, Achsenzeit, een door de Zwitserse filosoof Karl Jaspers bekend geworden naam.
In de spiltijd zijn er vooral vanaf de 6e eeuw vC wereldwijd door een mythische figuur, een wijze filosoof of religieuze leider (Socrates / Plato, Zarathoestra, Mozes, Mohammed, Jezus, Boeddha, Lao Zi, Confucius, …) cultuurstichtende geschriften uitgesproken of zijn deze respectievelijk aan hen toegeschreven.

Zo is er in de hindoeïstische teksten van de Veda’s een trendbreuk waar te nemen tussen het oude mythologische deel enerzijds en het filosofische, spirituele deel — de zogenaamde Upanishads — anderzijds.
Als reactie op het hindoeïsme zijn aan de grenzen van het Indiase continent het boeddhisme (Siddharta Gautama) en het jaïnisme (Mahavira) ontstaan.

Verder was in China sprake van de opkomst van het confucianisme met zijn grondlegger Kong fu zi of Confucius. Het confucianisme was eeuwenlang verreweg de belangrijkste filosofische stroming binnen het Chinese denken.
Uit de strijd van de 100 filosofische scholen heeft daarnaast alleen het filosofische daoïsme van Laozi en Zhuangzi zich staande weten te houden.

Ook in het middellandse zeegebied is er een verschuiving waarneembaar van de meer mythische teksten van profeten zoals Mozes, Jesaja, Jeremia uit de Tenach (de Joodse Bijbel waaronder de Thora) en het Oude Testament, van de Egyptische en Griekse mythologie naar meer filosofische teksten vanaf Herakleitos en andere ‘presocratici’.
In de door Plato opgetekende filosofie van Socrates dienen mythische beelden en thema’s om zich de filosofische vragen te kunnen voorstellen, zoals de schepping van de wereld door de Demiurg, het ontstaan van de mens uit mythische dubbelgeslachtelijke wezens en de grotmythe als beeld voor de verduisterde geest van de naar wijsheid strevende mens.

Parallel aan de overgang van een matriarchale naar patriarchale cultuur in de spiltijd, vindt er een verschuiving in de mythologie plaats. De vooraanstaande rol van de moedergodin in diverse culturen rond de Middellandse Zee – van de prehistorische Venusbeeldjes, Isis in het oude Egypte, Gaia, Demeter en Persephone in het Griekse rijk, Cybele uit Anatolië (Frygië), Tiamat uit Soemerië. Voordat de tempel in Delphi met de Pythia (priesteres) gewijd was aan de god Apollo zou deze heilige plaats de Python, een slangachtige aardegodin hebben toebehoord, die door Apollo was verslagen. Deze overwinning van deze god van het licht, de orde en regelmaat op de aardse godin (met chtonische krachten van chaos en vruchtbaarheid), geeft mythologisch die overgang van de spiltijd weer.

Er vindt in deze periode in die zin een overgang plaats van het geloven en navertellen van magisch-mythologische verhalen met rituele en sjamanistische praktijken naar het willen begrijpen van achterliggende principes en het (filosofisch en wetenschappelijk) verklaren van de werkelijkheid.
Mensen stellen het nut van rituele handelingen ter discussie en gaan kritische vragen stellen. Zou het juiste offer werkelijk nodig zijn om de zon op te laten gaan?
Waar de natuur voorheen vanuit een magisch-mythische beleving het werk van (zonne, water, aarde en lucht)geesten en goden was, werden de natuurverschijnselen steeds meer gezien als gevolg van (neutrale) natuurkrachten en wetten.

Uiteindelijk leidde dit tot de ontwikkeling van ‘de moderniteit’: de moderne natuurwetenschappen: vanaf de Renaissance met de zogenoemde ontdekkingsreizen en met het koloniseren van volkeren en culturen in andere werelddelen.

2017-12